Tekst: Micha 5: 1-4a en Mattheüs 1: 18-25
Vanmorgen lezen we eens niet het kerstverhaal uit Lucas, met de herberg en de kribbe. We lazen het kerstverhaal uit Mattheus. En waar Lucas zich focust op Maria met het bezoek van de engel Gabriel en de lofzang van Maria, focust Mattheus zich op Jozef. En dat heeft een reden. Mattheus schrijft zijn evangelie voor de Joden, de mensen die bekend zijn met wat wij het Oude Testament zijn gaan noemen. En Mattheus wil in zijn evangelie laten zien dat de belofte die God doet aan zijn volk in dat Oude Testament, dat die belofte met de geboorte, het leven, sterven en opstaan van Jezus uitkomt. Daarom lees je heel vaak bij hem: Zo werden de woorden vervuld die die en die profeet gesproken heeft, toen hij zei; en dan volgt een citaat uit het Oude Testament. Het gaat Mattheus dus om een belofte die God aan zijn volk doet, en die op het punt staat vervuld te gaan worden met de geboorte van Jezus. Een belofte, zeg ik maar even kort door de bocht, van vrede en voorspoed. En God doet zijn belofte nooit zomaar, maar altijd aan mensen, en ook met de bedoeling dat die mensen het waar gaan maken. Wij mensen zijn de handen en voeten van God. Als God een belofte doet, moeten mensen niet afwachten, maar er werk van maken dat die belofte uitkomt. Het is daarom ook een kritische belofte; het is een belofte die ook iets zegt over hoe de huidige tijd er aan toe is, en hoe wij met elkaar omgaan. Kritisch over hoe de wereld nog verschilt van de belofte die God gedaan heeft. En zo is die belofte altijd de inzet van wat profeten, zoals Micha, de mensen voorhouden: sta je de vervulling van de belofte in de weg, of maak je de weg ervoor vrij? En hoezeer God wil dat mensen het waarmaken; God is niet zo aan handen en voeten gebonden, dat Hij niet uiteindelijk zelf kan ingrijpen. Maar hij doet altijd op een menselijke manier; en dat zien we in Jezus. De vraag is nu hoe wij daarop reageren.
Even tien stappen terug. Mattheus begint zijn evangelie met een heel geslachtsregister van namen die voor zijn hoorders, de Joden, heel vertrouwd zijn. Ze kennen de namen uit het Oude Testament. Ze kennen de verhalen. En met een beetje creatief boekhouden komt Mattheus dan op veertien generaties van Abraham tot koning David, veertien van David tot aan de Babylonische ballingschap en veertien van de Babylonische ballingschap tot Jezus. Waarom is die geslachtslijn nu zo belangrijk? Die geslachtslijn is zo belangrijk omdat het de lijn is van de belofte die God aan mensen heeft gemaakt. God beloofde Abraham dat hij de aartsvader zou worden van een groot volk dat gezegend zou zijn. In Davids koningschap zou die belofte al wat zichtbaar worden, maar zijn nakomelingen zorgden ervoor dat het koninkrijk gesplitst werd en dat de delen onder invloed kwamen te staan van vreemde heersers. De Babylonische ballingschap zou je het tussentijds failliet van de belofte kunnen noemen. Dit is de tijd waarin Micha spreekt, uit de eerste lezing. En daarna duurt het nog veertien generaties voordat we bij Jezus uitkomen, en de belofte alsnog nieuw leven in wordt geblazen. En dat lijntje naar Jezus loopt niet via Maria, maar via Jozef. Hij is een afstammeling van David. En daarom is Jozef in de inleiding van zijn evangelie voor Mattheus dus zo belangrijk. Hij heeft Jozef nodig in de lijn van belofte. Maar, dat zeg ik nou wel: aan de andere kant heeft hij Jozef ook weer niet nodig. Want Maria blijkt helemaal niet zwanger van Jozef, maar zwanger door de heilige Geest. Het is helemaal niet zo interessant om je af te vragen hoe dat kan. De vraag is eerder wat Mattheus ermee wil zeggen. Want hij geeft Jozef wel een belangrijke rol. Hij is de vader in de lijn van David. Maar hij is wel de vader van een kind dat niet van hem is. Dus de vraag die deze zwangerschap aan Jozef stelt is: Jozef, kun jij van een kind houden dat niet van jou is?
Deze vraag gaat verder dan het praktische. Dat blijkt ook uit de droom die Jozef krijgt. Jozef is natuurlijk beducht voor wat mensen zullen zeggen van deze zwangerschap voordat hij met haar getrouwd is. En kom dan maar eens aan met het verhaal over de Geest. Het was het makkelijkst geweest voor hem als hijzelf de vader was. Maar dat is niet zo. En hoe bouw je dan een band op met dat kind? De engel in de droom laat hem zien waar die band ligt. Die band ligt in een belofte van God, verwoord niet alleen door Jesaja, maar ook door Micha vandaag, van een vrouw die zwanger wordt en een kind baart. Wil hij die belofte mede waarmaken, wil hij zijn bijdrage leveren aan een wereld van vrede en voorspoed, dan is hij geroepen om vader te zijn over dit kind, dat niet van hem is. Maar waarom zo moeilijk? Waarom kan Jozef niet gewoon de biologische vader te zijn? Is dit alleen maar omdat het leven, zoals bij zovelen, nu eenmaal zo loopt, of heeft God dit zelfs zo bedoeld? Ja, God heeft het zelfs zo bedoeld.
Om dat te snappen gaan we naar Micha. Micha is heel kritisch. Heel kritisch over de tijd waarin hij leeft, en met name ook kritisch naar de geslachtslijn van afstammelingen van David. De koningen in die tijd zijn afwezige en besluiteloze koningen geworden die hun oor laten hangen naar vreemde heersers. En omdat deze koningen van David afstammen is de inzet van Micha’s kritiek dus ook die belofte die door de lijn van David vervuld zou worden. Want het zijn de mensen die het moeten doen. En die doen het dus niet. Dus is de vraag: moet God er maar niet een eind aan maken? De lijn van David lijkt dood te lopen op mensen die de vrede en voorspoed alleen maar in de weg staan. En als je de harde woorden elders uit Micha leest, dan denk je ook haast dat God deze lijn van belofte afschrijft. Is het werkelijk voorbij? Of begint God eindeloos opnieuw met mensen, hoe hardleers ze ook zijn, hoezeer ze ook falen, maar begint God toch iedere keer weer opnieuw met mensen tegen beter weten in? Nee, dat doet God niet. Er is een derde weg, tussen afschrijven en telkens weer opnieuw proberen tegen beter weten in in.
Die derde weg is: de geslachtslijn, de lijn van de vervulling van de belofte van vrede en voorspoed, onderbreken of doorbreken. Kijk maar hoe Micha begint in de lezing van vandaag: God belooft dat er iemand geboren zal worden die voor Hem over zijn volk zal heersen. Maar dat kind wordt geboren in Bethlehem. Dus niet in de machtige stad Jeruzalem, bij de hofkliek, maar terug in Bethlehem. Ja, terug, daar begon het ooit, met die herdersjongen
David, daar waar zijn stammoeder Ruth ook haar heil zocht, daar in dat Broodhuis, dat betekent Bethlehem. Bethlehem is de plaats van een nieuw en oud begin. Er zijn meerdere herders vandaan gekomen, en God keert naar die plaats terug. God gaat niet door op de oude lijn in die zin, maar Hij begint opnieuw. Soms moet je, hoe pijnlijk ook, een bloedlijn doorbreken, om het leven de kans te geven tot vervulling te komen. Maar dan wel altijd vanuit de basis. Je kunt een boom moeten rooien, maar uit die tronk komt een nieuw jong boompje op. Je kunt nooit helemaal opnieuw beginnen, en dan moet ook niet, want je bent geworden die je bent, en dat is ook wat waard. En God hecht waarde aan zijn volk, hoezeer ze Hem ook in de steek hebben gelaten. Maar Hij moet wel opnieuw beginnen. Om mensen echt de kans te geven er iets van te maken. En dat doet pijn. En dat merkt Jozef als eerste. Hij staat erbij te kijken. Niet dat hij nou zo belangrijk had willen zijn, o helemaal niet. Maar daar in dat geringe Bethlehem gebeurt iets waar hij part noch deel aan heeft, maar er wel mee zal moeten samenleven. Jozef, kun jij van een kind houden dat niet van jou is? De engel zegt eigenlijk: Jozef, dit kind is jou gegeven als een nieuwe kans. Voor jou, voor je volk, voor de wereld. Het is mijn cadeau voor jullie. En breek je hoofd er maar niet over hoe dat kan. Hou van dat kind omdat ik het je gegeven heb. Zie het ook maar als een geruststelling: het is je volk niet gelukt er zelf wat van te maken; nu geef ik het jouw volk via jou cadeau. Je zult eindelijk vrede ervaren.
En zo komt de vraag van dit verhaal ook bij ons terecht: kunnen wij van een kind houden dat niet van ons is? Kunnen wij over onze trots heenstappen dat het van onszelf moet komen? Kunnen wij accepteren dat geluk ons gegeven wordt en dat we het niet hoeven te verwerven? Kunnen wij ontroerd bij de kribbe neerknielen en stil zijn… en God danken dat Hij ons een nieuwe kans op geluk geeft? Kunnen we dan die belofte weer opnieuw ter hand nemen? In de vrijheid dat we weer een nieuw begin mogen maken, met het verleden achter ons dat ons gevormd heeft, maar ons niet meer knecht? Zullen we vandaag dan nog aan de slag gaan en laten zien dat we van dit kind houden, door ons in te zetten voor die belofte van vrede en voorspoed? We zullen veilig wonen, zegt God, want Hij zal heersen tot aan de einden der aarde, en Hij brengt vrede.
zaterdag 25 december 2010
vrijdag 24 december 2010
Een klein lichtje in het donker - Kerstnacht 2010
Tekst: Lucas 2: 1-20
Ook dit jaar doven we de lichten tijdens de overweging bij het kerstverhaal.
Want dat vindt u sfeervol en gezellig.
En het kan ook goed voelen om in het donker naar het licht te kunnen kijken.
Dat geeft in dat donker een beetje houvast, een stukje zekerheid, rust.
Maar voor wie in het licht staat in een donkere ruimte is het wat beangstigender.
Dan zie je niet wat er iets verder weg om je heen gebeurt.
Het is net als met een zaklamp in het donker bos.
Met een zaklamp zie je in het bos veel minder dan wanneer hem uitdoet,
en enkel vertrouwt op de maan en de sterren.
Maar wie een zaklamp aandoet in het bos, doet dat doorgaans uit angst te struikelen, te vallen of uit te glijden.
Vanwege die angst doet iemand dan juist een zaklamp aan.
En wordt het alleen maar enger.
Er zijn mensen die niets moeten hebben van die kleine lichtjes met Kerstmis.
Zoals die man die zei altijd het licht aan te willen doen waar mensen het gezellig maken met kaarsjes.
Hij vond dat veel te donker.
De man vertelde: het is al zo vaak zo donker om mij heen,
en het is zo vaak zo donker en somber in mij,
dat zelfs het licht in mijn ogen
mijn humeur niet kan verlichten.
Daarom doe ik altijd zoveel mogelijk lichten aan.
Ik ben niet bang in het donker hoor,
ik ben bang van het donker.
Ik voel me dan zo alleen.
En ik heb dan niks aan kleine lichtjes buiten mij.
Ik wil het licht óm mij heen.
Als een koesterende deken…
Hoe die man zo geworden is?
Ach, ieder mens heeft zijn eigen levensverhaal.
Hij is niet de enige die bang is van het donker,
en voor wie Kerstmis te donker is.
Omdat het licht niet in hen schijnt maar buiten hen.
Ik heb deze man meegenomen in het Kerstverhaal.
We begonnen in Jeruzalem.
En ik liet hem van alles zien van Jeruzalem;
een koningsstad.
Met de tempel.
Met een groot paleis.
Met veel mensen.
En veel licht, ook ’s avonds: overal brandden fakkels.
Dit is mijn stad, zei de man.
Veel licht, en druk.
Net zo onrustig als ikzelf ben.
Hier hoef ik niet bang te zijn.
En nog wel de stad die Koning David gesticht heeft!
Ja, zei ik, dat is zo.
Maar ik wil je nu meenemen naar een andere stad van David,
toen hij nog geen koning was.
En we reisden af naar Bethlehem.
We gingen door open velden.
Het enige licht dat er was waren de sterren.
We kwamen nauwelijks mensen tegen.
Enkel wat herders, ruwe mensen die door weer en wind hun schapen hoeden.
De stemming van de man daalde zienderogen.
Hij werd somber, en hij werd bang.
Ik zag tranen in zijn ogen, omdat hij het licht van de sterren niet kon vangen.
En aarzelend en angstig zette hij steeds voorzichtiger zijn stappen.
Even leek de man op te fleuren toen we langs herbergen kwamen.
Kleine plekjes waar het, net als in Jeruzalem, erg druk was met mensen.
En: er brandde veel licht.
De man wilde daar graag naar binnen, maar er was geen plaats meer over.
Dus ik kon hem meenemen naar de plek die ik hem wilde laten zien.
Buiten Bethlehem kwamen we aan bij een tochtige donkere plek,
waar we geritsel hoorden, en wat malende kaken van wat later ezels en runderen bleken te zijn,
en zachte geluidjes van een baby en van een moeder en een vader die het voorzichtjes wiegen.
Ze hadden genoeg aan elkaar en de sterren boven hen; er was nauwelijks meer licht.
De man was ontroerd.
Hij voelde het ineens warmer worden in hem, en lichter.
Ik liet hem de baby even vasthouden, maar vooral, ik liet hem ernaar kijken.
Toen begreep hij waarom mensen genoeg kunnen hebben aan kleine lichtjes.
Hij kon het niet begrijpen met zijn verstand, maar dat hoefde ook niet.
Hij voelde alleen maar, daar bij die kribbe in die stal.
Hij voelde de onrust in hem zakken.
Hij voelde de spanning van hem afglijden.
Hij kon zich overgeven aan wat er gebeurde en wat hij voelde.
En vooral: hij was niet meer bang voor het donker om hem heen,
omdat dat lichtje nu voor hem scheen.
Een paar maanden later zag ik de man weer.
Hij had vakantiefoto’s bij zich.
Hij was gaan varen.
Hij liet een foto zien van een vuurtoren.
Hij zei: kijk, dit is Jezus voor mij, een vuurtoren.
Hij draait rond met zijn lamp,
en komt zo automatisch ook bij waar ik op zee voer.
Jezus is niet een lamp die continue mijn richting uit schijnt.
Jezus is geen lamp die het donker om mij heen wegneemt.
Jezus is het licht dat af en toe mijn richting uit schijnt,
zodat ikzelf weer verder kan.
En ik weet dat dat Licht blijft schijnen.
En niet alleen voor mij, maar voor iedereen draait Zijn licht de wereld rond.
En zo komen we veilig in de Haven.
Ik las hem het refrein en een couplet uit een nieuw liedboekje met hedendaagse teksten op bekende melodieën.
Het boekje heet ‘Licht’ en de teksten zijn van Coot van Doesburgh, die liedjes voor bekende artiesten schreef en een musical vertaalde.
De tekst die ik las is geschreven op “’t is geboren ’t goddelijk kind’.
Het gaat komen het eeuwig licht
om ons leven weer bij te schijnen,
warme gloed voor het evenwicht.
Vier dus allen de komst van ’t licht
’t Duurde lang voor de somb’re geest.
’t Leek of alles zo zwart zou blijven.
Maar die tijden zijn nu geweest.
Vier dus allen die stralend feest.
Het gaat komen het eeuwig licht
om ons leven weer bij te schijnen,
warme gloed voor het evenwicht.
Vier dus allen de komst van ’t licht
Jezus als Licht voor de wereld schijnt als een vuurtoren in ons leven,
om ons leven weer bij te schijnen.
Zodat wij weer verder kunnen.
We hopen dat dat Licht,
dat deze avond u naar deze Kerk aan de Haven leidde,
u het vertrouwen mag geven dat u ook in het donker uw weg vindt.
Ook dit jaar doven we de lichten tijdens de overweging bij het kerstverhaal.
Want dat vindt u sfeervol en gezellig.
En het kan ook goed voelen om in het donker naar het licht te kunnen kijken.
Dat geeft in dat donker een beetje houvast, een stukje zekerheid, rust.
Maar voor wie in het licht staat in een donkere ruimte is het wat beangstigender.
Dan zie je niet wat er iets verder weg om je heen gebeurt.
Het is net als met een zaklamp in het donker bos.
Met een zaklamp zie je in het bos veel minder dan wanneer hem uitdoet,
en enkel vertrouwt op de maan en de sterren.
Maar wie een zaklamp aandoet in het bos, doet dat doorgaans uit angst te struikelen, te vallen of uit te glijden.
Vanwege die angst doet iemand dan juist een zaklamp aan.
En wordt het alleen maar enger.
Er zijn mensen die niets moeten hebben van die kleine lichtjes met Kerstmis.
Zoals die man die zei altijd het licht aan te willen doen waar mensen het gezellig maken met kaarsjes.
Hij vond dat veel te donker.
De man vertelde: het is al zo vaak zo donker om mij heen,
en het is zo vaak zo donker en somber in mij,
dat zelfs het licht in mijn ogen
mijn humeur niet kan verlichten.
Daarom doe ik altijd zoveel mogelijk lichten aan.
Ik ben niet bang in het donker hoor,
ik ben bang van het donker.
Ik voel me dan zo alleen.
En ik heb dan niks aan kleine lichtjes buiten mij.
Ik wil het licht óm mij heen.
Als een koesterende deken…
Hoe die man zo geworden is?
Ach, ieder mens heeft zijn eigen levensverhaal.
Hij is niet de enige die bang is van het donker,
en voor wie Kerstmis te donker is.
Omdat het licht niet in hen schijnt maar buiten hen.
Ik heb deze man meegenomen in het Kerstverhaal.
We begonnen in Jeruzalem.
En ik liet hem van alles zien van Jeruzalem;
een koningsstad.
Met de tempel.
Met een groot paleis.
Met veel mensen.
En veel licht, ook ’s avonds: overal brandden fakkels.
Dit is mijn stad, zei de man.
Veel licht, en druk.
Net zo onrustig als ikzelf ben.
Hier hoef ik niet bang te zijn.
En nog wel de stad die Koning David gesticht heeft!
Ja, zei ik, dat is zo.
Maar ik wil je nu meenemen naar een andere stad van David,
toen hij nog geen koning was.
En we reisden af naar Bethlehem.
We gingen door open velden.
Het enige licht dat er was waren de sterren.
We kwamen nauwelijks mensen tegen.
Enkel wat herders, ruwe mensen die door weer en wind hun schapen hoeden.
De stemming van de man daalde zienderogen.
Hij werd somber, en hij werd bang.
Ik zag tranen in zijn ogen, omdat hij het licht van de sterren niet kon vangen.
En aarzelend en angstig zette hij steeds voorzichtiger zijn stappen.
Even leek de man op te fleuren toen we langs herbergen kwamen.
Kleine plekjes waar het, net als in Jeruzalem, erg druk was met mensen.
En: er brandde veel licht.
De man wilde daar graag naar binnen, maar er was geen plaats meer over.
Dus ik kon hem meenemen naar de plek die ik hem wilde laten zien.
Buiten Bethlehem kwamen we aan bij een tochtige donkere plek,
waar we geritsel hoorden, en wat malende kaken van wat later ezels en runderen bleken te zijn,
en zachte geluidjes van een baby en van een moeder en een vader die het voorzichtjes wiegen.
Ze hadden genoeg aan elkaar en de sterren boven hen; er was nauwelijks meer licht.
De man was ontroerd.
Hij voelde het ineens warmer worden in hem, en lichter.
Ik liet hem de baby even vasthouden, maar vooral, ik liet hem ernaar kijken.
Toen begreep hij waarom mensen genoeg kunnen hebben aan kleine lichtjes.
Hij kon het niet begrijpen met zijn verstand, maar dat hoefde ook niet.
Hij voelde alleen maar, daar bij die kribbe in die stal.
Hij voelde de onrust in hem zakken.
Hij voelde de spanning van hem afglijden.
Hij kon zich overgeven aan wat er gebeurde en wat hij voelde.
En vooral: hij was niet meer bang voor het donker om hem heen,
omdat dat lichtje nu voor hem scheen.
Een paar maanden later zag ik de man weer.
Hij had vakantiefoto’s bij zich.
Hij was gaan varen.
Hij liet een foto zien van een vuurtoren.
Hij zei: kijk, dit is Jezus voor mij, een vuurtoren.
Hij draait rond met zijn lamp,
en komt zo automatisch ook bij waar ik op zee voer.
Jezus is niet een lamp die continue mijn richting uit schijnt.
Jezus is geen lamp die het donker om mij heen wegneemt.
Jezus is het licht dat af en toe mijn richting uit schijnt,
zodat ikzelf weer verder kan.
En ik weet dat dat Licht blijft schijnen.
En niet alleen voor mij, maar voor iedereen draait Zijn licht de wereld rond.
En zo komen we veilig in de Haven.
Ik las hem het refrein en een couplet uit een nieuw liedboekje met hedendaagse teksten op bekende melodieën.
Het boekje heet ‘Licht’ en de teksten zijn van Coot van Doesburgh, die liedjes voor bekende artiesten schreef en een musical vertaalde.
De tekst die ik las is geschreven op “’t is geboren ’t goddelijk kind’.
Het gaat komen het eeuwig licht
om ons leven weer bij te schijnen,
warme gloed voor het evenwicht.
Vier dus allen de komst van ’t licht
’t Duurde lang voor de somb’re geest.
’t Leek of alles zo zwart zou blijven.
Maar die tijden zijn nu geweest.
Vier dus allen die stralend feest.
Het gaat komen het eeuwig licht
om ons leven weer bij te schijnen,
warme gloed voor het evenwicht.
Vier dus allen de komst van ’t licht
Jezus als Licht voor de wereld schijnt als een vuurtoren in ons leven,
om ons leven weer bij te schijnen.
Zodat wij weer verder kunnen.
We hopen dat dat Licht,
dat deze avond u naar deze Kerk aan de Haven leidde,
u het vertrouwen mag geven dat u ook in het donker uw weg vindt.
Abonneren op:
Posts (Atom)