maandag 30 december 2013

Gered door de crisis - preek over Hanna op zondag 29 december 2013


Beluister de dienst op Kerkomroep

Als een engel van de Heer aan de herders verschijnt, zegt hij: 'Vandaag is in de stad van David voor jullie een redder geboren.' Bekende woorden zijn het. En ze klinken hoopgevend. Maar hoe gaat die redding in zijn werk? U zult ongetwijfeld een gevoel hebben bij deze woorden. Ze kunnen in zichzelf al troostend zijn. Maar wat zegt die engel eigenlijk? Als de herders aan Jozef en Maria vertellen wat de engel heeft gezegd zijn ze stomverbaasd. Dat mogen wij minimaal ook zijn. Probeer maar eens uit te leggen wat dit betekent, dat er voor ons een redder is geboren.

Om erachter te komen wat de engel eigenlijk zegt moeten we te raden gaan bij de profeten. Want zij hebben de verwachting gewekt dat er een redder geboren zou worden. En dan hoeven we niet eens zo ver te zoeken. Een vertegenwoordigster van de profeten komen we vandaag in het verhaal van Jezus tegen: Hanna. Want de evangelist Lucas zoekt het dichtbij huis. Hij gaat niet meteen de wijde wereld in met Jezus. Hij blijft dichtbij huis. Meer specifiek: in de tempel. De verwachting van Jezus' geboorte al werd daar gewekt. In de tempel verscheen een engel aan Zacharias die de geboorte van Johannes de Doper aankondigde. Deze zal het volk gereedmaken voor de Heer, zei hij. En na de geboorte van Jezus brengen zijn ouders hem naar de tempel om hem rein te laten verklaren, overeenkomstig de wet van Mozes. Door de aandacht op de tempel te vestigen wil Lucas benadrukken dat de redding van God allereerst gestoeld is op het onderhouden van de wet. Jezus is 'kosjer' zogezegd. Hij is rein, hij is zuiver. Hij is in die zin dus ook te vertrouwen, want hij is van onbesproken gedrag en houdt zich aan de wetten en geboden vanaf het vroegste begin van zijn leven. Lucas vindt het erg belangrijk om Jezus' levensbegin te omlijsten met tempelverhalen. Daar, van waaruit God ons leven inkadert, leert hoe het leven goed is, daar klinkt het startschot van Jezus' leven, en van de redding door God van ons.

donderdag 26 december 2013

Komt allen tezamen! - preek Kerstmorgen 25 december 2013


Luister de dienst op kerkomroep

Er is veel gezegd over de reclamespot op tv van onze landelijke kerk om aandacht te vragen voor de verschillende kerstvieringen in de protestantse kerken. Of het veel mensen die nooit naar de kerk zouden komen naar de kerk heeft gebracht weet ik niet. Wat het in ieder geval teweeg heeft gebracht is dat we als gelovigen meer samen optrekken, uit welke gemeente je ook komt, en werkelijk allen tezamen komen rondom hetzelfde verhaal van hetzelfde feest. Kerst is bij uitstek een feest om bij elkaar op bezoek te gaan, samen hetzelfde feest te vieren en elkaar zo beter te leren kennen. Dat is winst.

Voor wie het in de reclamespot van onze kerk ontgaan was: vanmorgen zijn we allen tezamen gekomen om de geboorte van Jezus te vieren. En het geboorteverhaal lezen we vandaag eens niet uit het Evangelie naar Lucas, maar uit dat van Mattheüs. Want het verhaal kent vele kanten. Het verhaal van Mattheüs is alleen op z'n zachtst gezegd wat ingewikkeld. Veel ingewikkelder dan dat van Lucas, dat we bijna kunnen dromen: over die volkstelling, die tocht naar Bethlehem, die herberg en die stal, en het hemelse engelenkoor dat de herders ertoe aanzet naar het kind op zoek te gaan. Ja, die drie wijzen zijn wel van Mattheüs, maar daar zijn we nog niet.

De genesis van Jezus 
Mattheüs trekt een heel hoofdstuk uit over alleen de geboorte van Jezus. Of nee, eigenlijk niet eens de geboorte, maar het ontstaan van Jezus. In het Grieks de genesis van Jezus. Net als in het eerste hoofdstuk van het eerste bijbelboek van het Oude Testament spreekt Mattheüs in het eerste hoofdstuk van het eerste bijbelboek van het Nieuwe Testament over de genesis, en nu van Jezus. En waar gaat het dan om in die genesis? In het Oude Testament gaat het over de schepping van de hemel en de aarde. En in het Nieuwe Testament, ja, over de schepping van Jezus. En net als in het begin van het Oude Testament gaat het er niet om hoe die schepping is gegaan. Het lijkt alsof de bijbelverhalen dat vertellen, maar daar geven ze nauwelijks iets van prijs. De bijbelverhalen over de schepping van de hemel en de aarde, en van Jezus geven meer vragen dan antwoorden. Dus blijkbaar gaat het er niet over hoe hemel en aarde, en hoe Jezus zijn ontstaan. Het gaat erom van waar het is ontstaan. Wat is de oorsprong? En waarom wil je dat weten? Omdat je dan weet wat het doel is. Hoe de aarde is ontstaan is niet interessant. Wat interessant is wat het doel van dit alles is. Wij staren ons altijd blind op hoe iets zo is gekomen. Veel interessanter is wat nu het doel is van wat er gebeurd is. Waartoe is de wereld geschapen, de dieren, de mens, man en vrouw, waartoe is de rustdag geschapen, en: van waar kwam Jezus en waartoe kwam hij op aarde? Wat is het doel van zijn leven, wat bedoelt God hiermee?

Het is die vraag die Mattheüs wil beantwoorden: waar komt Jezus vandaan, waar komt Hij uit voort? Dan weten we ook meteen wat de bedoeling van dit alles is. Dat maakt zijn verhaal wel ingewikkeld. Want net als in het eerste bijbelboek van het Oude Testament komt hij met twee genesisverhalen, twee ontstaansverhalen. Vandaag lezen we het tweede, maar die kun je niet begrijpen zonder het eerste. Daar hebben we de afgelopen weken voor uitgetrokken. Het is een heel geslachtsregister met drie maal veertien generaties, vanaf Abraham via David naar Jozef, de verloofde van Maria. Het lijkt een heel letterlijk verhaal over het ontstaan, de afkomst van Jezus. Via de vaderlijke lijn horen wij zijn voorgeslacht. Het wonderlijke alleen zijn twee dingen: het eerste is dat er vier of eigenlijk vijf vrouwennamen opduiken in het mannelijke geslachtsregister, en het tweede is dat het er eigenlijk helemaal niet toe doet, of: dat op zijn minst hier niet alles mee verteld is.

De vrouwen in Jozefs familie 
Allereerst die vrouwennamen. In het mannelijke geslachtsregister van drie keer veertien generaties worden vijf vrouwen genoemd. Volstrekt overbodig zou je zeggen als je over die mannelijke lijn wilt vertellen. De vrouwen die genoemd worden zijn Tamar, Rachab, Ruth, Batseba en Maria. De vijf vrouwen van wie een schilderij hier hangt. Vrouwen met ieder een eigen verhaal, dat van de eerste vier is terug te vinden in het Oude Testament. Maar hun rol in het verhaal is dezelfde. Steeds is er een moment waarop God de geschiedenis met zijn volk bijstuurt. Dat doet hij op momenten dat de mens het laat afweten, verzaakt, zoals bij Tamar, of wanneer er een doorbraak moet komen in de geschiedenis, zoals bij Rachab, of wanneer het leven dood lijkt te lopen, zoals bij Ruth, of de mens het leven in eigen hand neemt, zoals bij Batseba. En God stuurt dan bij. Hij breekt de lijn niet af. Hij stuurt bij. Zelfs daar waar de mens, koning David in dit geval, de vrouw zelf inbrengt, door haar van haar man af te pakken, daar stuurt God bij. En komt er toch een kind. Alleen dat al is een hoopvolle geschiedenis. Wanneer wij het af laten weten, een doorbraak uitblijft, het leven dood lijkt te lopen, of zelfs wanneer we het leven in eigen hand nemen wat tot mislukken gedoemd is, omdat je het leven nooit kunt hebben maar alleen kunt zijn, ook dan blijft God een uitweg zoeken. En die gaat dan niet via de geijkte paden, al is het maar omdat wij zijn afgedwaald. En zo wordt in die lange lijst van drie keer veertien generaties al duidelijk dat het misschien dan letterlijk de mens is die zich voortplant, maar dat het God is die de geschiedenis doorgang geeft en door laat gaan. Want als het erop aankomt brengen we niets in, gaat God zijn eigen heilige gang, en hebben we dus ook niets in te brengen.

Wat heeft Jozef met Jezus te maken?
En zo komt Mattheüs bij het tweede gedeelte van zijn ontstaansgeschiedenis. Daar zit een breuk. Of eigenlijk een overlap. In het geslachtsregister vertelt Mattheüs dat bij Maria Jezus werd verwekt. Ja, ze was de vrouw van Jozef, maar de verbinding tussen Jozef en Jezus is Maria. Jozef en Jezus lijken niet zelf met elkaar verbonden, zoals dat normaal wel zo is tussen een vader en een zoon. Een maagdelijke geboorte dan, zoals de kerk belijdt, of een Romeinse soldaat die Jozef voor was, zoals in de literatuur nogal eens gesuggereerd wordt? Misschien wel geen van beide. Mattheüs zegt er niets over. En dat betekent nu juist dat we niet moeten speculeren, want als een bijbelverhaal iets niet vertelt, dan is dat blijkbaar niet belangrijk. En wij moeten dat dan ook niet belangrijker maken dan dat het is. Want wat wil Mattheüs hier wèl vertellen? Twee dingen: het gaat er niet om hoe Jezus ontstaan is in de menselijke zin, maar dat God hier het initiatief genomen heeft. En: het kan niet zonder ons, zonder de mens, want tenslotte gaat het om vrede op aarde.

We zeiden net: als het erop aankomt brengen we niets in, gaat God zijn heilige gang, en hebben we dus ook niets in te brengen. Ja, Jozef staat erbij en kijkt ernaar. Dat wil zeggen: Mattheüs wil vertellen dat Jezus' geboorte Gods initiatief is. En dat wij dus niet moeten denken dat wij Gods heil voortbrengen. Hoe de verwekking ook precies heeft plaatsgevonden: het is God die de geschiedenis van het geluk voor alle mensen op voor ons onkenbare wijze voortgang laat vinden. Gelukkig, het hoeft niet van ons te komen! Als je toch om je heen kijkt, en in de krant leest, dan denk je toch, met verdriet, met schuld, met schaamte, met boosheid en andere emoties: daar kan het toch niet vandaan komen. Van ons kan het toch niet komen? Hoe moet het dan wel goed komen met de wereld? Dit verhaal geeft het antwoord: het komt goed omdat God het initiatief neemt.

En God doet dat niet buiten ons om. Dat was het tweede. Want je zou bijna denken dat Mattheüs dan dat eerste gedeelte voor niets heeft verteld. Al die namen die leiden naar Jozef doen er toch niet toe als Jozef uiteindelijk niets in te brengen heeft in de verwekking van Jezus? Nogmaals, daar gaat het verhaal niet over. Jozef is nodig. Niet voor niets is Jezus zelf de veertiende in de derde rij mannen die genoemd worden. Dat is dus de overlap tussen de verhalen. Jezus wordt zowel genoemd in het eerste scheppingsverhaal als in het tweede. Hij is de veertiende. En Jozef, hij heeft de belangrijkste rol in het tweede scheppingsverhaal van Jezus dat Mattheüs vertelt. Maria horen we niet en zien we hier alleen zwanger zijn en een zoon baren. En alles wordt hier in het werk gesteld om Jozef erbij te houden. Omdat hij er niets mee te maken heeft lijkt hij zich terug te willen trekken. Nee niet omdat het een slappeling is, maar omdat hij een vrome gelovige is. Hij wil haar ook niet in opspraak brengen door haar voor het gerecht te dagen vanwege overspel. Hij denkt haar ook niet te kunnen trouwen, want dan pleegt hij zelf echtbreuk, omdat zij al met een ander geweest zou zijn. Dus dan kan hij maar beter met de noorderzon vertrekken en in stilte van haar scheiden. Dan heeft zij nog een leven. Zo is hij een vrome Jood. Wetsgetrouw én fatsoenlijk. Geen farizeeër voor wie de wet voor de mens gaat. Hoe zij zwanger kan zijn? Hij weet het ook niet. En de engel maakt hem duidelijk dat dat er ook niet toe doet. Het kind komt, en is een kind van God. En het wórdt een kind van Jozef.

De geboorte van Jezus is een onkenbare wending van God in onze wereld 

Soms vraag je je wel eens af hoe er uit onze wereld, uit ons leven nog iets goeds moet komen? Maar iets anders is er niet. En God liet zien in die geslachtsgeschiedenis dat hij een beslissende en doorslaggevende wending kan geven aan onze geschiedenis om hem ten goede te keren. En dat doet Hij nu weer, met de geboorte van Jezus, en definitief. Op een onkenbare manier, we hoeven het niet te begrijpen, geeft God ons leven een beslissende wending. En klinkt die onverwachte boodschap van vrede op aarde, in een wereld van zoveel oorlog en onvrede. Die hoop op vrede, en dat het met ons leven goed komt, komt niet uit onze wereld op, maar bloeit wel in onze wereld op, als een roos die ontluikt uit barre wintergrond. In dit kind herkennen we God, die met ons is. Laat dat je met hoop vervullen, en blijf tezamen komen om die hoop en elkaar vast te houden.

woensdag 18 december 2013

Een metgezel naar Bethlehem - preek derde Advent 15 december 2013 over Ruth


Luister de preek op Kerkomroep

Er gebeurt veel in onze gemeente en in onze omgeving in de aanloop naar Kerst dit jaar. We moeten van veel mensen afscheid nemen, ieder met hun eigen verhaal en achtergrond. En niet alleen binnen onze gemeente is dit zo. Ook in onze andere wijkgemeente moet men van veel mensen afscheid nemen; mensen die wijzelf vaak ook kennen. En ook breder om je heen hoor je het veel dat er mensen overlijden. Daarnaast zien we veel mensen om ons heen die kampen met ziekten of hun eigen levenseinde zien naderen of dat van hun liefste medemensen. Het is veel. Dat hoor ik veel mensen zeggen. En ja, dan zijn we er voor elkaar. En we zorgen samen voor de dingen die gedaan moeten worden, en we krijgen daar kracht voor, maar al met al is het veel, heel veel. Het valt me op hoe veerkrachtig onze gemeenschap is. Ik zie dat we elkaar ondersteunen, en dat mensen zich aanbieden om een extra tandje bij te zetten. Dat is bemoedigend. En soms is er ook even het gevoel pas op de plaats te moeten maken. Om door te kúnnen gaan. Ook dat is goed. We moeten zuinig zijn op elkaar en op onszelf. Onszelf niet voorbij lopen, juist om de ander ook te kunnen zien. Even pas op te plaats maken kan zorgen dat je niet struikelt. Ook daarin kunnen we elkaar afwisselen en ondersteunen, en elkaars last opvangen. En als dat ergens niet goed gaat, dan moeten we dat met elkaar bespreken, want ieder is van goede wil. En zo zullen we doorgaan. Al is het wel veel.

En toch zijn we tegelijkertijd op weg naar Kerst. En dat gaat dus niet bij iedereen van harte. Kerst ademt een hele andere sfeer, van vrolijkheid, van toekomst, van vrede, van gezelligheid, van familie en vrienden. Tja, dat kan schuren. En de een beleeft dat minder sterk dan de ander, en dat is goed. Maar zo gaan we wel naar Kerst, want dat komt er aan, hoe dan ook. Maar hoe kunnen we daar naartoe gaan? Hoe vinden de weg naar de toekomst van Kerst? Hoe vinden we de weg naar de toekomst van Kerst, zodat we die kunnen inslaan?

Ook Bethlehem is nog niet klaar voor Kerst. Het provinciestadje in de uithoek van het Romeinse Rijk, waar in een stal achteraf Jezus geboren zal worden, omdat er geen plaats was in het nachtverblijf van de stad; in deze stad, Bethlehem is alles nog leeg, en levenloos. We hebben het over de tijd dat het verhaal van Ruth begint. 'In de tijd dat de rechteres het volk leidden, brak er een hongersnood uit in het land. Een man trok daarom met zijn vrouw en zijn twee zonen weg uit Bethlehem in Juda, om een tijdlang in de vlakte van Moab te gaan wonen. De naam van de man was Elimelech, die van zijn Noömi, en zijn twee zonen heetten Machlon en Kiljon; het waren Efratieten uit Bethlehem in Juda.' In Bethlehem was geen leven te vinden. Het voelde er leeg en toekomstloos. Daarom zocht het gezin Elimelech zijn heil in den vreemde. Ze wisten eigenlijk niet waar ze het zoeken moesten. En het wordt nog erger: in den vreemde overlijdt Elimelech. Zijn naam betekent 'God is koning', maar in alle leegte en in den vreemde kun je het besef gauw kwijtraken dat God je leven regeert, een plan met je heeft, iets met je leven voor ogen heeft. Nee, het leven stopt voor mij. Laat anderen maar verder gaan. En dus trouwt de volgende generatie, de twee zonen van Elimelech en Noömi: Machlon en Kiljon. Maar ja, wat moet je aan toekomst verwachten van de Afgeschrevene en de Ziekelijke, zoals ze heten. Ook daar zit geen toekomst in. En de vrouwen met wie ze trouwden, alle twee vreemdelingen uit het land Moab, blijven achter samen met hun schoonmoeder Noömi. Scherper gezegd: Noömi bleef achter samen met haar schoondochters. Om Noömi gaat het. En zo staat het er ook: zij bleef achter. In den vreemde, met twee vreemdelingen die haar geen toekomst kunnen geven, omdat zij niets meer te bieden heeft, nu haar man, én haar zoons zijn overleden. Voel je de leegte? Hij is welhaast voelbaar in een tijd van zoveel verlies. We tellen onze zegeningen en proberen weer door te gaan en het leven weer op te pakken, maar soms voelt het ontstellend leeg.

Hoe kun je dan weer terug naar Bethlehem. Die stad waar we later toch de hoop verwachten te vinden? Noömi gaat terug, met lege handen. Ze kan niet anders. Ze moet wel. En Opra en Ruth gaan mee. Dat wil zeggen: niet allebei van harte. Noömi, die arme vrouw, op het dieptepunt van haar leegheid zegt ze tegen haar schoondochters dat ze maar naar hun eigen land terug moeten gaan. Wat heeft zij nog te bieden? En Opra, haar naam betekent nek: ze laat haar schoonmoeder haar nek zien. Ze keert haar de rug toe, zegt gedag en verdwijnt.

En Ruth? Ruth wijkt niet van de zijde van haar schoonmoeder. Let wel, haar vreemde schoonmoeder. Maar Ruth gaat niet terug naar het vertrouwde. Ze blijft. Ook als Noömi aandringt. 'Vraag me toch niet langer u te verlaten en terug te gaan, weg van u. Waar u gaat, zal ik gaan, waar u slaapt, zal ik slapen; uw volk is mijn volk en uw God is mijn God. Waar u sterft, zal ik ook sterven, en daar zal ik begraven worden. De Heer is mijn getuige: alleen de dood zal mij van u scheiden.' Een trouwbelofte. Een belofte van onvoorwaardelijke levenslange trouw. Ruth, zij wordt voor Noömi wat haar naam betekent: metgezel. Zij zorgt er praktisch voor dat Noömi niet alleen hoeft te gaan. Ze gaat met haar mee. Maar ze doet meer. Via Ruth opent zich Noömi's toekomst weer. Door haar huwelijk met Boaz geeft Ruth aan haar schoonmoeder de kinderen die haar toekomst geven. Ze geven haar letterlijk bestaanszekerheid. De vrouwen zeggen tegen Noömi bij de geboorte van haar kleinzoon: 'Geprezen zij de Heer, de jou vandaag iemand gegeven heeft die voor je zorgen zal.' Wij zeggen vaak: kinderen hebben de toekomst. Maar in de tijd van dit verhaal, en die tijden liggen nog helemaal niet zo lang achter ons, zijn kinderen ook je bestaanszekerheid voor de toekomst, als je ouder wordt en zelf niet meer kunt werken.

Maar zoals altijd gaat een bijbelverhaal dieper. In een levensloze, lege situatie, waarin een gezin uit Bethlehem vertrekt, geen heil meer in Bethlehem verwacht, en de ellende nog dieper kan en dieper voelt, God ver weg schijnt, zijn plan met ons leven duister schijnt, en alles om ons heen afgeschreven en ziekelijk voelt, daar komt uit den vreemde een vrouw op die met Noömi meegaat, onvoorwaardelijk. En die haar leven aan dat van Noömi verbindt. En zo gaan ze terug naar Bethlehem. Door Ruths metgezelschap groeit in Noömi opnieuw het vertrouwen dat er weer toekomst mogelijk is. Dit verhaal is in de bijbel terecht gekomen omdat mensen het gevoel hebben gekregen dat in deze vreemdelinge God naar zijn volk omzag. Ruth verbindt haar leven met dat van Noömi, de vrouw uit Bethlehem. En zo verbindt God zich met ons lot, juist op dit plek waar het ons duister schijnt wat zijn plan nu met ons leven is. Elimelech, God is koning, is dood. Het gevoel dat God ons een plan had, kan weg zijn als alles je uit je handen geslagen wordt, of het minimaal heel moeilijk wordt het allemaal vast te pakken en aan te pakken. Soms voelt het leven alsof het tussen je vingers doorglipt. Maar daar komt God, onverwacht via een vreemdelinge, als metgezel, die de toekomst openbreekt en van Bethlehem weer maakt zoals de stad heet: Broodhuis, een huis om in te leven dus.

Dat is de reden dan de Evangelist Mattheüs Ruth expliciet noemt als de moeder van Obed, die de grootvader is van koning David. Zo werd Bethlehem de stad van David, waarin onze redder is geboren. Een wonderlijke zwangerschap leerde ons dat het Kind van God kwam. Hij trok zich ons lot aan, Hij verbond zich met ons leven, en brak de toekomst open. Omdat de dood niet meer het laatste woord heeft. De weg naar Kerst hoeven we niet alleen te gaan. We vinden in God onze metgezel, juist wanneer het duister schijnt wat nu allemaal de bedoeling van ons leven is als het ons ontvalt, juist om mee te gaan in ons leven, vandaag, en alle dagen van ons leven.


woensdag 11 december 2013

Rachabs hart voor moed - preek vesper tweede Advent 8 december 2013

Tekst: Jozua 2

Onder de titel 'Vrouwen met toekomst' passeren in deze Adventstijd een aantal vrouwen de revue. Het zijn vrouwen die genoemd worden in het geslachtsregister van de Evangelist Mattheüs. U kent het wel, dat stuk dat we altijd liever overslaan. Dat van die drie keer veertien generaties, die Mattheüs optekent, vanaf Abraham, via David tot aan Jozef, die met Maria is verloofd. In dat verhaal klinken de namen van vier vrouwen. Eigenlijk vijf, maar één is er niet bij name genoemd, maar in haar relatie: de vrouw van Uria. Batseba ja, zo kennen we haar; die vrouw die koning David afpakt van haar man Uria, en om van hem af te komen hem te dood in stuurt. Zij is eigenlijk de passieve van de vijf. Zij doet niets, maar is het slachtoffer van een machtsspel. Maar desondanks wordt ze wel de moeder van Salomo, langs wie de geslachtslijn van Jozef verder gaat. Zo houden we vier vrouwen over: Tamar, Rachab, Ruth en Maria.

Waarom staan deze vrouwen in dit geslachtsregister, dat toch over de mannelijke lijn gaat? En specifieker: waarom staat Rachab erin? Ik bedoel daarmee dit: Tamar; dat verhaal kennen we. Haar actie om Juda aan zijn belofte te houden dat zij nakomelingen zou krijgen, zorgt ervoor dat de mannelijke lijn door kan gaan. Ook al gaat het via een zijweg; Tamar is onontbeerlijk, en dus noemenswaardig om de lijn voort te zetten van Abraham tot Jozef. Het verhaal van Ruth is dat ook. Het leven van haar schoonmoeder Noömi loopt dood. Haar man is dood, haar zonen zijn dood. Schoondochter en eveneens weduwe Ruth vindt in Boaz iemand die de draad weer oppakt, de lijn voortzet en zorgt Noömi niet kleinkinderloos sterft. Bethlehem, dat broodhuis betekent, wordt zo een plaats die leven geeft, de stad van de later geboren David. Het verhaal van koning David kennen we ook, en van zijn scheve schaats met Batseba. En dan zijn we bij Maria, die op een wonderbaarlijke wijze zwanger raakt, wat Jozef even doet afvragen: doe ik er nu wel toe met mijn hele geslachtslijn, of eigenlijk niet?

Tot zover is te volgen dat die vrouwen genoemd zijn in de geslachtslijn. Hun aandeel aan de voortgang van de koningslijn is onontbeerlijk. Zonder hen zou die afgebroken zijn. En daarom zijn ze noemenswaardig. Maar Rachab dan? Haar verhaal is ook wel opgetekend. En we hebben het zojuist gelezen. Maar haar positie in het geslachtsregister is op zijn minst discutabel. Er staat in vers 5: 'Salmon verwekte Boaz bij Rachab, Boaz verwekte Obed bij Ruth'. Rachab wordt hier neergezet als de moeder van Boaz, de man die uiteindelijk Ruth kinderen gaf. Nergens in de bijbel vinden we deze connectie. Nergens vinden we een verhaal dat Rachab het leven geeft aan Boaz. En toch staat ze erin.

Dat is geen foutje van Mattheüs. Want Mattheüs is juist heel berekenend. Die hele geslachtslijn van drie keer veertien generaties is ook te mooi om waar te zijn; modern gezegd het resultaat van creatief boekhouden. Maar dat is niet erg, en al helemaal geen geschiedvervalsing. Mattheüs wil hier kennelijk iets mee vertellen. Mattheüs laat deze vrouwen oplichten omdat ze onontbeerlijk zijn om het verhaal van het ontstaan van Jezus te vertellen. Voor die reden moeten we niet te ver gaan zoeken. Van Rachab en de anderen wordt vaak naar voren gehaald dat hun omgang met seksualiteit op het randje of eroverheen is. Rachab is in die lijn prostituee. Maar van Ruth kun je dat niet zeggen, dus misschien is dat niet eens zo belangrijk. Dan misschien dat al die vrouwen buitenlanders zijn. Tja, het is een mooie gedachte, maar juist bij Rachab is niet met zekerheid vast te stellen dat ze een buitenlandse was. Ja, de vrouwen kwamen van elders, en beïnvloedden van buitenaf de geschiedenis van Israël, maar als de bijbelverhalen dat niet heel duidelijk zo zeggen, is dat niet de doorslaggevende reden om die vrouwen op te nemen in het geslachtsregister van Jozef. Zo zien we maar weer: je moet altijd goed zoeken in de verhalen zelf naar aanknopingspunten en niet teveel gissen of te snel conclusies trekken.

Want wat staat er wel in het verhaal over Rachab? Een groot getuigenis. 'Ik weet', zegt Rachab, 'dat de Heer dit land aan jullie gegeven heeft. We hebben gehoord dat de Heer de Rietzee voor jullie heeft drooggelegd.' Enz. En dan: 'De Heer, jullie God, is immers een God die macht heeft in de hemel en op aarde'. Dat gaat dus niet meer om een machtsstrijd - Rachab stelt die claim van God niet ter discussie; het gaat om de erkenning dat er maar één macht is. Dat er maar één God is, en dat die God de hele wereld toebehoort, of, minder hebberig gezegd, dat de hele wereld onder de heerschappij van die ene God valt. Er is geen andere. Waarom zou je het volk van deze God níet toelaten tot het door hem beloofde land? Dat opent het perspectief ook voor de rest van de wereld, buiten het Joodse volk en het beloofde land: God is een God van en voor de hele wereld. Zijn goede boodschap is voor iedereen! En zo komt Jezus ook van die ene God vandaan, voor iedereen!

Rachab geeft met haar moedige houding doorgang aan het volk van God. En niet omdat ze eieren voor haar geld kiest, of vanwege haar hoer-zijn altijd haar eigen macht opzoekt, nee: vanwege haar geloof. Zo wordt ze ook herinnerd in de brief van Jakobus en in de brief aan de Hebreeën, vanwege haar gelóóf. En dan gaat het niet om een paar vierkante kilometer land, dat is aan mensen om dat uit te vechten. Het gaat om de belofte. Van God. En die krijgt ergens een plek, daarin dat land Kanaän. Om gezegend te zijn en vandaar uit een zegen te zijn voor de wereld. Door voor de bespieders de toegang te openen naar de stad, zet Rachab eigenlijk ook de toegang open tot de wereld. Zij brengt in herinnering dat God de God is van de hele hemel en de hele aarde. Een God die de Rietzee drooglegde, die bevrijding geeft. Die de mens een plekje belooft onder zijn hemel om in de wereld en voor de wereld een zegen te zijn.


Daarom staat Rachab als een soort getuigenis in het geslachtsregister van Mattheüs op weg naar de geboorte van Jezus. Ja, als moeder van de man van Ruth. In de Joodse traditie worden hun namen bijna in één adem genoemd, en daarom staan ze waarschijnlijk zo dichtbij elkaar. Rachab wordt wel de moeder van de profeten genoemd. Omdat ze de moed heeft op te staan, de weg vrijmaakt voor het volk van God, en uiteindelijk dus ook voor de komst van Jezus. Het kan bevrijdend zijn om vastgelegde patronen te doorbreken en gewoon te doen wat je hart je ingeeft, omdat je gelooft. Zo komt God op onverwachte ogenblikken ineens om de hoek kijken, waar je het niet had gedacht. Bij deze vrouwen, en bij die ene, in die verre uithoek van het Romeinse rijk, in die stal, in de stad van David.

vrijdag 6 december 2013

Advent? Nu?! - preek Eerste Advent 1 december 2013: Tamar


De preek is ook te beluisteren via Kerkomroep

Vandaag begint de Adventstijd. Wat bedoeld is als een tijd van hoop en verwachting, begint nu op een moment dat velen van ons rouwen om de dierbare mensen die we in korte tijd moesten verliezen, en waar we afscheid van moeten nemen. Het treft families in onze gemeente, vele bevriende gemeenteleden, gemeenteleden die jarenlang met elkaar optrokken, ook in alle kerkelijke activiteiten en vergaderingen. We zullen ze erg missen. En dan voelt het een beetje ontijdig om nu van hoop en verwachting te spreken. Het wrikt een beetje. Ja, het is nu eenmaal Advent, dus vooruit: we beginnen eraan. Ja, het leven gaat door, en we moeten nu eenmaal verder, maar verwachten we nog iets? Kunnen we nog iets hopen? Ja, natuurlijk. Juist de gemeenschap van gelovigen die elkaar zo ondersteunt deze dagen is een getuigenis van die hoop. Hoop dat het niet blijft bij wat het leven ons brengt en hoe het leven loopt en afloopt. Hoop dat het uiteindelijk niet van ons komt, en niet afhangt van wat wíj winnen én verliezen. Hoop dat God ons leven ten goede keert. Ook al lijkt wat er in ons leven gebeurt dat te weerspreken.

Zo begint Mattheüs zijn evangelie eigenlijk ook. Wat heeft de geschiedenis van Israël nu eigenlijk gebracht? Ja, het leven ging door van vader op zoon, maar veel verder zijn ze er niet mee gekomen. Het lijkt een saai eerste hoofdstuk. En het lijkt niet zoveel te vertellen te hebben. En de ironie is: dat is ook eigenlijk zo. Als Mattheüs het geslachtsregister van Jezus vertelt gaat deze uit van de mannelijke lijn, dus van Jozef. En met wat creatief boekhouden komt de evangelist uit op drie keer veertien generaties tot en met Jozef. Maar dan, staat er: bij Maria werd Jezus verwekt... Hé, waar is Jozef nou? Nergens dus, want, vertelt Mattheüs twee verzen later: ze bleek zwanger te zijn van de heilige Geest. Dus als snelle eerste reactie zou je kunnen zeggen dat we dat hele geslachtsregister voor niets hebben gelezen. Want er zit een soort cesuur bij Maria. Een geestige onderbreking van de mannelijke geslachtslijn. Maar toch vertelt Mattheüs ons deze hele lijst.

Er zit een soort dubbele boodschap in dit eerste hoofdstuk, zoals Mattheüs ook twee keer in dit hoofdstuk vertelt over de afstamming of afkomst van Jezus. Eerst vertelt hij het hele geslachtsregister tot aan Jozef. En vervolgens begint hij bij Maria over de afkomst van Jezus in het tweede gedeelte waar wij gestopt zijn vandaag. Dan krijg je het hele verhaal van Maria die zwanger is van de heilige Geest, en Jozef, die zijn knopen telt, en zich afvraagt of hij zich hiermee in wil laten. Die twee lijnen kunnen niet zonder elkaar: de lijn van de mens, door de eeuwen en de generaties heen, en de lijn van God via de heilige Geest. Maar wat doet die lijn van de mens hier dan in? Het lijkt zo nutteloos, en als je al die mannen bekijkt en hun levensgeschiedenissen leest, ook zo hopeloos. Wat komt er uit ons leven op, waaruit hoop kan ontstaan? Het leven lijkt zo vaak dood te lopen, en hoe kan je dan verder? Juist daarop geeft die lijn door de generaties heen juist een eerste aanzet tot een antwoord.

Want deze geslachtslijn, hoe mooi geconstrueerd in drie keer veertien generaties, is juist een lijn van breuken en cesuren, en van doorgang waar niemand het had verwacht, of mensen het onmogelijk hadden gemaakt om nog verder te kunnen. Er was zelfs al sprake van een valse start. Abraham, weet u nog, waar deze geslachtslijn mee begint, kon geen kinderen krijgen. Dat wil zeggen: zijn vrouw werd voor onvruchtbaar gehouden. Het was zelfs zo erg, dat zijn vrouw Sara een zijweg voorstelde via Abrahams bijvrouw Hagar. Maar tegen alle verwachting in werd Sara zelf zwanger, al geloofde ze het zelf nog niet, en lachte ze God uit. God pakte haar terug en gaf hun zoon de naam 'Hij die lacht', Izaak. God heeft humor en leert zo ons mensen een lesje.

Daarna is het eigenlijk niet veel anders gegaan. Mensen zochten meer of minder actief hun eigen weg. En die leidde nogal eens af van de hoofdweg, en dan was er enige bijsturing nodig. En dan waren het juist vrouwen die goed kaart konden lezen, en de mannen weer terugbrachten op het rechte pad. Vrouwen nota bene, die allemaal buitenlanders zijn. Dat wil zeggen, niet Israël eigen. Juist omdat Israël zijn heil ergens anders zocht, een eigen weg ging, maar op de zijweg iemand ontmoette die hen terugzond naar de hoofdweg.

Zo'n rol heeft Tamar ook. Zij is de eerste die wordt genoemd. Terugbladerend in de bijbel komen we bij die roman uit over Jozef en zijn broers. Dat verhaal van die zonen van Jakob, die ook wel Israël genoemd wordt. Het volk Israël in het klein. Twaalf zonen, en een dochter. Die dochter heeft geen zussen om mee ruzie te maken; haar broers liggen eens te meer met elkaar overhoop. Een goed begin voor Israël. Kleine Jozef kan zijn dromen niet op waarde schatten, die een visioen zijn voor het volk, en de broers achten zichzelf belangrijker dan elk visioen waarin een ander het voor het zeggen heeft, en het eigenlijk God is die uiteindelijk de doorslag geeft. En in dat gekissebis rondom die put doemt Juda op als degene die dan tenminste een enigszins redelijke uitweg biedt door voor te stellen Jozef te verkopen als slaaf. Ja, menselijk is het niet, maar het jonge volk van twaalf zonen, en een dochter, blijft ongeschonden. Het leven gaat door, en uiteindelijk breekt het visioen door dat God met zijn jonge volk voor ogen had, als Jozef als onderkoning voor de wereld een zegen is. Zo wil God dat zijn volk is: een zegen voor de wereld.

Maar in het verhaal waarin wij vandaag belanden is het zover nog niet. Wel is duidelijk dat deze Juda een hoofdrol krijgt. Naast Jozef. Jozef, die gaat de wereld in, zal onderkoning worden en de wereld redden van hongersnood. Juda, hij blijft bij Israël en zal Israël redden. Via zijn lijn komt de redding van binnenuit, via al die namen uit het verhaal van Mattheüs, waarvan koning David, en Jezus toch de voornaamsten zijn.

Juda dus. Hoofdrolspeler. Binnen Israël. En ook maar een mens. Hij daalt af, staat er in het begin. Oei. Dat is geen goed teken. Wanneer een mens afdaalt dan wordt hij erg laag bij de gronds. Daar waar er minder licht is, en een mens zijn eigen weg heel goed denkt te kunnen vinden. En wie ziet nou wat hij allemaal doet? U heeft het hele verhaal zojuist gehoord. Maar bij Tamar gaat het niet zoals hij had gedacht en zoals hij het wil. Ja, het is goed met dat zwagerhuwelijk. Ze kreeg er al twee voor de prijs van één. Die derde krijgt ze niet als bonus. Het leven heeft hem al twee zoons gekost. Hij legt de schuld bij Tamar lijkt hij te suggereren. Terwijl wij lezen dat het zijn eigen vlees en bloed is dat afwijkt van de goede weg. Het leven van zijn eerste twee zoons loopt dood. En Tamar stuurt hij naar haar ouderlijk huis. Maar een paar jaar later grijpt ze in. Omdat ze ziet dat ook Juda's leven doodloopt als hij weduwnaar is geworden. En zij is degene die door het zwagerhuwelijk alsnog op naam van Juda's oudste zoon een nakomeling ter wereld kan brengen, waardoor de lijn van Juda doorloopt, hoezeer hij ook zijwegen bewandelt.

Op één van die zijwegen ontmoet Juda Tamar, die zich onherkenbaar heeft vermomd. Zijn seksualiteit is niet meer op voortplanting gericht, maar op zijn eigen genot. Op zich niets mis mee, maar hier nou juist wel. Omdat Juda zijn positie niet voor zichzelf moet houden. Het leven moet doorgaan, ook na hem. Want uit Israël zal een redder geboren worden. En nee, dat weet hij natuurlijk niet. Maar de belofte aan Abraham was wel dat het volk gezegend zou worden met nakomelingen zoveel als er sterren zijn, om een zegen voor de wereld te zijn. En Juda, juist Juda, die man die binnen Israël de richting aan moet geven, juist hem wordt het te heet onder de voeten en hij zegt: ik kap ermee. Te riskant. Twee zoons verloren. Het is genoeg geweest. 

Zo kan het leven door wat je overkomt, dankzij en ondanks jezelf, je soms het gevoel geven: ik doe niet meer mee. Hier stopt het. Genoeg is genoeg. Ik ga mijn eigen weg wel, en dan loopt die maar dood. En het mooie is dat God dat nog accepteert ook. Op die zijwegen waar we even afdwalen of juist schuilen voor wat het leven ons kost, komt God ons tegemoet. Dat laten de vrouwen die Mattheüs in zijn geslachtsregister noemt zien. Allemaal voorkwamen ze dat het leven doodliep. Allemaal op hun eigen wijze en met hun eigen verhaal.

En toch, toch gaat God niet helemaal in onze lijn mee, want dan ineens is Maria zwanger. Zonder Jozef. Los van hoe dat biologisch kan, is de bedoeling van Mattheüs dit, dat hij ons wil verlossen van het idee dat we zelf iets in te brengen hebben. Het zou ons maar hoogmoedig maken en denken dat het onze verdienste is. Nee, juist niet. We hebben zelf niets in te brengen en staan zo vaak met lege handen, terwijl het leven ons als het ware als zand door de vingers glipt.

En daarom mag dit verhaal van Mattheüs een bemoediging zijn. God gaat met ons mee op weg, zoals Hij al meeging met Abraham. En hij volgt ons naar waar het leven ons brengt. En of we er zelf nu deel aan hebben als ons leven doodloopt, of het ons overkomt, en God mag weten waarom: uit ons, bij ons, onder ons, wil God een redder geboren laten worden, een uitweg bieden, een troostvol en hoopvol perspectief bieden, dat ons leven en het leven van wie wij verloren niet vergeefs is, maar dat het doorgaat.


Kunnen wij nu hopen en verwachten, in deze tijd? Misschien niet. Maar God steekt het licht aan. Hij gaat met ons door. Hij laat ons niet zitten. Hij gaat met ons op weg, in ons leven, door ons verdriet en door alle pijn, van en door onszelf, op weg naar dat Kind, dat we enkel maar hoeven te ontvangen, omdat Hij voor ons kwam, om ons Zijn vrede te geven.

woensdag 4 december 2013

Over de grens - preek gedachteniszondag 24 november 2013


Ook te beluisteren via Kerkomroep

Vandaag gedenken we onze overledenen. We doen dat op de laatste zondag van het kerkelijk jaar. Volgende week begin de Adventstijd, de verwachtingsvolle tijd voor Kerst. Maar dat voelt nu nog ver weg. Nu staan we op de grens. Een grens die wij niet over kunnen. We zijn dierbare mensen verloren, zij zijn over die grens heengegaan, en wij blijven achter. Op allerlei manieren en in een verschillende intensiteit voelen we dat het leven niet meer zo is als dat het was. We vinden onze weg er wel weer in, o jazeker wel, zo goed en soms zo kwaad als het gaat, maar soms stuiten we weer even op die grens.

Dit jaar gedenken we niet alleen onze overledenen, we voelen ons ook heel sterk verbonden met verschillende gemeenteleden die hun levensgrens zien naderen of daarvoor vrezen. We voelen wie we nog niet willen missen, en we zien hun gevecht. Het raakt ons. En het verbindt ons aan elkaar. We houden elkaar vast, we bidden voor elkaar, we sturen elkaar kaartjes. Maar het is wel veel. En hoezeer we elkaar vasthouden; het voelt ook alsof het leven tussen onze vingers doorglipt. Want we weten: uiteindelijk hebben we niets in te brengen. Helemaal niets. En welke weg moet je dan gaan?

Jezus lijkt over die grens te kunnen heenkijken. Hij kijkt aan het eind van zijn leven vooruit. Over de grens van zijn heengaan heen. 'Wees niet ongerust', zegt hij, 'maar vertrouw op God en op mij.' Poeh. Vertrouwen willen we wel, maar wat moeten we dan nu? Als Jezus achter de grens verdwijnt van waar wij kunnen komen, hoe putten we daar dan moed uit? Het is als horen roepen: 'Ik ben er hoor' maar die persoon niet zien. Waar hou je je aan vast als je zelf op die grens staat en wel hoort roepen, maar niet weet waar vandaan en waarheen? 'Jullie kennen de weg toch waar ik heen ga?' zegt Jezus. Ja, we hebben er van gehoord, maar kunnen Thomas goed begrijpen als hij zegt: 'Wij weten niet eens waar u naartoe gaat, Heer, hoe zouden we dan de weg daarheen kunnen wijzen?' En ondertussen zien we wat we achterlaten, en dan kan het verlies soms groter zijn dan het vertrouwen. Je weet wat je achterlaat, maar niet waar je heen gaat.

En ook voor wie achterblijven is het soms een schrale troost te weten dat onze dierbare overledenen bij God zijn, en voel je je eerder verweesd. Soms ook letterlijk, als je laatste ouder, of je laatste grootouder is overleden. Dan schuiven alle generaties een stapje op, en gaat er iets van geborgenheid onder het dak van die oudere generatie verloren. Dat is best even confronterend. De oorsprong van het woord wees is niet helemaal duidelijk, maar het heeft iets te maken met uiteengaan, in tweeën gaan, inderdaad een band die verbroken wordt. Uiteengaan. Omdat een dierbare een grens is overgegaan, waar je zelf niet overheen kunt gaan, noch kijken.

Jezus probeert ons wel over die grens heen te laten kijken, maar echt geruststellen doet het nog niet. Hij zegt: 'In het huis van mijn Vader zijn veel kamers; zou ik anders gezegd hebben dat ik een plaats voor jullie gereed zal maken? Wanneer ik een plaats voor jullie gereedgemaakt heb, kom ik terug. Dan zal ik jullie met me meenemen, en dan zullen jullie zijn waar ik ben. Jullie kennen de weg waar ik heen ga.' Mooi. Geruststellend, ja. Er is een plaats voor ons aan de andere kant van de grens. Ontroerend. Geborgen. Maar die grens blijft er liggen. Wat voor zekerheid, wat voor houvast geeft dat nu?

De enige wijze waarop Jezus ons gerust kan stellen is om een omgekeerde beweging te maken. Van over de grens naar ons nu hier. Ons geloof is geen eenrichtingsverkeer. Niet een verrekijker naar over de grens met een vaag beeld waarin we maar moeten vertrouwen. Nee, ons geloof is tweerichtingsverkeer. Jezus belooft een pleitbezorger te sturen. Dat is iemand die naast je staat, het voor je opneemt, je bijstaat. De Geest van de waarheid noemt Jezus hem. Blijf niet te lang bij dat woordje waarheid hangen. Het is het antwoord op die vage blik die wij hebben over de grens, als we al een blik hebben. Het antwoord wil geruststellen. De Geest vertelt geen zoethoudertjes, maar erkent de hardheid van het overgaan van de grens, bemoedigt ons ook dat het daarmee niet ophoudt.

Ja, wij kunnen niet verder kijken dan die grens. We kijken er tegenaan, we zien er tegenop, of het is een onmogelijke horde om te nemen. Maar het houdt daar niet op. Vorige week vertelde collega Nienke van Andel het verhaal van Jezus waarin hij zegt: 'God is geen God van doden, maar van levenden, want voor hem zijn allen in leven.' De grenzen die wij zien in het leven, en ook tegenop zien; de grenzen tussen mensen en in het leven bestaan niet voor God. Voor hem gaat het verder. Ja, we lopen in ons leven tegen onbegrijpelijke en onmogelijke grenzen aan. Dat kan welhaast wanhopig maken. Want we proberen het te vatten; het lijkt onze enige manier om ons staande te houden. Waarom moet ons dat dan gebeuren en hoe houden we ons staande?

Jezus sust ons daar niet in, alsof we maar moeten vertrouwen en dat is het dan. Nee, hij laat ons niet als wezen achter, met een gevoel dat onze God ver weg is, nee. Totdat Jezus terugkomt heeft hij de Geest gezonden. Hij woont in ons en zal in ons blijven. Van over de grens die wij zien en ervaren, en soms zo intens en bij zovele dierbare mensen; van over de grens zendt Jezus de Geest en leeft God zo met ons mee. Letterlijk, nee niet van een afstandje, maar van binnenuit. De Geest woont in ons.


Jezus zegt: 'Ik laat jullie vrede na; mijn vrede geef ik jullie, zoals de wereld die niet geven kan. Maak je niet ongerust en verlies de moed niet.' Laten we in alles wat ons overkomt elkaar blijven bemoedigen en troosten. Vertrouwend op de bron in ieder van ons dat de Geest in ons woont en bij ons blijft. Laten we elkaar vasthouden en daarmee een getuige zijn voor elkaar en voor de wereld dat we zeker voelen dat het leven behoorlijke hobbels, drempels en grenzen kent, maar dat het leven niet ophoudt bij die grens, en God met ons meeleeft, wat er ook gebeurt. Neem deze woorden mee: 'Wees niet ongerust, maar vertrouw op God en op mij. Ik laat jullie vrede na; mijn vrede geef ik jullie, zoals de wereld die niet geven kan. Maak je niet ongerust en verlies de moed niet.'

maandag 11 november 2013

Een gouden randje! - preek zondag 10 november 2013 Oogstdienst


Beluister de preek op Kerkomroep

In veel protestantse kerken is het gebruik om deze week dankbaar te zijn voor de oogst van het afgelopen jaar. Of men viert nog een traditionele Dankdag voor gewas en arbeid op woensdag. Of men staat stil bij de oogst op de zondag erna. Een natuurlijk moment in de meest letterlijke zin van het woord, want in de natuur is de oogst binnengehaald. Op de akkers, in de moestuinen, maar ook de kastanjes en eikels in het bos.

Toch is het ook een beetje onnatuurlijk moment, want heel veel mensen hebben niets meer met de gang van de seizoenen. We leven niet meer seizoensgebonden. Wie van u eet enkel de seizoensgroenten, en niet andijvie en sla het hele jaar door, waar het ook maar vandaan moet komen, en aardbeien met Kerst uit Israël? Het idee van danken voor de oogst staat ver van ons af. Ons werk gaat ook gewoon door. Het is nu niet afgerond, of misschien zelfs drukker dan ooit. Hoe zeer de nachten ook langer, en de dagen ook korter worden; onze werkdagen worden er niet langer of korter van.

Terugtrekken en de balans opmaken 
En toch, toch is het op een andere manier toch ook wel weer een natuurlijk moment om terug te kijken waar we dankbaar voor kunnen zijn. De herfst is het seizoen waarop de natuur tot rust komt, en wij in zekere zin toch ook. Het weer en de donkere avonden nodigen nou niet bepaald uit om erop uit te trekken, en wel om juist de gezelligheid thuis te zoeken. Of je, al dan niet noodgedwongen, terug te trekken achter de gordijnen. Niet voor iedereen de meest gezellige periode. Het kan ook eenzaam zijn. Maar het effect is in ieder geval dat mensen zich wat meer terugtrekken. En zo komt er plaats en tijd om wat langer bij de dingen stil te staan. Om eens wat langer over de dingen na te denken. En om eens de balans op te maken. Wat laat ik achter en wat neem ik mee?

Wat is jouw oogst?
En zo hebben we op een avond met een aantal gemeenteleden uit de werkende generatie teruggekeken op het afgelopen jaar. En de vraag begon voor de handliggend: wat is jouw oogst? Een aantal anderen lieten per mail hun reactie weten. En die waren een mooie input voor het gesprek. Wat is je oogst en waarvoor wil je danken? Dat bleek nog geen makkelijke vraag. Want veel van waar we dankbaar voor kunnen zijn is ook heel vanzelfsprekend. Het is er. Zo vanzelfsprekend dat je het vaak niet eens ziet. Het bleken daarom ook vaak juist de wat moeilijkere perioden te zijn die laten voelen waar we dankbaar voor kunnen zijn. Het leven loopt niet altijd zoals gepland en gehoopt. Je kunt zonder werk komen te zitten, en je realiseren dat je binnen je werkveld eigenlijk geen werk meer kunt vinden en een nieuwe weg zult moeten inslaan. Maar ook veel mensen mét werk, en onder hen zeker ook ondernemers, worden in moeilijke tijden gedwongen nieuwe wegen in te slaan. Je kunt blijven hangen in de teleurstelling dat het oude verdwijnt, maar de enige weg om verder te gaan is een nieuwe weg te zoeken. En ook in de zorg, waarin veel veranderingen op stapel staan, worden mensen gedwongen om nieuwe wegen in te slaan. Maar we worden niet graag gedwongen. We hebben het graag in eigen hand. En dat heeft ook te maken met de onzekerheid die het geeft: wat dan? Wat moeten we dan? Uit welke bron kan ik putten om verder te gaan?

Teleurstelling in de oogst 
Ook Koning David kreeg een grote teleurstelling te verwerken. In het stuk dat aan de lezing van vandaag uit 1 Kronieken vooraf gaat worden we door de Kroniekenschrijver eraan herinnerd dat David niet de tempel mocht bouwen van God. Kort gezegd: hij had teveel bloed aan zijn handen. Dat zal voor deze gedreven koning een grote teleurstelling zijn geweest. De belofte van God over zijn koningschap was groots. En hij had een mooi plaatje in zijn hoofd van hoe hij die belofte als het ware kon bezegelen, of misschien wel verzegelen. Voor God hing aan de tempel iets te veel de naam van David. En die was niet meer zo zuiver als in het begin. Voor David was er nog één belangrijke les te leren. En dat was dat alles niet van hem kwam, maar van God. En dat dus ook niet alles loopt zoals je zelf zou willen of voor ogen hebt. Maar dat het leven enige flexibiliteit vraagt. Niet vanwege de wil van de werkgevers of zo, die van flexibele arbeid een ideologie lijken te maken. Maar flexibel omdat je het leven niet zelf in de hand hebt, het leven niet van jou komt, maar van God.

En in het stuk van vandaag wordt duidelijk dat David dit begrijpt. En dat dit juist zijn dankbaarheid wekt. Hij moet de bouw van de tempel uit handen geven. En overdragen wat hij er al aan gedaan had: alle plannen,en alle verzamelde materialen en edelmetalen. En toch stemt het hem niet droevig meer. Omdat het geen nederlaag is, maar meevaren op de stoom van het leven dat God voor ogen heeft.

We zijn gasten die alles ontvangen
Nou zult u zeggen: ja, leuk gezegd allemaal, maar wat moet ik als ik mijn baan verlies, en inderdaad die nieuwe wegen moet zoeken? Wat moet ik doen als het leven niet loopt zoals gehoopt en gewoon alles misgaat? Moet ik dan dankbaar zijn? Nee, natuurlijk niet. Maar wees ook niet wanhopig dat het alleen maar van jezelf moet komen. Ja, het valt je uit handen, als zand door de vingers. Maar dat was ook al zo toen het wel ging zoals je wilde of daar wel tevreden mee was. We hebben niets van onszelf. David zegt tegen God: "Net als al onze voorouders zijn wij slechts vreemdelingen die als gasten bij u verblijven, ons bestaan op aarde is als een schaduw, zonder enige zekerheid." Het kan droevig klinken dat ons bestaan zonder enige zekerheid is. Bij David klinkt het juist dankbaar. Want het is zo. Juist die moeilijke perioden doordringen ons daar telkens van. Daar kunnen we ons tegen verzetten. Maar het is zo. En dat David dat accepteert, geeft hem de ruimte en de blik om die dingen te zien die er wel zijn, en om te zien wat er wel gebeurt. En om te zien dat het leven doorgaat. En dat de tempel er zal komen. Want om die tempel ging het toch, toch niet om hem? David leert los te laten en te vertrouwen dat het goed komt. En niet als zoethoudertje van 'ach, het komt wel goed'. Nee, als een bezield besef dat hij het leven niet in de hand heeft, maar dat alles een gave is uit de hand van God.

Zo kan er iets nieuws ontstaan waar iets anders ophield. Ook al moet je noodgedwongen een andere weg inslaan, ergens aan werken, het diepe in; het brengt je uiteindelijk iets nieuws. Lost het alles op? Nee. Maar er komt wel iets nieuws. Natuurlijk is er de teleurstelling en zijn er de vragen, maar God laat zijn gasten niet met lege handen staan. Hij laat ons niet met lege handen staan. Ook al krijgen we misschien niet wat we hadden verwacht.

Dankbaar voor wat niet vanzelfsprekend is
Maar voor die verwachting kan dankbaarheid in de plaats komen. Want als we niet automatisch krijgen wat we verwachten of verlangen, als het leven niet altijd gaat zoals we verwachten en willen; dan weten we één ding: dat het leven en wat we hebben niet vanzelfsprekend is. En dat wat we hebben dingen zijn die we ontvangen. Wanneer het leven en alles wat we krijgen niet meer vanzelfsprekend blijkt, dan kun je ervoor open staan dat je dat alles krijgt, uit de handen van God, en dat we dus dankbaar zijn. Danken voor de oogst van het jaar is daarop gericht: je even los te schudden uit de vanzelfsprekendheid. En als je dan ziet dat je alles ontvangt in je lege handen, dan kun je dankbaar zijn. Voor druiven, appels, groente uit eigen tuin, voor gezondheid en het hèbben van een baan, voor vriendschappen, voor steun juist in moeilijke tijden, voor mooie momenten juist in moeilijke tijden, die daardoor extra glans krijgen, voor nieuwe kansen, nieuwe ideeën, als het vanzelfsprekende wegvalt of als het je lukt iets nieuws te verzinnen waar je met al je energie en passie voor kunt gaan, of juist het vanzelfsprekende opzij te zetten en opnieuw te beginnen en veel meer lucht te krijgen om te ademen. Dankbaar ook gewoon voor het dagelijks brood en de luxe waarin we leven, misschien ook juist wel door ervaringen op reizen in gebieden waar het veel minder luxe is. Zoveel luxe en bezittingen en verworvenheden zijn vanzelfsprekend geworden, dat we er nog nauwelijks dankbaar voor kunnen zijn. Het bezit van de zaak is het einde van het vermaak, ja. Maar, om het even om te keren: het eind van de zaak kan ook het begin van het vermaak zijn. Zoals op een reis waarin je toch beseft wat je thuis hebt, maar ook bij David die door zijn teleurstelling ziet wat hij wèl heeft, en wat hij te bieden heeft. En dat biedt hij aan, aan God, en het hele volk met hem.


Soms denken we wel eens dat we recht hebben op van alles, omdat het zo vanzelfsprekend is. Maar we mogen dankbaar zijn voor alles wat we uit Gods hand ontvangen. Dat geeft ons leven een gouden randje, zoals ook de tempel in dankbaarheid met goud werd bekleed. En dan niet zo calvinistisch zunig doen, of dat nu nodig is? Ja, dat is nodig. Want als ons bezit en ons leven niet vanzelfsprekend blijkt, staan we open voor alles wat we krijgen, omdat we het uit Gods hand ontvangen. En kunnen we dankbaar genieten. 

woensdag 6 november 2013

Herfst 2013 - column in de Wijkkrant

Na een mooie nazomer is de herfst dan toch echt aangebroken. Na de warme septemberdagen werd het toch echt kouder. Het begon te regenen, en goed ook. Reden genoeg om binnen te blijven. Of juist om naar buiten te gaan. Op straat en in de Duinen is goed te zien hoe de bomen verkleuren in de mooiste herfsttinten. Kinderen rapen kastanjes en eikels. Veel mensen kijken uit naar de herfst. Gezelligheid thuis, andere kleren en lekker eten. En een mooie natuur.

Diezelfde natuur laat ook een andere kant zien van de herfst. Het wordt kouder, natter, en de dagen worden korter, de nachten langer. Minder zon. Er zijn mensen die zich daardoor juist helemaal niet lekker voelen bij de herfst. Die niet alleen binnenblijven, maar zich ook een beetje in zichzelf opgesloten voelen. Ze beleven minder vrolijkheid en het is vaker donker in hun hoofd.

De herfst heeft beide kanten. De mooie herfstkleuren van de bladeren zijn tegelijkertijd een afscheid van het levendige seizoen van de lente en de zomer. Het blad sterft af, en de mooie paddestoelen composteren het. Het lijkt wel een innerlijke strijd van de natuur en in onszelf. We zoeken de gezelligheid op thuis of bij elkaar, en keren ons tegelijkertijd ook figuurlijk meer in onszelf. De herfst is de tijd om de balans op te maken. Waar staan we nu? Wat heeft het jaar ons gebracht? Wat hebben we gekregen dit jaar en bereikt? Wat nemen we mee, maar ook: wat laten we achter? En wíe nemen we mee en wíe laten we achter? De herfst is ook een tijd waarin we stilstaan bij wie er in het afgelopen jaar overleden zijn. Mensen van wie we afscheid hebben moeten nemen. Rondom Allerheiligen en Allerzielen staan mensen stil bij de nagedachtenis aan bijzondere mensen en de herinnering en het gemis van de mensen van wie we afscheid moesten nemen.
De herfst is zo een tijd waarin we weer tot onszelf komen. Minder activiteit buiten, minder erop uittrekken. Meer tot jezelf komen, nadenken en misschien bezinnen. En zoals de herfst afscheid neemt van het bloeijaar, zo ademt de herfst een sfeer van afscheid. Ook van dingen die niet gelukt zijn, dingen die we hebben nagelaten, mensen die we tekort hebben gedaan. Ook die dingen komen voorbij als je de balans opmaakt. En dan vooral om te kijken: waar staan we nu? En hoe gaan we verder?

Want we gáán verder. Als straks de langste nacht is geweest om 21 december, dan worden de nachten weer korter en de dagen langer. Het zal allemaal dan weer wat lichter worden. Tijd om Kerst te vieren. Het feest van een nieuw leven, een geboorte. Zover is het nog niet. Maar je zou haast al naar Kerst verlangen…

Gepubliceerd in de Wijkkrant voor Waalwijk en Sprang-Capelle, november 2013

dinsdag 5 november 2013

Dat doet de deur dicht! - preek zondag 3 november 2013


Beluister de preek op Kerkomroep

Als je in de bijbel gaat lezen, dan kom je soms verhalen tegen die te wonderlijk voor woorden zijn. Verhalen die ons voorstellingsvermogen te boven gaan. En die daardoor ver van ons af komen te staan. Dat heeft iets te maken met hoe wij in onze tijd in het leven staan. Dingen moeten verklaarbaar zijn om ze te kunnen begrijpen. Ja, dat klinkt ook eigenlijk heel logisch. Maar het gekke is dat juist het soort wonderverhalen als wij vanmorgen lezen in het tweede Koningenboek juist bedoeld zijn om dichter bij de kern te komen. Niet om iets wereldvreemds te laten gebeuren, maar om juist Gods kracht in de wereld te laten zien. Wonderen zijn geen tovenarij uit een andere wereld, maar Gods aanwezigheid in de onze. Voorbij onze grenzen van wat wij kunnen bereiken en ons voor kunnen stellen. Voorbij onze mogelijkheden. En gelukkig maar, want onze mogelijkheden blijken keer op keer beperkt. En onze energie is eindig. Uitgeput kun je raken als je niet steeds weer gevoed wordt. Als het altijd van jezelf moet komen, dat houdt het gauw of op den duur op. Wat doe je als je met lege handen staat, en je mogelijkheden zijn uitgeput?

Vandaag komen we zo iemand tegen in het eerste bijbelverhaal. Een sterk verhaal. Niet alleen vanwege het wonder, maar ook sterk omdat het de kern laat zien van Gods aanwezigheid in ons leven. Een weduwe is na de dood van haar man zo in geldnood gekomen, dat de schuldeisers spoedig haar kinderen zullen opeisen om als slaven te worden verkocht. Ja, niet echt een moderne situatie. Maar de kern daarvan is het wel. De vrouw leeft in een situatie waarin ze geen bestaansmogelijkheden meer heeft. Die lijken uitgeput. Zij lijkt uitgeput. Misschien letterlijk voorstelbaar als je door werkeloosheid, hoge hypotheek-, huur- en andere vaste lasten aan de grond zit. Maar breder gaat het om een situatie waarin de levensmogelijkheden zijn uitgeput. Ondanks groot geloof, want dat had haar man, staat er, is de weduwe met haar kinderen in een uitzichtloze situatie terecht gekomen. Ondanks haar eigen inzet dus. Het leven wordt haar ontnomen. En waar haal je dan de kracht vandaan om verder te gaan.

De profeet Elisa doet iets opmerkelijks. Hij stelt twee vragen. De eerste is logisch: 'Wat kan ik voor u doen?' Maar hij wacht het antwoord niet af en stelt meteen een volgende vraag: 'Vertel me eens, wat hebt u nog in huis?' Hij wijst meteen terug. Hij klinkt bijna als een schuldeiser die aan de deur staat en vraagt wat er nog te halen is. Iemand die met open handen Elisa om hulp roept, zelfs letterlijk toeschreeuwt, krijgt een vraag terug: 'Vertel me eens, wat hebt u nog in huis?' Ik sta hier zo lang bij stil omdat ik hoop dat u dan het ongemak voelt dat veel mensen herkennen die om hulp vragen. Bij talloze hulpvragen, zowel van materiële als van psychische aard kom je mensen met open handen tegen, die alleen maar vragen: los mijn problemen op. Daar zou je natuurlijk een mooi wonder op kunnen loslaten, maar dat is dan niet meer dan een make-over, die de kern van de hulpvrager niet raakt. De innerlijke kracht wordt niet aangesproken. De innerlijke kracht, zult u zeggen? Hebben mensen niet het recht om ook eens niets te hoeven doen, als ze na alle strijd moe zijn en geholpen willen worden? Ja, natuurlijk. Maar de enige kans op een werkelijke verandering ligt in de mens zelf. En dáár is God te vinden als een bron van mogelijkheden. Kijk maar.

De arme weduwe zegt tegen Elisa dat zij slechts een kruikje olie heeft. Met de toevoeging: verder niets. Dan moet ze kruiken gaan lenen bij de buren, maar dat zijn slechts hulpmaterialen. Het allerbelangrijkste heeft ze zelf: dat kleine beetje olie. En dan? Dan moet ze de deur dichtdoen. Misschien was het u niet eens opgevallen dat ze dat moet doen, of dacht u dat het slechts een praktisch detail was, maar het is van cruciaal belang. Doe de deur dicht achter u en uw kinderen. Dit benadrukt hoezeer er in de mens zelf iets moet gaan veranderen. Zo vaak werken we aan een uiterlijke verandering waardoor we ons beter denken te voelen. Nieuwe kleren, nieuwe auto, verhuizen, andere baan, of hard sporten en dat aan iedereen vertellen. Of we hullen ons in mooie woorden op ons CV of schermen met allerlei resultaten die we bereikt hebben. Niemand misgunt je dat, ook God niet. Maar als God je gaat vernieuwen, dan komt hij in je binnenkamer. Ja, dat is ook eng. Daarom is die vraag ook ongemakkelijk: wat heb je zelf nog in huis? Dan moet je diep graven. Dan kan het wel eens pijnlijk leeg worden. Of erg confronterend. 'Los jij het alsjeblieft op!' heb je de neiging om te roepen. Maar je moet het zelf oplossen, in jezelf. Daar ligt de levenskracht, die God je onuitputtelijk geeft.

De weduwe, die nu de vrouw wordt genoemd, gewoon wie zijzelf is; de vrouw sluit deur achter zich en met haar kinderen vult ze de kannen en kruiken tot er geen meer over is om te vullen. En na de laatste kruik stopt het vloeien van de olie. Dan keert ze weer terug in haar oorspronkelijke situatie van weduwe: wat heeft dit haar gebracht? 'Verkoop de olie', zegt de godsman. 'Dan kunt u uw schuld afbetalen. En van wat er over blijft kunnen u en uw kinderen leven.'

Door de vraag te stellen 'Wat hebt u nog in huis?' boort Elisa de eigen bronnen van de vrouw aan. Dát is haar startkapitaal. Waarom moet het uit haarzelf komen? Kijk. Een plant voedt je niet, of in ieder geval niet lang, door hem omhoog te houden en met water te besproeien, maar je moet hem met zijn eigen wortels in de grond zetten. Zo moet ook een mens aarden, en moeten we stilstaan bij onszelf. We kunnen niet de hele tijd geholpen, gedragen en verzorgd worden door anderen. Daar is helemaal niets mis mee, maar het voedt jezelf niet.

En wat heb je dan in huis? Een onuitputtelijke bron. Zomaar van jezelf? Nee, van God. Nee, we kunnen het zo vaak niet zelf. Of lopen een keer vast of over. Waar haal je nog je energie vandaan? Hoe raak je niet uitgeput, afgestompt, dof van alle drukte? Door in jezelf terug te keren naar de bron van je bestaan, God. Dus gewoon in gebed ja, en als je geen woorden hebt in stil gebed. Of met een bemoedigend bijbelverhaal. Het wonder van de olie gebeurt in ons verhaal achter gesloten deuren. Het is opvallend dat ook het andere wonder even verderop, van de zoon van de vrouw van Sunem die eerst dood was, en dan weer levend wordt; dat ook dat wonder gebeurt in een afgesloten ruimte. En ook Jezus roept op niet zomaar op elke straathoek in het openbaar te bidden, maar in huis achter een gesloten deur. Bidden is niet voor de bühne, maar voor jezelf, in gesprek met God, de bron van ons bestaan.

Het valt me zo vaak op dat in een pastorale ontmoeting het gebed bijna het belangrijkste is voor de beleving van Gods nabijheid. Want wat helpt er nou als je met iemand spreekt over zijn of haar leven? Niet alleen dat er geluisterd wordt, maar vooral dat iemand ook naar zichzelf luistert. En dat uiteindelijk wat er gezegd wordt voor God wordt gebracht in gebed. In de gegeven woorden vindt iemand zichzelf terug in zijn eigen situatie voor het aangezicht van God. Ja God, dit ben ik. Dit beleef ik. Voed mij. Geef mij kracht. Geen kracht die je optilt, nee, kracht in jezelf waarmee je verder kan. Een auto voedt je ook niet met een touw dat hem vooruit trekt, maar met benzine. Ja, en met olie. En het is deze olie, die de vrouw uiteindelijk voedt. Geen donatie van geld dat uit de hemel valt, maar olie, die de vrouw zelf in huis heeft, en die ze aanboort; een bron die God onuitputtelijk maakt.


Soms is het goed om even stilgezet te worden. Dat is niet altijd fijn, want we blijven graag bezig, of worden graag beziggehouden door anderen, zeker als die onze problemen oplossen. En toch is het goed om stilgezet te worden, omdat je zo voeding krijgt, weer wortelt in je eigen leven. De vrouw leert dat met Gods hulp de bronnen onuitputtelijk blijven stromen in ons leven. Wat je in huis hebt, wat je kan, wat je passie is, wat je drijft; dat houd je met hulp van God in stand. En dat doe je door af en toe de deuren achter je te sluiten, je in je eigen huis terug te trekken en te zien wat je zelf in huis hebt. En je dan op de een of andere manier in gesprek met je bron weer daaruit te putten. De wereld draait wel door, zorg dat je zelf niet doordraait, en losdraait van de enige bron waaruit we leven. Een bron die onuitputtelijk is, en ons het leven geeft. God.

maandag 28 oktober 2013

Houden van anderen zoveel als van jezelf - preek op bijbelzondag 27 oktober 2013


Vandaag lazen we voor het eerst uit de Bijbel in Gewone Taal. Een bewerking van de Bijbel voor mensen die geen kerkelijke achtergrond hebben. Hoe laagdrempelig we de Nieuwe Bijbel Vertaling ook hebben willen uitgeven, zelfs in roman- en in kunstbijbelvorm; toch blijft het gelovige taal, binnenkerkelijke taal, die niet altijd even duidelijk is voor wie nooit in de kerk komt of met het geloof in aanraking komt. De verhalen zijn dan nog wel goed te volgen, maar bij de brieven wordt het toch moeilijker. Daarom wordt er nu een Bijbel in Gewone Taal ontwikkeld. Geen vertaling dus eigenlijk voor in de kerk, maar wel mooi werk van het Nederlands Bijbel Genootschap om op deze bijbelzondag te presenteren.

En dan is het altijd leuk om nieuwe vertalingen en nieuwe bewerkingen van de Bijbel onder ogen te komen. Het nodigt uit om ze te vergelijken met andere vertalingen, en dan ontdek je altijd weer wat. Een bijbelvertaling moet je nooit voor lief nemen. Je moet hem niet naast je neerleggen omdat hij te vrij is, en je moet hem niet zomaar aannemen als de enige juiste weergave van de bijbelwoorden. Als je dat namelijk doet, dan hoor je liever wat je wilt horen, dan wat er gezegd en verteld wordt.

Wat valt dan op in deze bewerking van Galaten 5 uit de Bijbel in Gewone Taal? Mij viel op dat het bekende gebod 'Heb uw naaste lief als uzelf' hier weergegeven wordt als 'Houd evenveel van de mensen om je heen als van jezelf'. En toen begreep ik dat 'Heb uw naaste lief als uzelf' ineens ook niet meer. Wat wordt daar nu eigenlijk mee bedoeld? Het is een zo makkelijk geciteerd zinnetje, dat de diepere betekenis je ervan kan ontgaan. En dan is het mooi als een nieuwe vertaling of bewerking je even stilzet. Vertalers zijn vaak kinderen van hun tijd, zeker als ze de bijbel in gewone taal willen vertellen. En in onze tijd is van jezelf houden een van de belangrijkste waarden in het leven. Als je van jezelf houdt, dan krijg je zelfvertrouwen, kun je tegen een stootje, en kun je je opwerken op de maatschappelijke ladder. En dan doe je ertoe. Ertoe doen is heel belangrijk geworden. De sociale media staan vol met berichten van mensen die het erg goed met zichzelf getroffen hebben. Maar die tegelijkertijd ook de bevestiging zoeken in de hoeveelheid reacties en likes die hun berichten opleveren, en niet te vergeten hoe vaak je bericht op Facebook of je tweet op Twitter gedeeld wordt. Nu is het natuurlijk leuk om te zien dat je gehoord wordt, gelezen wordt, en dat je iets bijdraagt aan een discussie. Maar het gaat erom dat het geen eenrichtingsverkeer wordt. Dat je niet alleen berichten post en afwacht wie ze deelt, maar dat je zelf ook deelt en reageert op anderen. Dat het dus niet alleen om jou draait.
En dat terwijl het stukje uit de brief van Paulus aan de inwoners van Galatië begint met dat God wil dat wij als vrije mensen leven. Vrij waarvan? Vrij van de wet. Galaten 5 begint met: 'Christus heeft ons bevrijd opdat wij in vrijheid zouden leven; houd dus stand en laat u niet opnieuw een slavenjuk opleggen.' Dat slavenjuk is geen juk van zwarte piet of zo, maar het juk van de wet. Want, zegt Paulus even later: 'In Christus Jezus is het volkomen onbelangrijk of men wel of niet besneden is. Belangrijk is dat men gelooft en de liefde kent, die het geloof zijn kracht verleent.' De eerste christenen waren Joden. En voor Joden was de besnijdenis het teken dat men leeft volgens de wetten van Mozes. Voor Paulus, zelf een Jood, was die wet een issue geworden. Want in zijn ogen stond die wet het geloof in de weg. Paulus is niet tegen de wet. Dat mag je nooit zeggen. Hij heeft de wet niet afgeschaft. Maar hij heeft iets anders belangrijker gemaakt. Geloof, dat door liefde wordt gedreven.

Komende week is het Hervormingsdag. De dag waarop we herdenken dat de kerk hervormd werd door Luther en de zijnen. Deze Luther las de brieven van Paulus heel goed en kwam bij dit soort gedeelten erachter dat alleen geloof voldoende is om Gods genade te ontvangen. En dat het er niet om gaat dat je door de wetten te volgen die genade verdient. In gewone taal gezegd: dat het er niet om gaat dat je je aan regels en voorschriften houdt, maar dat je je door liefde laat leiden. Want liefde is de drijvende kracht achter het geloof. Wie gelooft en door liefde wordt gedreven zal deel hebben aan Gods nieuwe wereld. 

Het hele punt van Paulus is dat wie gelooft en door liefde wordt gedreven, automatisch de wet volgt. Want de wet is bedoeld om te zorgen dat we de goede dingen doen, en die doe je uit liefde automatisch. Maar andersom is dat niet zo. Een wet of voorschrift kun je tamelijk liefdeloos uitvoeren. Als je maar aan de voorwaarden voldaan hebt, dan ben je klaar. Zelfs collecten of mantelzorg kun je liefdeloos doen. Zo, je plicht weer gedaan, klaar.

Zo laten wetten en voorschriften de ruimte om ze naar eigen inzichten en drijfveren op te volgen, los van wat een ander echt nodig heeft. Maar aan de andere kant geeft ook de vrijheid van de wet de mogelijkheid die vrijheid te misbruiken. Volgens de Bijbel in Gewone Taal gaat het daarbij om slechte verlangens die je ervan afhouden je te laten leiden door de heilige Geest. Slechte verlangens; ik had die verwoording niet verwacht. Slecht klinkt, ja, zo... slecht inderdaad. Waarom zijn verlangens slecht? In de Nieuwe Bijbelvertaling gaat het over 'eigen verlangens' in plaats van over slechte verlangens. Verlangens die dus op jezelf zijn gericht. En in de oorspronkelijke tekst gaat het om verlangens van het vlees. Dat woord 'vlees' roept associaties op met veel oudere vertalingen, en oude theologie en oude preken. En toch vind ik het wel verhelderen, en wel hierom. Waar het bij het afwijzen van de bedoelde verlangens om gaat, is dat ze opgesloten zitten in jezelf, alleen maar bedoeld zijn ten bate van jezelf. Deze verlangens leggen dus geen relatie met een ander mens. Je denkt dan dus alleen maar aan jezelf.

Mag dat dan niet? Aan jezelf denken? Jawel hoor, maar niet ten koste van anderen. Aan jezelf denken staat tegenwoordig wel heel erg op zichzelf. Veel mensen doen vooral wat zij leuk vinden, of haken af als ze het niet meer leuk vinden. En we zijn allemaal net zo goed kinderen van onze tijd. Het is goed om aan jezelf te denken. We hebben het erg druk, en moeten ook onze grenzen stellen. Maar wat als die grenzen ten koste gaan van anderen of van de gemeenschap van mensen, en van de geloofsgemeenschap? Het is opvallend dat Paulus hier niet spreekt over zelfverloochening, maar over van jezelf houden. Natuurlijk is het goed om aan jezelf te denken, en ook om van jezelf te houden. Maar altijd in relatie tot andere mensen, en tot de gemeenschap van mensen.

Zo komen we tot de kern van het overbekende gebod 'Heb uw naaste lief als uzelf' dat we hier lezen als 'Houd evenveel van de mensen om je heen als van jezelf'. Het gebod klinkt voor het eerst in Leviticus 19. Daar staat het genoemd na een reeks verboden van dingen waarmee je een ander tekort doet: alles voor jezelf houden, stelen, je naaste verdrukken, een dove vervloeken of een blinde iets in de weg leggen, stoken onder je medemensen, een broeder haten, je wreken en wrok koesteren. Nee, liefhebben zul je je naaste, zoals jezelf! Met de toevoeging: Ik ben Heer. God dus.

Je naaste liefhebben als jezelf betekent dat je in wat je doet rekening houdt met anderen. Dat je niet voor eigen gewin gaat, die een ander tekort doet. Dat je, zoals in dat voorbeeld van de sociale media, werkelijk sociaal bent: een relatie legt met anderen. Het leven is geen eenrichtingsverkeer. Het draait niet alleen om jou. Die toevoeging in Leviticus vind ik het onthouden waard: Ik ben Heer. Ik ben de Ene. Wij zijn de Heer niet. Wij heersen niet over anderen. Wij maken de dienst niet uit. We dienen elkaar, zoals wij ook onszelf dienen.

Wees dan niet te bang dat je iets tekort komt. De Heer is je herder; je komt niet tekort. Er zullen ongetwijfeld dingen zijn waar je naar verlangt en die je niet kunt krijgen, of je naaste tekort zouden doen, maar de Heer is jouw herder, je komt niet tekort.

We leven in relatie met elkaar. Wanneer we dat beseffen is het de liefde die ons drijft. Daarmee krijgen we meer liefde dan we onszelf kunnen geven, hoezeer we ons ook in het middelpunt zetten. En zo hebben we deel aan de nieuwe wereld van Jezus Christus, die alles gegeven heeft, zelfs zijn leven, en zo het leven voor eeuwig heeft ontvangen en verkregen voor ons.


dinsdag 22 oktober 2013

Sint is allang geen bisschop meer; en Zwarte Piet geen slaaf - Grow up; of eigenlijk liever niet!

Elk jaar laat ik me met plezier zwart schminken om die ene dag te mogen zwartwerken in opdracht van de bisschop. Ik speel dan mee op een school in Den Bosch. Daar herkennen ze me niet. Het is een zeer multiculturele school. En alle kinderen houden van Zwarte Piet. Bram en Iris, maar ook Ahmed, Joy, Geoffrey en Hope. Toen vorig jaar de jongste kinderen moegevierd waren, liep ik samen met de andere pieten de restjes pepernoten nog uit te delen aan de oudere kinderen. Er kwam een meisje op me aflopen uit groep 7. Ik vermoed dat zij of haar familie uit Ghana komt. Ze had een mooie bruine kleur en even zo mooi kroeshaar. Ze kwam met haar handen tegen elkaar opengevouwen op me aflopen en zei met een lach van oor tot oor: 'Dag collega'...

Op de warmste 22 oktober in jaren bereikt de opwinding over Zwarte Piet het kookpunt: 'VN-onderzoeker wil af van de Sint' kopt de NOS. VN-onderzoekster Verene Shepherd vraagt zich af waarom er twee 'santa-clausen' moeten zijn en vindt Zwarte Piet terugkeer naar de slavernij. Nou, dan heb je er dus geen bal van begrepen. Niet alleen omdat Sinterklaas geen nep-kerstman is, maar eerder andersom de kerstman een nep-sint. Maar ook omdat je de figuur van Zwarte Piet dan totaal niet begrepen hebt.

Omdat mensen mijn liefde voor het Sinterklaasspel kennen krijg ik veel vragen wat ik er nu van vind. Ik kan daar kort over zijn: Zwarte Piet is allang geen neger meer, en zeker geen slaaf. Net zoals Sinterklaas allang geen bisschop meer is. Nog maar twintig jaar geleden werd Sint Nicolaas geweerd uit de protestants-christelijke basisscholen in ons buurdorp Sprang-Capelle. Sint-Nicolaas was immers een bisschop en derhalve Rooms-Katholiek. Die tijden zijn veranderd, en zo ook voor Zwarte Piet. Hij is een kindervriend geworden. Geen dommige knecht, hooguit een komisch type. Geen neger-imitatie (met ongemakkelijke accenten in de uitspraak), maar een zwarte clown. En kinderen zijn gek op hem. Sinterklaasseries en -films draaien nauwelijks meer om Sinterklaas, maar om de Zwarte Pieten. Moet Piet zwart? Ja, Piet moet zwart. Net zoals Sint een mijter op heeft. Toch is hij geen bisschop meer, en Zwarte Piet geen negroïde slaaf. Onze baas, de hoofdpiet, heeft daar een mooie commentaar over geschreven in de NRC. Helaas dekt de kop de lading volstrekt niet en suggereert de kop dat de alter ego van Erik van Muiswinkel Zwarte Piet zou willen veranderen. Nee, zijn punt is: Zwarte Piet verandert zelf. Zoals de roe verdwenen is, zo kan een Piet nu ook een vrouw zijn. Er is een baby-Piet geweest. En Piet is minder zwart. Maar wel zwart.

De aanval op Zwarte Piet is dit jaar geopend door kunstenaar Quinsy Gario, die in Amsterdam de strijd aanvoert. Zwarte Piet zou racistisch zijn, want hij zou de negroïde medelander bespotten. Dikke doei! Het is opvallend dat deze mensen, doorgaans ook grote pleitbezorgers van de multiculturele samenleving, niets van cultuur begrijpen. O, er zijn zeker motieven achter het Sinterklaasfeest die wij nu als racistisch betitelen. Maar daarom is het feest ook verder ontwikkeld. Zwarte Piet is geen negroïde slaaf meer, net zoals Sinterklaas geen bisschop meer is. Dat oude sinterklaasfeest, wat het allang niet meer is, was in zichzelf al een voortgaande ontwikkeling van een veel ouder motief. Onderzoeker Arnold-Jan Scheer laat zien: 'Overal in Europa worden op geïsoleerde plekken Sinterklaassiten gevierd die veel ouder zijn dan de bisschop van Myra uit 300.' Hij maakte er een documentaire over waarvan dit de preview is:



De les die we hieruit kunnen leren is een algemene cultuurles: We moeten niet kijken naar wat het feest in zijn oorsprong was, we moeten kijken naar wat het feest nú is. Kijk dan met kinderogen. En voel weer de mystiek van het feest. Moet Zwarte Piet daarbij zwart zijn? Ja, zo zwart als hij nu nog is, zonder overdreven lippen en gouden oorringen, maar die vrolijke clowneske zwarte kindervriend. Een bijzondere verschijning. En heerlijk om te spelen. En wat als een kind een zwarte man nawijst en roept: hé, daar gaat Zwarte Piet? Datzelfde kind wees ook naar deze man, en dacht dat hij de kerstman was.


Daarom zou ik willen zeggen: Grow up! Of eigenlijk liever niet: blijf met kinderogen naar dit feest kijken. Want meer dan ooit, en op een nieuwe wijze (zo gaat dat in een culturele ontwikkeling) is dit oude versje van Jos Brink sprekend:

'Je bent te groot,
je bent zo vreselijk volwassen.
Je bent zo nuchter,
en je ziet het te reeël.'



Ds. Otto Grevink, predikant en freelance Hoofdpiet

dinsdag 24 september 2013

Vrede is een Syrious Mission - overweging in de Vredesweek maandag 23 september 2013


Wat moet je bidden voor grote conflicten als in Syrië? We zien de verschrikkingen voorbijkomen op televisie: de ontelbare doden, de ongelofelijke verwoestingen, de mensenmassa’s op de vlucht. Waar moet je voor bidden? Ik bedoel: natuurlijk kunnen we bidden voor de slachtoffers, en om vrede. Maar tegelijk voelt dat zo machteloos. Hoe kan er nu iets veranderen? Hoe kan er een omkeer in de situatie komen? En wie is er goed? Wie is er kwaad? Een burgeroorlog is één grote in de war geraakte knoop van belangen en onderlinge conflicten. Moeten we bidden om de sterke arm van westerse bondgenoten om in te grijpen, of moeten we bidden om wijsheid voor de leiders? Dat laatste is wat we vaak doen: bidden om wijsheid voor de wereldleiders. En wat is dat dan?

Vandaag tijdens deze gebedsviering voor de vrede lezen we een lang en o zo menselijk verhaal: mensen krijgen niet wat ze willen hebben, of mensen willen niet geven wat er van hen gevraagd wordt, en dan hebben ze de neiging om te gaan slaan en op elkaar in te hakken. Hier zijn het twee mannen die een hanengevecht lijken uit te vechten, en dat lijkt niet goed af te lopen, in ieder geval niet voor de vrede.

En toch, toch is dat wel de insteek van het verhaal en van David. Vrede. En het verhaal eindigt er ook mee. Al moeten we eerlijk bekennen dat de Bijbelvertaling die we gebruiken het heeft weg vertaald. Laten we daarom maar eens beginnen bij het begin.

Hoofdstuk 25 van het eerste boek over de profeet Samuël begint met het bericht van zijn dood. Samuël sterft aan ouderdom, en hij wordt begraven. Samuël is een profeet. Dat wil zeggen iemand die laten we zeggen de stem van God laat klinken, zo je wilt het geweten laat spreken. Samuël is het geweten van Israël en diens koningen. Ja, en ook letterlijk koningen in meervoud, want het zit allemaal een beetje lastig in elkaar. Israël had eerst geen koningen en nu zitten ze er opeens met twee. Dat komt omdat Samuël eerst op Gods aanwijzing Saul aanwees als koning. Maar toen Saul God voor zijn karretje wilde spannen bedankte God voor de eer en droeg Samuël op nu David als koning te zalven. Dat leverde natuurlijk een tweestrijd op en Saul zette een heuse kruistocht op ‘to smoke him out of his hole and hunt them down’. David werd vervolgd en achtervolgd als een terrorist. Met tussentijdse bestanden, maar het gaat niet meer goedkomen tussen Saul en David.

En nu, nu is Samuël dood. Hoewel hij niets in te brengen heeft in het conflict tussen Saul en David, is hij wel het morele geweten van David. Want hoe voer je een strijd, en hoe ben je koning te midden van tal van conflicten? Geen enkele wereldleider kan voorkomen dat hij onderwerp is van conflicten en hoe ga je daarmee om? We weten niet in hoeverre David en de profeet Samuël nog contact hadden, en in hoeverre dat nog mogelijk was in het conflict, maar in de wetenschap dat Samuël er nog was kon David vooruit. En nu Samuël dood is? Het verhaal begint dat hij naar de woestijn van Paran gaat. Nee, letterlijker: hij daalt af naar de woestijn van Paran. Het is een neergang, misschien ook een morele neergang, lager bij de grond, platter, banaler. Hoe houdt David zijn moraal hoog?

De politicus in hem weet dat als je niets hebt, je moet zorgen dat je krediet krijgt door goed te doen en economische groei te verschaffen. Dat doet David door met zijn manschappen herders over de herders te worden, de schapen te beschermen, zodat de oogst van wol enorm is voor de eigenaar van de schapen, Nabal. En als er dan een groot schaapscheerdersfeest is, hoopt David aan te mogen schuiven uit dankbaarheid voor de bewezen diensten.

Maar nu leren we deze eigenaar kennen: Nabal zegt bot: nee. Zijn naam betekent Dwaas. En een dwaas is hij. En de bijbellezer hoort dan door die naam heen een zin uit een psalm: ‘De dwaas zegt: er is geen God’. Met andere woorden: een dwaas is in de bijbel iemand die aan niemand een boodschap heeft, aan God al helemaal niet, zijn eigen gang gaat en God noch gebod kent.

En dat, terwijl David in vrede kwam. Want dat staat er letterlijk. David zegt tegen zijn mannen dat ze tegen Nabal moeten zeggen: ‘Vrede zij u, vrede zij uw familie, vrede over al uw vee.’ Maar er is geen vrede als de ander hem niet aanneemt. En dan? David is woest. Hij heeft de neiging om als het niet goedschiks gaat de vrede dan maar kwaadschiks op te leggen. Is dat wel zo verstandig? Leert de recente wereldgeschiedenis ook niet dat hoe nobel ons streven naar vrede is, je vrede nooit kunt opleggen? Natuurlijk is er een zekere terroristische dreiging die je serieus moet nemen, maar in hoeverre is de steun voor die terroristen nu werkelijk afgenomen door het ingrijpen in Irak en Afghanistan? En wat is de wereld daar beter van geworden? Is er iets aan de hand? Ja natuurlijk, maar waar dien je de vrede mee? Kun je zomaar vrede opleggen met militaire middelen? Achter alle geo-politieke spelletjes tussen de grootmachten van deze wereld is dat toch uiteindelijk de vraag: waar dien je de vrede mee? En misschien is dat wel door juist in het klein iets te betekenen voor de slachtoffers van het conflict, zoals de kinderen in vluchtelingenkampen in Jordanië, die het kind van de rekening zijn.

In de mannenwereld van de bijbel is het niet zelden een vrouw die uiteindelijk de doorslag geeft. Abigaïl heet ze. Vaders vreugde betekent haar naam. Waar Nabal God de Vader links laat liggen, is Abigaïls Vaders vreugde. Vrouwe Wijsheid naast de Dwaas. Zij grijpt in op een andere manier. Zij zoekt de verbondenheid met David. Zij daalt met David af, zo staat het er. Zij daalt af David daalt af haar tegemoet. Als een mens zich zo verlaagt tot geweld moet je daar verbinding met hem zoeken, dat is pas vrede stichten. Drie keer staat er dat God David zo ervan weerhoudt het recht in eigen hand te nemen en bloedschuld op zich te laden. Het zou Davids toekomstig koningschap zwaar belasten, als hij bloed aan zijn handen heeft dat anderen kunnen vergelden. En het is niet aan David om het recht in eigen hand te nemen. Vrede is niet iets dat je af kunt dwingen met militaire middelen. Vrede is iets dat alleen met wijsheid gestalte krijgt. Vandaag krijgt het gestalte in Abigaïl. Drie keer staat er dat David zo ervan weerhouden is het recht in eigen hand te nemen en bloedschuld op zich te laden. Als het er drie keer staat, dan is God hier aan het woord. Twee keer zegt Abigaïl het; de derde keer neemt David het van haar over. Hij aanvaardt haar geschenken en zegt dan letterlijk: Ga heen in vrede!

In die vrede kan Nabal niet leven. Zijn hart versteent in zijn binnenste – zoals hij is zo zal hij zijn – en hij komt te overlijden. Abigaïl, die de verbinding zocht met David in een vredesverbond, wordt zijn vrouw.

Ook al hebben we het gevoel zo vaak het recht aan onze kant te hebben, of het recht te steunen, hoeveel rotzakken er ook aan de macht zijn die hun macht niet verdienen; echte vrede is een zaak van wijsheid. En van zachte krachten. Van het zoeken naar verbinding met mensen. Over grenzen heen van landen en culturen en religies. Soms ontberen wij de taalvaardigheid om elkaar te verstaan, en dan is er gelukkig nog de taal van muziek, waarmee de artiesten van Syrious Mission de kinderen in de vluchtelingenkampen even de oorlog laten vergeten. Afgedaald naar het vluchtelingenkamp worden ze even weer op de bergtop gezet met een uitzicht op vrede. Moge God die vrede geven.