dinsdag 23 april 2013
Kerk en Schoolviering in de publiciteit
Onlangs toonde het magazine van de Besturenraad voor christelijk onderwijs interesse in de kerk en schoolvieringen die we zijn gaan houden sinds een aantal jaren. Een interview daarover leverde een mooi interview op dat in het magazine SBM (oplage 7000 exemplaren) van april is verschenen.
woensdag 17 april 2013
De gemeente in beweging als reisgezelschap
‘Waarom komen ze niet?’ Dat is een veelgehoorde uitspraak
over bijvoorbeeld de opkomst bij kerkdiensten en activiteiten. ‘Waarom zien we
ze nooit?’ We steken veel energie in het aantrekkelijk maken van alles wat we
als kerk doen. ‘Daar wil je toch bij horen?’ Het is dan ook wel eens
frustrerend als je er zo aan ‘moet trekken’ maar het niet nieuwe mensen
oplevert die komen, laat staan dat alle mensen die wel kwamen blijven komen. We
doen er alles aan, maar kennelijk is het niet genoeg?
De vraag is of je die conclusie moet trekken. Ook al zien we
dat bepaalde mensen gewoon niet komen of niet meer komen, en ook al zien we dat
met name de middengeneratie (laten we zeggen de mensen met thuiswonende
kinderen en hun leeftijdgenoten) wegblijft – dat betekent nog niet dat wij niet
genoeg doen. Het betekent misschien wel dat wij een ommekeer moeten maken.
Letterlijk. Dat wij ons er niet op moeten richten dat mensen komen, maar dat
wij naar de mensen toe moeten gaan.
Op maandag 15 april hield dominee Simon Dingemanse uit Maarn
een interessante lezing naar aanleiding van zijn boek In beweging blijven. De gemeente op reis met de middengeneratie. Hij
vertelde hoe hij in een zoektocht naar een goed model voor de gemeente in deze
tijd uitkwam bij de gemeente als reisgezelschap. In de afgelopen jaren is het
model van de gemeente als herberg populair geworden. De gemeente als gastvrije
herberg waarin de gemeente gastheer en gastvrouw is. Maar dat betekent wel dat
mensen moeten komen. En dat doen ze niet altijd, zeker niet in de
middengeneratie.
Dingemanse hield tijdens zijn studieverlof gesprekken met
mensen uit de middengeneratie. Voor het gemak verbonden we daar de
leeftijdsgrenzen aan van 25-50 jaar, maar dat is maar een globale afbakening.
Wie zich erin herkent, mag zich ertoe rekenen. Wat deze groep beweegt is
allereerst de druk van de combinatie van werk en gezin. De groep heeft last van
een chronisch tijdgebrek; alles gebeurt onder tijdsdruk. Ze vinden wel allerlei
inspiratiebronnen in mensen en bezigheden, maar kerk en geloof staat onderaan
het lijstje. Ze vinden het moeilijk om geloof met het dagelijks leven te
verbinden. Het Godsidee vervaagt; er is wel iets, en geloof stemt wel tot
dankbaarheid en verwondering. De kerkdiensten ervaart men wel als positief,
maar men neemt er minder tijd voor, al heeft men wel behoefte aan rust. Voor
vrijwilligerswerk wil deze groep bewust kiezen, zoals men sowieso heel bewust
leeft. Maar alles wat deze groep doet is een keuze. En door de overvloed aan
keuzen is er dan ook sprake van keuzestress. Men is minder geworteld in een
gemeenschap of in een plaats. Er zijn dus minder dingen voorgegeven. Alles is
een keuze, en alles gebeurt onder druk.
Als je dit alles zo leest is het niet verwonderlijk als deze
mensen niet komen. Het beeld van de kerk als reisgezelschap wil de gemeente
ertoe bewegen naar mensen toe te gaan en een tijdje met de mee te gaan. En bij
hen te gast te zijn. En daarbij niet alleen oog te hebben voor de zwakke, maar
ook de sterke kanten van het leven: succes, geluk, kansen. Opvallend detail was
dat veel mensen in de gesprekken kerk zagen als iets voor later als het minder
goed gaat. Terwijl geloof er ook is voor dankbaarheid, en om geluk te ervaren,
en te delen.
Dingemanse noemde Jezus en Paulus als voorbeeld. Jezus was
nooit thuis maar altijd onderweg en bij mensen te gast. En de reizen van Paulus
zijn uitvoerig opgeschreven in de Bijbel. Dingemanse
gebruikte het verhaal van Paulus op de Areopagus als voorbeeld. Paulus wordt
bij de kladden gegrepen door de omstanders en meegevoerd naar de Areopagus. Hij
heeft dus zelf niet het initiatief maar is dus te gast. En hij hoort hoe mensen
spreken over het goddelijke. Dat ze of niet kennen, of waar ze niet in geloven,
of toch wel, maar dan onbenoemd, in iets… En als hij bij het altaar voor de
onbekende God komt, gaat hij die God verkondigen. Hij blijft trouw aan zijn
boodschap, maar hoe die boodschap ter sprake komt hangt af van de ontmoeting
tijdens zijn reis. Maar hij spreekt in de wij-vorm. Hij plaatst zichzelf ook
onder de boodschap, het Evangelie van de Opstanding. Het is Gód die verkondigt.
En zo presenteert hij zichzelf als iemand die zich een weg zoekt met zijn
geloof door de wereld en met anderen daarover in gesprek gaat en ook zo van
anderen leert, en open staat naar hen.
Zo brengt het beeld van de gemeente als reisgezelschap een
ommekeer teweeg. Van vasthouden en behouden en afvragen hoe we ervoor kunnen
zorgen dat mensen (blijven) komen naar op mensen afgaan en zoeken naar sporen
van het Evangelie in het leven van alledag. Zolang tweederde van deze
middengeneratie aangeeft minimaal religieus te zijn, is er nog een wereld te
leren aan alles wat deze mensen ons kunnen vertellen wat hen beweegt en is er
nog een wereld te winnen voor het Evangelie, dat ons gezamenlijk verkondigd
wordt. Om uit te delen en verder te delen. Met Gods hulp, reishulp.
Simon Dingemanse, In beweging blijven. De gemeente op reis met
de middengeneratie, Skandalon Vught 2010, ISBN 978-94-90708-03-0
maandag 1 april 2013
Pasen geeft ruimte! - preek Pasen 31 maart 2013
Te beluisteren via Kerkomroep
Toen u
vanochtend naar de kerk kwam hield u het denk ik niet voor mogelijk dat het al
lang en breed lente is en dat vanmorgen vroeg de zomertijd is ingegaan. Niet
alleen valt Pasen dit jaar vroeg; na sneeuw op Witte Donderdag, op sommige
plaatsen toch echt wel een laagje, hadden we bijna een witte Pasen. Het weer is
er nog niet aan toe. Wij zijn er allang aan toe. Aan de lente dan. Het mag zo
onderhand wel eens. Veel mensen roepen in herinnering dat het in andere jaren
eind maart warm was, en bewaren daar soms goede herinneringen aan. In ieder
geval voedt dat het gevoel dat we echt aan de lente toe zijn. De tuin ook, de
knoppen staan ondanks het weer op springen. En wij kijken ook reikhalzend uit
naar de lente.
Maar zijn we er
echt wel aan toe? En dan bedoel ik niet de lente, maar Pasen? Nieuw leven,
nieuw begin? Zijn we daar aan toe? Of zitten we nog teveel verstrikt in het
oude? Dat wat ons zorgen baart; dat wat een last op onze schouders is; dat wat
we met ons meezeulen, en dat wat misschien soms niemand weet: onze schuld, ons
tekortschieten, ons falen? Met die schuld hebben we een dubbele verhouding: aan
de ene kant geloven we er niet in – we zijn allemaal mensen; alsof dat een
excuus is – en aan de andere kant is het wel in onze wereld een steeds groter
wordende realiteit. En ik bedoel daarmee nu eens niet dat dominee gaat
vertellen hoe zondig het er in de wereld aan toe gaat. Ik bedoel hoe de wereld
er zelf mee omgaat. Aan alle kanten wordt gesproken over schuld. En dan vooral:
schuld van anderen. Bankdirecteuren zijn op dit moment dankbare zondebokken.
Politici staan op gelijke hoogte of net nummer 2. Maar het gaat veel verder en
het is veel ernstiger. Voor alles wat mensen overkomt zoeken we een schuldige,
die we verantwoordelijk kunnen houden. Of het nu de NS is, waarvan de dienstregeling
in de soep liep, of een ziekenhuis, waar iets is gebeurd, of een producent van
een artikel dat onveilig bleek; we zoeken een schuldige die we verantwoordelijk
kunnen houden. We kunnen niet meer accepteren dat dingen gewoon gebéuren. Nee,
we zeggen gauw: dat mág niet gebeuren, en zoeken iemand die we daarvoor
verantwoordelijk kunnen stellen. Alsof wij de wereld perfect kunnen maken. En
eigenlijk gaat het daarbij niet eens om verantwoordelijkheid, maar om
aansprakelijkheid. Kunnen we een vergoeding krijgen voor wat dan heet ‘de
geleden schade’? Met andere woorden: kunnen we de schuld vergelden?
We maken veel
mee. En niet alles gaat goed. Dat is erg, pijnlijk, en anderen spelen daar ook
een rol in. Bewust of onbewust. Als dader. Of veel vaker gewoon als betrokkene,
omdat je gebruik maakt van iemands diensten of met iemand samenwerkt of gewoon
met elkaar in de kerk zit. En wat er steeds meer gebeurt is dat we anderen
verantwoordelijk houden, of eigenlijk beter gezegd: aansprakelijk stellen voor
wat ons overkomt. We hebben erg weinig geduld met elkaar. We zijn daardoor erg
geneigd om ons op onze eigen vierkante meter terug
te trekken en de schuld bij een ander te leggen. Onze eigen schuld, onze
medeverantwoordelijkheid, hoe klein ook, zien we niet meer. Vergelding, daar
gaat het om. Die ander moet bloeden. Vergeven kunnen we pas als die ander
gebloed heeft. Of soms zelfs, niet meer bestaat. Letterlijk, of omdat die ander
niet meer in je leven is, of omdat je niet meer met die organisatie te maken
hebt. Wie of wat je verbant uit je leven kun je wel vergeven, maar hoe gaat dat
als iemand betrokken blijft bij je leven?
Deze focus op
vergelding die we veelvuldig terug zien in klachtenprocedures en in
rechtszaken, soms jarenlang, heeft een tweede schaduwzijde. Wie werkelijk
schuldig is en verantwoordelijk en aansprakelijk wordt gesteld, trekt zich
sneller terug op zijn eigen vierkante meter en ontkent of verzwakt schuld zover
als hij kan. Verzachtende omstandigheden, onwetendheid om incidenteel
geheugenverlies, of ronduit het ontkennen van verantwoordelijkheid, maakt dat
de wonden open blijven, aan de kant van wie zich slachtoffer voelt en aan de
kant van wie aansprakelijk wordt gesteld. En zo klagen we over te lage straffen
voor personen die we er makkelijk weg van vinden komen. Maar zo blijft de wond,
de schuld, etterend tussen mensen in staan. Waarom die voortdurende drang om
anderen verantwoordelijk te houden voor wat ons gebeurt, en aansprakelijk te
stellen om de schuld te kunnen vergelden? Van wie hebben we dat geleerd?
Niet van God.
Nu is God niet
iemand die licht met schuld omgaat, maar Hij gaat er wel anders mee om. We
lezen vandaag een laatste stuk uit de boeken Samuël. Een toegevoegd stuk aan
het eind dat teruggrijpt op het moment dat de eerste koning van Israël, Saul,
achter zijn opvolger David aan zit. En op momenten dat David in hevige strijd
verwikkeld was met zijn vijanden. Dit lied is als psalm 18 nogmaals in de
bijbel gekomen. Toch klinkt dit lied behoorlijk zwart wit. David is de
rechtvaardige, de oprechte, staat er even later, en God gaat tegen de vijanden
behoorlijk tekeer. Maar bekijk het nu eens vanuit Davids perspectief. Zo
rechtvaardig was hij helemaal niet. Zijn grootste zonde was het ombrengen van
Uria om diens vrouw Batseba te bemachtigen. Legt ook hier David alleen de
schuld bij de ander? Nee. David heeft berouw getoond toen de profeet Nathan hem
aansprak, en God heeft hem vergeven. En dát is precies waar het in onze
samenleving aan ontbreekt: berouw en vergeving. Omdat de samenleving niet kan
leven met schuld, zoekt ze verantwoordelijken die aansprakelijk kunnen worden
gesteld, en bij wie de schuld kan worden vergolden.
God gaat een
andere weg met ons. Hij gaat niet voorbij aan de schuld, ook niet aan de onze.
Maar God ziet tegelijkertijd hoe ons dat verkrampt. Als er iets misgaat tussen
mensen, dan voel je hoe moeilijk het is om allereerst toe te geven dat er iets
mis is gegaan, laat staan dat je daar een aandeel in hebt. Om nog maar te
zwijgen van onze schuld aan God. We zijn als de dood dat ons iets zou kunnen
worden aangerekend. Waarom zouden we dat zijn? Door trots of hoogmoed, allicht.
Maar meer nog dat we bang zijn dat we dan niet meer kunnen bestaan. Schuld is
dodelijk. En dat is wat David ook ervaart. En de enige weg die hij kan gaan is
berouw te tonen. En bij deze schuldbekentenis blijkt de weg niet dood te lopen,
maar open te liggen. Zo ervaart David zijn God. ‘In mijn nood riep ik tot de
Heer, ik riep mijn God om hulp, en in zijn paleis hoorde hij mijn stem, mijn
geroep klonk in zijn oren.’ Letterlijker vertaalt staat er: ‘In dit nauw riep
ik God aan.’ Niet ‘nood’ maar ‘nauw’. Dodelijke beklemming. En dan, zegt David
later in vers 20, leidde Hij mij uit dat nauw en gaf mij ruimte, bevrijdde Hij
mij, omdat Hij mij liefhad.
Dat is God. De
evangelist Johannes zei het al vroeg in zijn evangelie: ‘Want God had de wereld
zo lief dat hij zijn enige Zoon heeft gegeven, opdat iedereen die in hem
gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. God heeft zijn Zoon niet
naar de wereld gestuurd om een oordeel over haar te vellen, maar om de wereld
door hem te redden.’ God wordt vaak verweten dat Hij het nodig vond dat Jezus
stierf aan het kruis. Nou zijn wij het die God verwijten dat Hij onze schuld
wil vergelden. Maar wat daar aan het kruis gebeurde is niet Gods realiteit,
maar onze realiteit. Dat kruis komt niet door God, maar door ons. Door van
alles dat dankzij en ondanks ons misgaat. Tussen mensen, in ruzies of veel
erger. Waarmee we anderen te kort doen of schade toebrengen, pijn doen. God is
geen God met oogkleppen op die zegt: ach, het valt wel mee. Nee, het valt niet
mee. Maar Hij maakt er wel zelf een einde aan.
Ook bij David
gaat het er heftig aan toe. In de tussenliggende verzen schudt en schokt de
aarde onder het geweld waarmee God de vijand bestrijdt. Is dat nou nodig? Kijk
naar de wereld en hoe wij hiermee omgaan. Wij maken ook korte metten met wie
ons dwars zitten, en we maken er een behoorlijke bende van af en toe. In het
groot en in het klein. En ook als het niet dankzij onszelf is, laten we het wel
gebeuren. Voor de lieve vrede zeggen we er niets over. Het is nu een keer zo.
Zo gaan die dingen. Maar God neemt daar geen genoegen mee. God is al die
hectiek, al dat gekronkel, al dat in bochten wringen, al dat verkrampte leven
meer dan zat. Niet om over ons te oordelen, maar om ons te bevrijden. God wil
dat we kunnen leven. Daarom is die zin de David spreekt zo mooi: ‘Hij leidde
mij uit de nood, uit de kramp, en gaf mij ruimte, omdat hij mij liefhad.’ Ja,
God hield behoorlijk huis. Maar het ruimde ook lekker op, om het maar eens zo
te zeggen. God negeert de schuld die wij hebben naar elkaar en naar hem niet,
maar laat het er ook niet bij. Laat ik het zo zeggen: als iemand in je huis
grondig komt schoonmaken, en als een witte tornado door je huis gaat, dan weet
je niet wat je overkomt, maar het ruimt wel lekker op. Kijk maar om je heen: het is wel schoon en alles staat weer op
zijn plek. Rust. Wat je zelf niet voor elkaar kreeg is wel gebeurd. Ja, God
wijst ons op onze schuld en tekortkomingen die we liever bedekken, maar God
staat ook niet toe dat we de schuld steeds bij de ander leggen. Maar ook: en
dat is veel bevrijdender: dat we zelf de schuld onder ogen durven zien én
vergeven worden.
Want dat is het
grote verschil hoe God met schuld om gaat en hoe de wereld met schuld omgaat.
Bij God is er vergeving. En niet alleen vergeving van elkaar, maar ook van
jezelf. Want daar begint het mee. De kramp waardoor je niet in staat bent om je
eigen schuld onder ogen te zien, omdat je er anders aan onderdoor gaat. Maar
ook de kramp tussen mensen, waardoor het niet mogelijk is elkaar te naderen,
weer gewoon te luisteren en verder te gaan. God doorbreekt met de opstanding
van Jezus uit de dood de eeuwige goed en fout tegenstelling; het alsmaar elkaar
de maat nemen, van: dit doe je verkeerd, en dat doe jij verkeerd. En dat
doorbreken van goud en fout geeft een enorme ruimte!
Als Maria
uiteindelijk Jezus herkent in de graftuin, zegt Jezus: ‘Hou mij niet vast.’ Dat
betekent: ‘Maria, neem de ruimte in, net als Ik. Ik ben nog niet opgestegen,
rustig maar. Maar zeg wel tegen mijn broeders en zusters dat ik zal opstijgen
naar mijn Vader, die ook jullie Vader is, naar mijn God, die ook jullie God
is.’ Er is geen afstand meer tussen ons en God. Geen afstand, omdat we Hem niet
onder ogen zouden kunnen komen. Nee, er is geen kramp meer, er is ruimte!
En dat lieve
mensen, dat is wat wij als gelovigen te bieden hebben aan de wereld. Ruimte om
uit de kramp van schuld te komen. En vergeving te vinden met God en met elkaar.
Zo vaak worden mensen afgerekend op wat ze niet kunnen of niet halen of wat ze
doen. En of dat nu verwijtbaar is of niet, en er is veel verwijtbaar, daar
kopen we niets voor. Natuurlijk moet het recht zijn loop hebben. Maar wat vooral
moet gebeuren is dat mensen hun eigen schuld onder ogen durven zien, zonder dat
er meteen vergelding op volgt. Ministers durven al geen sorry te zeggen uit
angst dat er dan claims komen. Ik zeg niet dat die claims niet mogen, maar wel
dat we gauw geneigd zijn ons in te dekken. En indekken is kramp. Laten we
leven, voluit de ruimte nemen. Ook in de kerk. Omdat het een vreugde is dat we
niet bestaan omdat we onze schuld bedekt kunnen houden of niet uit hoeven te
spreken, en in gevecht met elkaar leven. Het is een vreugde dat we er gewoon
mogen zijn en ja, met onze pijn, maar ook met wat gewoon niet goed zit in ons.
Laten we samen naar de ruimte zoeken om weer volop mens, om weer volop kerk te
kunnen zijn. Leven na Pasen is spelen. Ruimte krijgen om te leven. En dan gaat
de zon wel weer stralen, en steken we elkaar ook weer aan en zetten we elkaar
in vuur en vlam. Vandaag is de wereld voorgoed veranderd. Vandaag begint het
leven. Neem de ruimte die je krijgt, speel met het leven, speel met elkaar.
Omdat er nieuw leven is!
Niet tekort komen - preek Witte Donderdag 28 maart 2013
Te beluisteren via Kerkomroep
Op Witte
Donderdag hangt er iets dreigends in de lucht. Heel concreet zelfs. Nog voordat
Jezus en de leerlingen aanliggen aan het Pesachmaal, kondigt Jezus aan dat een
van hen Hem zal overleveren. De maaltijd staat in het teken van het
onherroepelijke en onvermijdelijke einde van het leven van Jezus hier op aarde.
En nu is het niet zo dat iedereen dat kan meemaken. De leerlingen zitten er
voor ongeloof naar te luisteren, en zien hoe Judas uiteindelijk verdwijnt om te
doen wat hij moet doen. Bij de voetwassing is het Petrus die vol ongeloof het gebaar
van zijn Meester aanziet, en hij kan het niet aanzien. ‘O nee, mijn voeten zult
u niet wassen, nooit!’ En als Jezus daarop antwoord: ‘Als ik ze niet mag
wassen, kun je niet bij mij horen – kun je mijn deelgenoot niet zijn’ dan zegt
Petrus: ‘Heer, dan niet alleen mijn voeten, maar ook mijn handen en mijn hoofd
– alles.’ Wat Jezus probeert is om zijn leerlingen, om ons deelgenoot te maken
van wat er gaat gebeuren. Van wat er is gebeurd. En wij zien het vol ongeloof
aan. Want delen lijkt alleen maar verlies te zijn. Dan wordt wat je hebt
minder. Bovendien: als je het aanvaardt, het teken van brood en wijn, en van de
voetwassing, dan schept dat verplichtingen. Dan zit je er midden in. Moet je
zelf ook gaan delen, moet je jezelf delen. En willen we dat? En meer nog:
kunnen we dat? Petrus faalt, als hij drie keer zegt dat hij Jezus niet kent. En
wij met hem.
We hebben even
vluchtig een inkijkje in het verhaal van David. Die koning met messiaanse
trekken, van wie Jezus afstamt. Door de Veertigdagentijd zijn we op zoek
geweest naar de familietrekken tussen David en Jezus, om zo meer zicht te
krijgen op wie Jezus is. Vandaag lezen we kort uit het verhaal op het moment
dat David Jeruzalem heeft verlaten, op de vlucht voor zijn zoon Absalom die hem
naar de kroon steekt. Op de vlucht is hij. In tegenstelling tot Jezus gaat hij
niet Jeruzalem in maar juist uit, en lijkt hij zijn lijden te ontvluchten. Maar
dat is maar schijn. Het echte lijden zit in de vlucht, niet in het blijven in
Jeruzalem. David heeft iets te behouden in het lijden, hoe gek dat ook klinkt.
David heeft de lijn naar Jezus te verliezen als hij zich overgeeft aan Absalom.
Absalom is niet degene die hem moet opvolgen, maar Salomo. En zo loopt de lijn
in de toekomst door naar Jezus. Natuurlijk weet David niet van Jezus, maar hij
weet wel waar zijn koningschap voor bedoeld is. Om door God generaties lang
gevestigd te zijn, om hoop te geven aan de wereld en Zijn koninkrijk te
stichten. Dus: als David zich had overgegeven aan Absalom, dan had hij daarmee God
verloochend.
Dus Davids
vlucht heeft iets Messiaans. En zijn lijden is messiaans lijden. En dan klinkt
het toch wel mooi dat midden in de woestijn een dienaar – dat klinkt nog mooier
dan een knecht – naar David toekomt met een span ezels bepakt met voedsel en
drinken. Maar pas op. Wie is die Siba? Identificeer je eens even? Siba is de
knecht van Mefiboset, de aan beide voeten verlamde zoon van Jonathan, de zoon
van Saul. Mefiboset is de enige overlevende uit de strijd tussen David en Saul.
Vanwege het verbond van David met zijn vader Jonathan, zijn vriend en zoon van
Saul, blijft Mefiboset in leven en wordt Siba zijn verzorger. En het is deze
Siba die naar David komt met een span ezels en voedsel en drinken.
Maar pas op.
Zijn missie is bedrieglijk. Als de koning vraagt: ‘Wat hebt u daar?’ zegt
Mefiboset: ‘De ezels zijn voor de Koninklijke familie’. Dat is mooi, en het
doet ook denken aan het messiaanse karakter van Davids koningschap. Geen grote
koningen, strijdvaardig op paarden, maar op ezels. Zoals Jezus Jeruzalem
binnenkwam op een ezel. Maar: waarom zegt Siba niet gewoon: ‘Deze ezels zijn
voor u en uw familie.’ Welke Koninklijke familie bedoelt hij. Is hij in
gedachten overgelopen? Even later zal hij dat beweren van zijn meester
Mefiboset – dat deze weer Sauls dynastie nieuw leven in zou willen blazen.
Ongelofelijk en het is ook niet waar. Siba blijkt een bedrieger. Maar door zijn
bedrog laat hij wel Davids messiaanse karakter zien. Luister maar verder: ‘het
brood en de vruchten zijn voor de soldaten’. Mooi en zeer welkom. Maar de
vruchten, zomerfruit is het, zal door de Judeeërs worden ingezameld aan de
vooravond van de ballingschap. En ‘wijn om te drinken voor wie uitgeput raakt
in de woestijn’? Klinkt mooi, maar zou je niet liever water willen? En doet de
wijn tegelijkertijd niet denken aan de zure wijn die Jezus te drinken krijgt?
Siba ontpopt
zich als iemand die wil heersen. Als iemand die hier David probeert te dienen
om er zelf beter van te worden. Om inderdaad alle bezittingen van Mefiboset
toegewezen te krijgen als beloning voor wat bedrog blijkt te zijn geweest.
Maar wat is
werkelijk dienen? Werkelijk dienen is delen. Iets van jezelf prijsgeven om het
te laten vermenigvuldigen. Zoals Jezus het brood brak. Niet alleen tijdens het
Laatste Avondmaal, maar ook tijdens de wonderbare broodvermenigvuldiging. Jezus
deelt zichzelf tijdens het Laatste Avondmaal. In de hoop dat wij het beamen en
verder delen. ‘Doe dit om Mij te gedenken’. Niet voor niets collecteren we als
we aan het Avondmaal gaan. Om zelf weer verder te delen in de wereld. Als Jezus
de voeten van zijn leerlingen wast, dient Hij en deelt Hij. Hij zegt dat Petrus
zo deelgenoot aan Hem kan worden. De ander dienen is delen. Daar is Petrus maar
al te bang voor. En dus wil hij meer hebben. Zo onzeker is hij.
Waar halen we
het vertrouwen vandaan als we delen? Ik vond het in psalm 23. De Heer is mijn
herder, staat er. En dan: ‘Ik kom niets tekort’. Maar dat klinkt me zo nog
teveel ‘wie goed doet goed ontmoet’ of ‘als je maar vraagt kom je niet tekort’.
Nee, een andere vertaler schreef: ‘ik kom niet tekort’. Zonder de s. Een
wezenlijk verschil. Komen we nietS tekort? Allicht komen we iets tekort. En
niet alleen omdat we graag iets zouden willen hebben. Ook omdat we dingen
verlangen, maar ook vrezen. Omdat we houvast zoeken. Tekort gedaan worden.
Misschien wel niet lijken te mogen bestaan. En dan: De Heer is mijn herder. Ik
kom niet tekort. Het gaat er niet om dat je niets tekort komt. Het gaat erom
dat we bij Jezus, dat we bij God, dat krijgen wat we nodig hebben.
Wees niet bang
dat je te weinig hebt, of zelfs niet dat je tekort bent gekomen, om Jezus te
volgen. En om iets te delen te hebben in de wereld. De Heer is onze herder, wij
komen niet tekort. Het draait niet om ons, maar om Hem. En dan komen wij niet
tekort. Maar zal er gedeeld worden, in overvloed, om Hem te gedenken.
Abonneren op:
Posts (Atom)