Te beluisteren via Kerkomroep
Toen u
vanochtend naar de kerk kwam hield u het denk ik niet voor mogelijk dat het al
lang en breed lente is en dat vanmorgen vroeg de zomertijd is ingegaan. Niet
alleen valt Pasen dit jaar vroeg; na sneeuw op Witte Donderdag, op sommige
plaatsen toch echt wel een laagje, hadden we bijna een witte Pasen. Het weer is
er nog niet aan toe. Wij zijn er allang aan toe. Aan de lente dan. Het mag zo
onderhand wel eens. Veel mensen roepen in herinnering dat het in andere jaren
eind maart warm was, en bewaren daar soms goede herinneringen aan. In ieder
geval voedt dat het gevoel dat we echt aan de lente toe zijn. De tuin ook, de
knoppen staan ondanks het weer op springen. En wij kijken ook reikhalzend uit
naar de lente.
Maar zijn we er
echt wel aan toe? En dan bedoel ik niet de lente, maar Pasen? Nieuw leven,
nieuw begin? Zijn we daar aan toe? Of zitten we nog teveel verstrikt in het
oude? Dat wat ons zorgen baart; dat wat een last op onze schouders is; dat wat
we met ons meezeulen, en dat wat misschien soms niemand weet: onze schuld, ons
tekortschieten, ons falen? Met die schuld hebben we een dubbele verhouding: aan
de ene kant geloven we er niet in – we zijn allemaal mensen; alsof dat een
excuus is – en aan de andere kant is het wel in onze wereld een steeds groter
wordende realiteit. En ik bedoel daarmee nu eens niet dat dominee gaat
vertellen hoe zondig het er in de wereld aan toe gaat. Ik bedoel hoe de wereld
er zelf mee omgaat. Aan alle kanten wordt gesproken over schuld. En dan vooral:
schuld van anderen. Bankdirecteuren zijn op dit moment dankbare zondebokken.
Politici staan op gelijke hoogte of net nummer 2. Maar het gaat veel verder en
het is veel ernstiger. Voor alles wat mensen overkomt zoeken we een schuldige,
die we verantwoordelijk kunnen houden. Of het nu de NS is, waarvan de dienstregeling
in de soep liep, of een ziekenhuis, waar iets is gebeurd, of een producent van
een artikel dat onveilig bleek; we zoeken een schuldige die we verantwoordelijk
kunnen houden. We kunnen niet meer accepteren dat dingen gewoon gebéuren. Nee,
we zeggen gauw: dat mág niet gebeuren, en zoeken iemand die we daarvoor
verantwoordelijk kunnen stellen. Alsof wij de wereld perfect kunnen maken. En
eigenlijk gaat het daarbij niet eens om verantwoordelijkheid, maar om
aansprakelijkheid. Kunnen we een vergoeding krijgen voor wat dan heet ‘de
geleden schade’? Met andere woorden: kunnen we de schuld vergelden?
We maken veel
mee. En niet alles gaat goed. Dat is erg, pijnlijk, en anderen spelen daar ook
een rol in. Bewust of onbewust. Als dader. Of veel vaker gewoon als betrokkene,
omdat je gebruik maakt van iemands diensten of met iemand samenwerkt of gewoon
met elkaar in de kerk zit. En wat er steeds meer gebeurt is dat we anderen
verantwoordelijk houden, of eigenlijk beter gezegd: aansprakelijk stellen voor
wat ons overkomt. We hebben erg weinig geduld met elkaar. We zijn daardoor erg
geneigd om ons op onze eigen vierkante meter terug
te trekken en de schuld bij een ander te leggen. Onze eigen schuld, onze
medeverantwoordelijkheid, hoe klein ook, zien we niet meer. Vergelding, daar
gaat het om. Die ander moet bloeden. Vergeven kunnen we pas als die ander
gebloed heeft. Of soms zelfs, niet meer bestaat. Letterlijk, of omdat die ander
niet meer in je leven is, of omdat je niet meer met die organisatie te maken
hebt. Wie of wat je verbant uit je leven kun je wel vergeven, maar hoe gaat dat
als iemand betrokken blijft bij je leven?
Deze focus op
vergelding die we veelvuldig terug zien in klachtenprocedures en in
rechtszaken, soms jarenlang, heeft een tweede schaduwzijde. Wie werkelijk
schuldig is en verantwoordelijk en aansprakelijk wordt gesteld, trekt zich
sneller terug op zijn eigen vierkante meter en ontkent of verzwakt schuld zover
als hij kan. Verzachtende omstandigheden, onwetendheid om incidenteel
geheugenverlies, of ronduit het ontkennen van verantwoordelijkheid, maakt dat
de wonden open blijven, aan de kant van wie zich slachtoffer voelt en aan de
kant van wie aansprakelijk wordt gesteld. En zo klagen we over te lage straffen
voor personen die we er makkelijk weg van vinden komen. Maar zo blijft de wond,
de schuld, etterend tussen mensen in staan. Waarom die voortdurende drang om
anderen verantwoordelijk te houden voor wat ons gebeurt, en aansprakelijk te
stellen om de schuld te kunnen vergelden? Van wie hebben we dat geleerd?
Niet van God.
Nu is God niet
iemand die licht met schuld omgaat, maar Hij gaat er wel anders mee om. We
lezen vandaag een laatste stuk uit de boeken Samuël. Een toegevoegd stuk aan
het eind dat teruggrijpt op het moment dat de eerste koning van Israël, Saul,
achter zijn opvolger David aan zit. En op momenten dat David in hevige strijd
verwikkeld was met zijn vijanden. Dit lied is als psalm 18 nogmaals in de
bijbel gekomen. Toch klinkt dit lied behoorlijk zwart wit. David is de
rechtvaardige, de oprechte, staat er even later, en God gaat tegen de vijanden
behoorlijk tekeer. Maar bekijk het nu eens vanuit Davids perspectief. Zo
rechtvaardig was hij helemaal niet. Zijn grootste zonde was het ombrengen van
Uria om diens vrouw Batseba te bemachtigen. Legt ook hier David alleen de
schuld bij de ander? Nee. David heeft berouw getoond toen de profeet Nathan hem
aansprak, en God heeft hem vergeven. En dát is precies waar het in onze
samenleving aan ontbreekt: berouw en vergeving. Omdat de samenleving niet kan
leven met schuld, zoekt ze verantwoordelijken die aansprakelijk kunnen worden
gesteld, en bij wie de schuld kan worden vergolden.
God gaat een
andere weg met ons. Hij gaat niet voorbij aan de schuld, ook niet aan de onze.
Maar God ziet tegelijkertijd hoe ons dat verkrampt. Als er iets misgaat tussen
mensen, dan voel je hoe moeilijk het is om allereerst toe te geven dat er iets
mis is gegaan, laat staan dat je daar een aandeel in hebt. Om nog maar te
zwijgen van onze schuld aan God. We zijn als de dood dat ons iets zou kunnen
worden aangerekend. Waarom zouden we dat zijn? Door trots of hoogmoed, allicht.
Maar meer nog dat we bang zijn dat we dan niet meer kunnen bestaan. Schuld is
dodelijk. En dat is wat David ook ervaart. En de enige weg die hij kan gaan is
berouw te tonen. En bij deze schuldbekentenis blijkt de weg niet dood te lopen,
maar open te liggen. Zo ervaart David zijn God. ‘In mijn nood riep ik tot de
Heer, ik riep mijn God om hulp, en in zijn paleis hoorde hij mijn stem, mijn
geroep klonk in zijn oren.’ Letterlijker vertaalt staat er: ‘In dit nauw riep
ik God aan.’ Niet ‘nood’ maar ‘nauw’. Dodelijke beklemming. En dan, zegt David
later in vers 20, leidde Hij mij uit dat nauw en gaf mij ruimte, bevrijdde Hij
mij, omdat Hij mij liefhad.
Dat is God. De
evangelist Johannes zei het al vroeg in zijn evangelie: ‘Want God had de wereld
zo lief dat hij zijn enige Zoon heeft gegeven, opdat iedereen die in hem
gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. God heeft zijn Zoon niet
naar de wereld gestuurd om een oordeel over haar te vellen, maar om de wereld
door hem te redden.’ God wordt vaak verweten dat Hij het nodig vond dat Jezus
stierf aan het kruis. Nou zijn wij het die God verwijten dat Hij onze schuld
wil vergelden. Maar wat daar aan het kruis gebeurde is niet Gods realiteit,
maar onze realiteit. Dat kruis komt niet door God, maar door ons. Door van
alles dat dankzij en ondanks ons misgaat. Tussen mensen, in ruzies of veel
erger. Waarmee we anderen te kort doen of schade toebrengen, pijn doen. God is
geen God met oogkleppen op die zegt: ach, het valt wel mee. Nee, het valt niet
mee. Maar Hij maakt er wel zelf een einde aan.
Ook bij David
gaat het er heftig aan toe. In de tussenliggende verzen schudt en schokt de
aarde onder het geweld waarmee God de vijand bestrijdt. Is dat nou nodig? Kijk
naar de wereld en hoe wij hiermee omgaan. Wij maken ook korte metten met wie
ons dwars zitten, en we maken er een behoorlijke bende van af en toe. In het
groot en in het klein. En ook als het niet dankzij onszelf is, laten we het wel
gebeuren. Voor de lieve vrede zeggen we er niets over. Het is nu een keer zo.
Zo gaan die dingen. Maar God neemt daar geen genoegen mee. God is al die
hectiek, al dat gekronkel, al dat in bochten wringen, al dat verkrampte leven
meer dan zat. Niet om over ons te oordelen, maar om ons te bevrijden. God wil
dat we kunnen leven. Daarom is die zin de David spreekt zo mooi: ‘Hij leidde
mij uit de nood, uit de kramp, en gaf mij ruimte, omdat hij mij liefhad.’ Ja,
God hield behoorlijk huis. Maar het ruimde ook lekker op, om het maar eens zo
te zeggen. God negeert de schuld die wij hebben naar elkaar en naar hem niet,
maar laat het er ook niet bij. Laat ik het zo zeggen: als iemand in je huis
grondig komt schoonmaken, en als een witte tornado door je huis gaat, dan weet
je niet wat je overkomt, maar het ruimt wel lekker op. Kijk maar om je heen: het is wel schoon en alles staat weer op
zijn plek. Rust. Wat je zelf niet voor elkaar kreeg is wel gebeurd. Ja, God
wijst ons op onze schuld en tekortkomingen die we liever bedekken, maar God
staat ook niet toe dat we de schuld steeds bij de ander leggen. Maar ook: en
dat is veel bevrijdender: dat we zelf de schuld onder ogen durven zien én
vergeven worden.
Want dat is het
grote verschil hoe God met schuld om gaat en hoe de wereld met schuld omgaat.
Bij God is er vergeving. En niet alleen vergeving van elkaar, maar ook van
jezelf. Want daar begint het mee. De kramp waardoor je niet in staat bent om je
eigen schuld onder ogen te zien, omdat je er anders aan onderdoor gaat. Maar
ook de kramp tussen mensen, waardoor het niet mogelijk is elkaar te naderen,
weer gewoon te luisteren en verder te gaan. God doorbreekt met de opstanding
van Jezus uit de dood de eeuwige goed en fout tegenstelling; het alsmaar elkaar
de maat nemen, van: dit doe je verkeerd, en dat doe jij verkeerd. En dat
doorbreken van goud en fout geeft een enorme ruimte!
Als Maria
uiteindelijk Jezus herkent in de graftuin, zegt Jezus: ‘Hou mij niet vast.’ Dat
betekent: ‘Maria, neem de ruimte in, net als Ik. Ik ben nog niet opgestegen,
rustig maar. Maar zeg wel tegen mijn broeders en zusters dat ik zal opstijgen
naar mijn Vader, die ook jullie Vader is, naar mijn God, die ook jullie God
is.’ Er is geen afstand meer tussen ons en God. Geen afstand, omdat we Hem niet
onder ogen zouden kunnen komen. Nee, er is geen kramp meer, er is ruimte!
En dat lieve
mensen, dat is wat wij als gelovigen te bieden hebben aan de wereld. Ruimte om
uit de kramp van schuld te komen. En vergeving te vinden met God en met elkaar.
Zo vaak worden mensen afgerekend op wat ze niet kunnen of niet halen of wat ze
doen. En of dat nu verwijtbaar is of niet, en er is veel verwijtbaar, daar
kopen we niets voor. Natuurlijk moet het recht zijn loop hebben. Maar wat vooral
moet gebeuren is dat mensen hun eigen schuld onder ogen durven zien, zonder dat
er meteen vergelding op volgt. Ministers durven al geen sorry te zeggen uit
angst dat er dan claims komen. Ik zeg niet dat die claims niet mogen, maar wel
dat we gauw geneigd zijn ons in te dekken. En indekken is kramp. Laten we
leven, voluit de ruimte nemen. Ook in de kerk. Omdat het een vreugde is dat we
niet bestaan omdat we onze schuld bedekt kunnen houden of niet uit hoeven te
spreken, en in gevecht met elkaar leven. Het is een vreugde dat we er gewoon
mogen zijn en ja, met onze pijn, maar ook met wat gewoon niet goed zit in ons.
Laten we samen naar de ruimte zoeken om weer volop mens, om weer volop kerk te
kunnen zijn. Leven na Pasen is spelen. Ruimte krijgen om te leven. En dan gaat
de zon wel weer stralen, en steken we elkaar ook weer aan en zetten we elkaar
in vuur en vlam. Vandaag is de wereld voorgoed veranderd. Vandaag begint het
leven. Neem de ruimte die je krijgt, speel met het leven, speel met elkaar.
Omdat er nieuw leven is!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten