dinsdag 22 mei 2012

Raad van Twaalf - preek 20 mei 2012





Vanmorgen vieren we een tussentijdse zondag. De zondag tussen Hemelvaart en Pinksteren. Een zondag die weinig eigen betekenis lijkt te hebben. Misschien ook omdat Hemelvaart zichtbaar aan betekenis inboet. Er waren afgelopen donderdag maar weinig leden uit onze wijkgemeente aanwezig. Dat stelt natuurlijk eerst aan ons als organisatie de vraag hoe wij het feest van de Hemelvaart van onze Heer Jezus Christus aantrekkelijker voor het voetlicht kunnen brengen; en voor uw ideeën staan we open. Want Hemelvaartsdag heeft een verhaal. Een verhaal met inhoud. En deze zondag borduurt daarop voort. Deze zondag staat niet als een gewone saaie zondag een beetje wezenloos tussen Hemelvaart en Pinksteren in. Alhoewel, wezenloos… Deze zondag wordt in de traditie Wezenzondag genoemd. De zondag van de Weeskinderen. De leerlingen van Jezus blijven verweesd achter na de Hemelvaart van Jezus. Jezus is weg, en de Trooster die Hij heeft beloofd moet nog komen. Wat moeten ze zonder Jezus? En hoe vangen ze hun opdracht aan die ze hebben meegekregen van Jezus, om van zijn Opstanding te getuigen? Het vraagt om hergroepering en nieuwe verhoudingen om deze missie aan te kunnen vangen.

Maar de groep achtergebleven wezen heeft een wond. Een open wond. De groep is niet meer compleet. Judas is uit hun midden verdwenen na het verraad dat hij heeft gepleegd. Daar zitten ze als broers bij elkaar, verweesd zonder ouders, maar één broer is er niet bij. Daarmee leven ze in onmin. Er kunnen diepe wonden geslagen worden in gezinnen als er dingen gebeuren die scheiding aanbrengt tussen de kinderen. En als de ouders er dan niet meer zijn, is het helemaal moeilijk te banden te herstellen. Zeker als er verraad in het spel is. En verraad, dat hoeft niet eens een uitlevering te zijn, zoals Judas dat deed met Jezus. Verraad kan op allerlei niveaus gebeuren tussen mensen. Denk zelf maar eens aan situaties dat je je verraden voelde. Door mensen die je dichtbij voelde. In wie je vertrouwen had, dat je samen ergens voor ging. Een band, die onherroepelijk wordt verbroken als zo iemand je laat vallen. Maar vergeet ook de situaties niet dat je zelf iemand verraadde. En zeg dan niet te snel: ik niet. Want we voelen ons allemaal liever slachtoffer dan dader. En bedenk dan ook dat het niet eens nodig is om dat moedwillig te doen. Me dunkt dat we anderen vaak niet eens verraden omdat we die ander schade willen berokkenen, maar omdat we zelf in tweestrijd zitten. Dat we loyaliteit vermengen met eigenbelang, of met gevoelens die we bij onszelf niet kunnen duiden, maar die zich tegen de ander richten, die ons juist zo nabij is. Kijk naar Judas. In Handelingen lezen we een ander verhaal over het einde van Judas dan ons het meest bekend is, namelijk dat over zijn zelfmoord volgens het Evangelie naar Mattheüs. In essentie komt het wellicht wel op hetzelfde neer. Waar Judas zich bij Mattheüs verhangt, valt Judas in het Handelingenboek van de evangelist Lukas. Zijn buik wordt erdoor opengereten. Ook hier zien we hoe innerlijk verscheurd Judas geweest is na zijn verraad. Hij is gespleten doordat hij er niet uitgekomen is eenduidig te kiezen voor zijn loyaliteit voor Jezus of zijn eigenbelang, of wat hem dan ook maar dreef naast de loyaliteit. Hoezeer de Bijbel Judas ook als verrader neerzet, de Bijbel blijft oog houden voor de menselijkheid van Judas, zoals zij allemaal mensen zijn. Hier zien we niet een harde, nietsontziende en onmenselijk figuur, maar een tussen alles wat hem drijft en beïnvloedt verscheurd mens. Op de vraag ‘wil de echte Judas opstaan?’ zou hij niet eens het antwoord weten. Ook niet op de vraag ‘waarom heb je het eigenlijk gedaan Judas?’. Wij speculeren erover, maar het leek er haast op dat hij niet anders kon. Maar toch, hij is er wel voor verantwoordelijk. En hij ondergaat zijn lot.

Maar nu? Hoe kunnen de broeders nu door na het verraad van een van hen? Hoe gaan ze verder met de missie van Jezus? Ze moesten immers gaan getuigen van de Opstanding. Is de groep discipelen nu de-missionair? Kunnen ze in afwachting van de uitstorting van de heilige Geest, die hen een nieuw mandaat geeft, even niet meer verder? En waarom dan niet? Ze zijn nu toch een mooie Raad van Elf? Precies daarom. Met elf zijn ze niet compleet, en nee, ook niet met genoeg. De kwantiteit is in dit geval even belangrijk als de kwaliteit. Ze moeten met zijn twaalven zijn. En waarom? Omdat het getal twaalf staat voor Israël. Sterker nog, de twaalf geven samen ook de inhoud weer van de missie van Jezus, die zij voortzetten. Namelijk het herstel van Israël, van Gods volk. Dat Jezus twaalf mannen riep als zijn leerlingen wilde laten zien dat Jezus erop gericht is Israël te herstellen. Dat wil zeggen: de relatie tussen Israël en God moest hersteld worden. Dat gaat Jezus doen, en de twaalf vertegenwoordigen Israël en zijn ervan getuige.

Dat zien we ook terugkomen in de profielschets die de leerlingen opstellen. Het moet dus iemand zijn die steeds in het bijzijn van de leerlingen alles met Jezus heeft meegemaakt, vanaf zijn doop door Johannes tot aan zijn Hemelvaart, om samen met de andere leerlingen van zijn Opstanding te getuigen. Er is dus nog geen ruimte voor iemand van buiten. Geen nieuw bloed. Juist niet. Om nieuwe mensen toe te kunnen laten en een nieuwe tijd in te kunnen gaan zonder Jezus, maar mét de heilige Geest, moet eerst de basis op orde zijn. En dat is de groep getuigen van het eerste uur. Zij zijn de bron, zij zijn als het ware de volgende generatie, nu zij als wezen zijn achtergebleven. En die groep kan zich alleen zelf herstellen. Nieuwe mensen meteen erbij, zorgt er onherroepelijk voor dat er een nieuw begin wordt gemaakt. Maar er is geen nieuw begin. Er moet iets worden voortgezet. De schrijver van Handelingen, de evangelist Lukas, laat zo heel knap zien, hoe zijn twee boeken en dus ook de twee ‘perioden’ aan elkaar verbonden zijn. Eerst is er in de profielschets het criterium dat de nieuwe twaalfde leerling alles moet hebben meegemaakt wat in het Evangelie staat; én hij moet vervolgens ook mee getuigen van de Opstanding, wat de missie is in Handelingen. Het begin van het boek Handelingen laat bij het herstel van de Twaalf zien dat wat de apostelen gaan doen tijdens hun missie onlosmakelijk is verbonden het hun getuigenis van het hele leven van Jezus, en in het bijzonder de Opstanding.

Op basis van deze profielschets komt er een tussentijdse verkiezing, om deze groep leerlingen niet de-missionair te maken. En volgens goed kerkelijk gebruik gebeurt dat in dubbeltallen. Er zijn twee kandidaten. En onze Bijbeltekst laat ook zien wat de inhoud is achter dit gebruik van dubbeltallen. We kunnen nog zulke mooie criteria maken, en mensen daarbij zoeken, maar uiteindelijk is het God, of beter nog: Christus, die mensen roept tot een ambt in zijn kerk. Want: ‘U Heer, doorgrondt ieders gedachten.’ Het is een oudtestamentische gewoonte die we terugzien bij de selectie van David voor het koningschap: ‘Het gaat niet om wat de mens ziet: de mens kijkt naar het uiterlijk, maar de Heer kijkt naar het hart.’ Het gebruik van het werpen van het lot is een gebruik dat we bijvoorbeeld nog bij de verkiezing van de Patriarch in de Servisch-Orthodoxe kerk terugzien, al was het maar om de invloed van de toenmalige socialistische regering te minimaliseren. Breder gezegd: door het lot werd voorkomen dat er partijvorming zou ontstaan in de verkiezing. Een uitgekiend systeem dus met als principe: God kiest. God roept. En het lot kiest Matthias.

Dat we uiteindelijk van de verkozen Matthias niets meer horen is niet zo erg, en misschien ook wel logisch. Er was geen gat in de groep leerlingen dat opgevuld moest worden met een nieuwe spreekbuis. Er was in die zin geen vacature in taken, of een belangrijke ministerspost die vervult moest worden. Nee, om de groep weer missionair te maken moest de ononderbroken en volledige lijn met het leven en de getuigenis van Jezus hersteld worden. En dus het getal van twaalf.

En waarom is het dan ook logisch dat we van Matthias niets meer horen. Misschien wel omdat de plek werkelijk wordt ingenomen door een andere apostel, een nieuwe, en een nieuwe spreekbuis. Paulus! Hij brengt het Evangelie naar Rome, de hoofdstad van het toenmalige Romeinse Rijk. Hij brengt het Evangelie dus werkelijk de wereld in. Maar niet zonder de basis van getuigen van het eerste uur. Dat is Paulus niet. Sterker nog, hij zal zich nog eerst moeten omkeren van zijn positie als vervolger van Joodse volgelingen van Jezus, voordat hij een apostel van Jezus kan zijn. Vandaag, wezenzondag, is de zondag van het herstel van de Twaalf. En daarmee het herstel van de missie van Jezus, die hij doorgaf, door wilde sturen via zijn apostelen. Gods volk wordt hersteld door het voortgaande werk van Jezus, in het werk van zijn apostelen, door de Geest die Hij zal zenden. Vandaag vieren we de doorstart van de missionaire beweging van Jezus, die mensen aansteekt, aanvuurt, inspireert. Laten we de Geest niet afwachten, ook niet naar de hemel blijven staren, maar doorgaan en zoeken naar de wortels van ons geloofsverhaal in het Evangelie van Jezus Christus. Zo blijven we met beide benen op de grond staan, en geworteld in het Evangelie. We hebben niets aan hoogdravende, zweverige luchtkastelen, maar wel aan een gegrond en geworteld verhaal. Dichtbij de Bijbel en dichtbij onszelf. Met de Geest van boven. Kom Schepper Geest, daal op ons neer!

zondag 13 mei 2012

Piet en Kees - preek 13 mei 2012




Geluidsfragment/podcast


Tussen Pasen en Pinksteren volgen we lezingen uit Handelingen. Dat boek heet voluit  Handelingen van de Apostelen. We volgen de leerlingen van Jezus na Pasen. Zij moeten nu op eigen kracht, en met Gods Geest, werk maken van het Evangelie van Jezus Christus. En hoewel het strikt genomen in het boek Handelingen natuurlijk al Pinksteren is geweest, want dat staat in hoofdstuk 2; toch leven de leerlingen nog tussen Pasen en Pinksteren in. Dat zie je vandaag ook weer in het stuk dat we lazen. Petrus vertelt van een nieuwe Pinksterervaring met de uitstorting van de heilige Geest, maar nu over heidenen. En daar is flink wat gedonder over in de thuisbasis van de jonge kerk, in Jeruzalem.

En dat is nog niet eens zozeer omdat heidenen verschrikkelijke mensen zijn. Er hangt in onze taalbeleving een zekere sfeer omheen als zouden het ketters zijn of zo. Nee, heidenen dat zijn gewoon de niet-Israëlieten, de gojim, de volken van de aarde. Maar in de beleving van de Israëlieten heeft God wel een speciale band met hen, de Joden. Jesaja spreekt vandaag al over ‘de God van Israël, die redding brengt’. Nog explicieter, deze God brengt redding aan Israël, maar niet aan de ambachtslieden met hun afgodenbeelden. De redding van de ene God lijkt enkel Israël toe te komen. Maar dat knaagt wel ergens. Want deze God is niet alleen maar een God van een deel van de mensheid en een deel van de aarde. Hij is de ene God. Of in de woorden van Jesaja: Hij is de Heer die de hemel en de aarde gemaakt heeft – Hij is God! Hij is dus niet zomaar een gouverneur of een koning over een enkel volk in een enkel gebied. Nee, Hij is de Koning van de wereld. Van de hele wereld. Hij heeft de hele hemel en de hele aarde gemaakt. Dus hoe kan de redding dan een enkel volk toekomen? In die spagaat bevinden de leerlingen van Jezus zich nu. Hoe verhouden wij ons als Joodse volgelingen van Jezus tot de niet-Joodse gelovigen?  

Even nog een stapje terug. Misschien vindt u het een rare combinatie: Joodse volgelingen van Jezus. Misschien denkt u: je hebt toch Joden, en je hebt toch christenen? En dat zijn toch twee aparte groepen? Het zijn twee wereldgodsdiensten geworden ja. En misschien mag je het Jodendom niet eens een wereldgodsdienst noemen, omdat het zo gekoppeld is aan één volk; dat zegt men vanuit die godsdienst namelijk zelf wel eens. Maar het zijn twee aparte godsdiensten. En toch ook niet. Het Christendom komt uit het Jodendom voort. Simpelweg omdat Jezus een Jood was. En dat waren zijn leerlingen dus ook. Zij leefden vanuit een Joodse Messiasverwachting die ze hadden zien uitkomen in Jezus. En dus was de eerste groep christenen een homogene groep Joodse volgelingen van Jezus.

Maar het verhaal van Jezus vond meer en meer weerklank in de wereld, bij mensen van andere volken en andere afkomst. En hoe ga je daar als jonge kerk mee om? We zagen vorige week al dat er onenigheid was tussen Griekssprekenden en Hebreeuwssprekenden over de zorg voor de weduwen. En we zagen toen ook dat dit voortkwam uit een andere culturele achtergrond van de Griekssprekenden, die een veel bredere kijk op de wereld hadden, en die geen eenduidige Joodse achtergrond hadden. En op zich was deze onenigheid nog vrij onschuldig, want de Griekssprekenden legden gewoon andere prioriteiten. Ze legden namelijk minder prioriteit bij de Hebreeuwse bijbel, die zij slechts in een vertaling te horen kregen, zoals ze zoveel in hun wereldtaal hoorden. En ze legden meer prioriteit bij de armenzorg. Maar vandaag gaat het om dieperliggende zaken. Om de Joodse spijswetten. Een groot deel van hun geloofsidentiteit halen de Joden uit hun spijswetten. Dát is wat hen onderscheid van de andere volken. Dat bepaalde dieren rein zijn en andere onrein, en dat je die dús niet mag eten. En omdat de andere volken dat wel doen, mag je dus niet met hen omgaan. Een strak systeem dus. Wil je dus als niet-Jood bij de Joodse volgelingen van Jezus horen, dan zou je dus helemaal moeten opgaan in het Joodse volk, en ook besneden moeten zijn en je aan de reinheidswetten moeten houden. Dat lijkt dan makkelijk als je dat zo graag zou willen, maar als je kritischer kijkt kom je er ook achter dat dat niet kan. Je kúnt niet lid van een ander volk worden. Je bent van geboorte Jood, je bent Griek, je bent Romein. Je kunt niet meer bij de naamgeving besneden worden als je je hele leven al een Romeinse naam en achtergrond hebt. Zoals Cornelius.

Cornelius is de man die tot de hele discussie in Handelingen aanleiding heeft gegeven. Hij was een hoofdman over honderd man, een centurio. Hij kwam uit Rome en was dus soldaat. En hij was een vereerder van God. Maar ja. Hij stond noodgedwongen aan de zijlijn. Hij kon niet meespelen, of toetreden tot het volk van de Joden en aansluiten bij de Joodse volgelingen van Jezus, want hij was geen Jood en zou het ook niet kunnen worden. Bovendien kon hij als soldaat onmogelijk de Joodse spijswetten aanhouden, de Joodse rituelen volgen en de gebedstijden in acht nemen. Nu is het te simpel om te zeggen dat Jezus de Joodse spijswetten afgeschaft zou hebben of versoepeld. De schrijver van Handelingen, de evangelist Lukas, heeft daar in zijn Evangelie nooit over gerept, in tegenstelling tot Markus. Hij laat het de leerlingen uitvogelen. Hoe kan zo iemand als Cornelius aansluiting vinden bij Christus’ volgelingen. Alleen zijn naam al; een gewone alledaagse Romeinse naam: Cornelius, Cornelis, Kees dus. Gewoon Kees.

Gisteren liep ik mee in de optocht van de oude Turkse Moskee naar de nieuwe, omdat ik bij de opening gevraagd was iets te zeggen (klik hier voor de toespraak). En toen dacht ik in die optocht: Stel dat deze Kees in onze tijd moslim wilde worden? Dan zitten we in precies zo’n zelfde situatie. En ik stelde me voor dat ik deze Kees was. Ik loop tussen allemaal Turken. En een Turk zal ik nooit worden. Zelfs niet als ik de taal zou spreken; het is mijn moerstaal niet. Dus ik versta hun heilige Schrift ook niet in de grondtaal, maar hooguit in een vertaling. En als ik eerlijk ben, stoot het me misschien nog wel een beetje af ook. De band, die voor de stoet uitgaat, speelt voor mij volstrekt vreemde muziek. Ik kan er van houden of niet, maar ik heb er niets mee. Het is mijn afkomst niet. Het maakt geen deel uit van wie ik ben. Ik kan er niets mee. Kees is gewoon een westerse jongen, stel ik me dan zo voor. Hij heeft van alles meegekregen op school en van de multiculturele samenleving en heeft veel van de wereld gezien. En hij heeft nooit echt een keuze gemaakt qua religie. Hij is gewoon Kees in een areligieuze en tegelijkertijd multireligieuze samenleving. Maar dan ziet Kees het licht en wordt hij moslim. En stel dat in deze vergelijking Turkzijn bij moslimzijn hoort. Hoe kan hij ooit een Turkse moslim worden? Dat kan niet. Hij hoort niet bij het volk. Maar hij kan ook heel moeilijk in zijn eigen westerse omgeving leven als een moslim. Tussen al zijn westerse vrienden en familie. In kledingstijl. In dagindeling. Op het werk is het bidden alleen al een probleem. En wat te denken van de ramadan? Dat gaat gewoon niet als er niet een omgeving is waarin dat vanzelfsprekend is.

Begrijp me goed, het gaat me hier niet om de vraag hoe je als oorspronkelijke Nederlander, om het woord autochtoon maar te vermijden, moslim kunt zijn. Het is slechts een beeld dat je niet te ver moet doorvoeren, maar waarmee ik wil laten voelen hoe Cornelius zich als belijdend Christen voelt ten opzichte van de groep Joodse volgelingen van Jezus. Hoe kan hij ooit een echte Christen worden als hij er niet bij kan horen? God geeft uitkomst in deze impasse en zegt hem in een visioen een boodschapper naar Petrus te sturen. En Petrus krijgt tezelfdertijd dat visioen van dat laken dat uit de hemel neerdaalt en waarop allerlei onreine dieren komen. En God gebiedt Petrus tot drie maal toe de dieren te slachten en te eten. Nadat Petrus twee keer geweigerd heeft omdat dit niet mag volgens de Joodse spijswetten, begrijpt Petrus dat niet de spijswetten, maar God de doorslag geeft. En sterker nog: als Cornelius en Petrus elkaar ontmoeten krijgen zij samen weer zo’n Pinksterervaring. De Geest komt over hen en ze raken helemaal in vervoering.

Dat is wat uiteindelijk de groep Joodse volgelingen van Jezus in Jeruzalem overtuigt als ze Petrus op het matje roepen. Blijkbaar gaat de Geest van God verder dan alleen via de Joodse groep gelovigen. Om het in het beeld van de vele talen van Pinksteren te zeggen: de Joodse groep gelovigen is geen Wereldomroep meer, die in alle talen hun boodschap uitzendt. Er zijn elders in de wereld ook zenders in ieders eigen taal, die op ieders eigen manier het geloof doorgeven en leven. God gooit de grenzen open. Petrus zegt het ook: Het is Joden verboden om met niet-Joden om te gaan en bij hen thuis te komen, maar God heeft me duidelijk gemaakt dat ik geen enkel mens als verwerpelijk of onrein mag beschouwen. Nu begrijp ik pas goed, zegt Petrus, dat God geen onderscheid maakt tussen mensen, maar dat hij zich het lot aantrekt van iedereen, uit welk volk dan ook, die ontzag voor hem heeft en rechtvaardig handelt. God heeft aan de Israëlieten bekend gemaakt dat hij door Jezus Christus het goede nieuws van de vrede is komen brengen. Deze Jezus is de Heer van alle mensen. Zegt Petrus (10:28,34-36).

Dus Petrus en de zijnen komen uit de spagaat dat enerzijds God wel de hele wereld geschapen heeft, maar alleen Israël zou redden. God redt alle mensen die voor Hem ontzag hebben. En voor ons gelovigen betekent dat dat we grenzen moeten opengooien. Onze manier van geloven is dan misschien heilig voor ons en tekent ons ontzag voor God, maar het is niet absoluut. Mensen met een andere achtergrond of levenswijze moeten hún manier vinden en de vrijheid daartoe krijgen. Dat geldt voor mensen van andere culturen, maar zelfs misschien al voor onze jongeren, die in een totaal andere wereld opgroeien. Dat betekent niet dat roekeloos alles maar overboord gegooid kan worden. Het betekent wel dat we met ze op zoek moeten gaan naar de werking van de Geest. Net als in Handelingen. Petrus geeft niet zomaar toe omdat Cornelius nou eenmaal van een ander volk is of andere gewoonten kent, nee: hij stemt pas in als hij merkt dat de Geest ook hier werkt. En wie is hij om de Geest te weerspreken? En wie zijn wij om daar waar mensen met passie geloven, en creativiteit ontplooien in de vormgeving van hun geloof, waarin we zien dat de Geest aan het werk is, om dat te verwerpen? Om met Jesaja te spreken: we zoeken God niet in de chaos, maar in de Geest die over de oervloed waaide. En die Geest schept ruimte. Ruimte voor geloven in een nieuwe wereld. Geloven vandaag, morgen en in de toekomst. Totdat Hij komt!

zaterdag 12 mei 2012

Zin in Zaterdag (3): Een nieuw begin: Van afkomst naar toekomst


Toespraak bij deopening van de Turkse Moskee in Waalwijk

Broeders en zusters,

Op deze feestelijke dag ter gelegenheid van de opening van de Abdulkadir Geylani Moskee vind ik het een grote eer om vandaag u toe te mogen spreken namens de christelijke gemeenschap in Waalwijk. Als predikant van de Protestantse Gemeente Waalwijk mag ik u de hartelijke felicitaties overbrengen namens de Raad van Kerken van Waalwijk,waarin behalve Protestantse gemeenten ook de Rooms-katholieke parochies vertegenwoordigd zijn. Ook mag ik u van harte gelukwensen namens alle Protestantse gemeenten die verenigd zijn in het samenwerkingsverband van deProtestantse Gemeenten in de Midden-Langstraat, van ’s Gravenmoer tot Doeveren. 

We staan vandaag in een bijzondergebouw. Een gebouw met een schitterende gebedsruimte die de Turkse afkomst vanhaar geloofsgemeenschap niet verhult, maar wel mooi omhult in een sober en uitnodigend gebouw in een gewone woonwijk. Een gebouw van de Turkse gemeenschapdat open staat voor de Waalwijkse gemeenschap. Een gebouw dat niet alleen een gebedsruimte is, maar ook een ontmoetingsplaats. Een Turks Islamitisch Cultureel Centrum, zo zie ik op Facebook. Niet zomaar een moskee, maar een centrum waarin uw gemeenschap ook haar maatschappelijke taak op zich neemt.

Ik voel me als christen verwant met uw gemeenschap. In onze kloosters geldt het motto: bid en werk! En datgeldt ook zo voor onze kerken, en, merk ik: ook voor u. In ons geloof staan we niet buiten de samenleving, maar er juist middenin! We bidden niet alleen maar;ons geloof spoort ons ook aan er iets mee te doen. Vanuit onze normen en waarden willen we van waarde zijn voor elkaar, en voor de maatschappij. Uw initiatief om van deze moskee een Islamitisch Cultureel Centrum te maken, toon tuw oog voor de Nederlandse samenleving, waar ook u deel vanuit maakt. U neemtuw verantwoordelijkheid voor de toekomst van uw gemeenschap in onzesamenleving. Zo horen geloofsgemeenschappen met hun hoofd in de hemel en hun voeten in de samenleving te staan.

Ik voel me ook als christen metuw gemeenschap verwant in onze gemeenschappelijk voorvader Abraham, die in uw traditie Ibrahim heet. Onze traditie vertelt dat God Ibrahim riep. God riep Ibrahim op om zijn land en zijn familie te verlaten en op weg te gaan naar het land datGod hem zou wijzen. God ging met Ibrahim mee op weg. En God beloofde dat Hij uit Ibrahim een groot volk zou laten voortkomen, zo groot in aantal als er sterren zijn (Genesis 12/15). Gods belofte gaat over toekomstgericht geloven.We hebben allemaal onze afkomst, maar we zijn op weg naar de toekomst. En God gaat met ons mee. Zo krijgt uw geloof vandaag vorm in een fantastisch mooi nieuw gebouw voor de toekomst. Een dynamisch gebouw waarin mensen samenkomen,bidden en elkaar ontmoeten. Een gebouw dat met eigen middelen en eigen creativiteit tot stand is gekomen. Dat alles getuigt van uw afkomst, en van uwoog voor de toekomst. Laten we samen de handen ineen slaan of als afstammelingen van Ibrahim de weg naar de toekomst open te houden. Dat als onze samenleving verstart en verhardt, wij als geloofsgemeenschappen een voorbeelden een voortrekker kunnen zijn om mensen bij elkaar te brengen, en te bouwenaan te toekomst.

Zo maken we Gods belofte aan Ibrahim tot zegen. En die zegen van God wens ik u van harte toe!

zondag 6 mei 2012

De tafel van samen - preek 6 mei 2012

Tekst: Handelingen 6: 1-7

Geluidsfragment/podcast

Vandaag lezen weuit de Handelingen van de apostelen. Hoe zijn we daar beland? Het leesroosternodigt ons uit tussen Pasen en Pinksteren uit dit bijbelboek te lezen. In ditboek zien we de leerlingen van Jezus als apostelen hun weg vervolgen. Van hetwoord apostelen komt ons woord post vandaan. Het zijn dus mensen die erop uitgestuurd zijn. Door Jezus namelijk. Ze zijn uitgezonden. Ze moeten nu inpraktijk brengen wat ze van Jezus hebben geleerd en op eigen kracht verder gaanin de Geest van Jezus. Ze gaan ook naar buiten toe. Ze blijven niet alleen bijhun eigen vertrouwde volk en cultuur. Maar ze vertellen het in de wereld. Doorde wereld gaat het Woord van Jezus. En zij moeten het vertellen en laten zien.In de Geest van Jezus en met de Geest van God. Want is niet louter mensenwerk.De postzegel is van Jezus, en zelfs misschien wel de adressering is er door Hemopgezet. Maar hoe bezorg je de boodschap van Jezus? Het is een uitdaging waarniet alleen de eerste apostelen voor stonden. Het is een taak van ons allemaal,hier bijeen als Zijn gemeente. Ook wij moeten in praktijk brengen wat Jezus onsgeleerd heeft en op eigen kracht verder gaan in de Geest van Jezus. En dat inpraktijk brengen maakt het dus heel concreet: dat gaat over ons samenleven alsleerlingen van Jezus met elkaar. We moeten daarin zelf onze principes  bepalen en houden en weten hoe we in hetleven staan ten opzichte van elkaar en de wereld. En juist die wereld maakt hetvaak zo lastig. Alles wat er in de wereld gebeurt, en dus ook tussen ons – wantwe lijken wel gewoon normale mensen – dat alles leidt ons zo vaak af van waarhet in de kern van de zaak om gaat. In de woorden van Jezus: heb de Heer uw Godlief met heel uw hart, met heel uw ziel en met heel uw verstand, en heb uwnaaste lief als uzelf. Een kortere boodschap op de kaart die hij met onsmeestuurt kan niet. En toch, toch leidt ons zoveel af, maar moeten we ookdaarin onze houding bepalen.

In die moeilijkesituatie verkeert de jonge gemeente nu. Het aantal leerlingen groeit en erontstaat gemor. Dat is mooi gezegd. Er ontstaat gemor. Dat doet denken aan hetgemurmureer van het volk Israël daar in de woestijn na de uittocht uit Egypte.Wat was daar de kern van? Dat het volk na de beloftevolle woorden van God doorMozes’ woordvoerder Aäron gesproken, nu wel in de kurkdroge woestijn rondliep.Een mens kan niet leven van brood alleen, maar zonder is ook zo wat. Ik moet indeze dagen van herdenking en bevrijding uit de Tweede Wereldoorlog denken aande genadeloze analyse van mijn geschiedenislerares; een analyse van de WeimarRepubliek. Deze republiek ging vooraf aan het Derde Rijk van Hitler en werdsterk bepaald door de beperkingen van de Vrede van Versailles aan het einde vande Eerste Wereldoorlog. Duitsland had die verloren en ging daarna gebukt onderdrie bepalingen van de Vrede: Demilitarisering, Democratisering enHerstelbetalingen. De analyse waarom het met de Weimar Republiek zo mis gingwas volgens mijn geschiedenislerares de volgende: democratie kun je niet eten.Uiteindelijk kun je nog zulke mooie verhalen houden, maar mensen moeten welgevoed worden. De liefde van de mens gaat nu eenmaal ook door de maag. En dankunnen we met zijn allen wel heel vroom gaan zitten doen, maar uiteindelijkdraait het voor de mens ook om hele elementaire behoeften. En anders verlangenmensen naar de vleespotten van Egypte of een sterke machtige leider die hen inieder geval de zekerheid biedt dat alles in je leven wordt bepaald. En datverlangen is niet per se goed of fout. Het is een fact of life die onze way oflife bepaalt.

Terug naar onzeBijbeltekst. Er is gemor. En wel tussen de Griekssprekenden en deHebreeuwsprekenden. Zoals het volk Israël murmureerde tegen haar leider Mozes;zo murmureren de Griekssprekenden hier tegen het leiderschap van de twaalfapostelen. Er klinkt de aloude tegenstelling in door tussen Israël en deniet-joden. Maar let wel, ze delen in dit geval natuurlijk wel het geloof inJezus. We hebben het hier niet over een tegenstelling tussen gelovigen enniet-gelovigen. Wat we wel horen is dat in de dagelijkse bediening de Griekse weduwenvoorbijgezien worden, staat er. Dan lijkt het alsof er discriminatie ofbevoorrechting op de loer ligt, maar dat is niet waar het om gaat denk ik. Hetgaat denk ik om het volgende: de Hebreeuwssprekenden zijn vanuit hun afkomsterg vertrouwd met het Joodse erfgoed en de Joodse bijbel in het Hebreeuws. Daterfgoed en die bijbel hebben hun leven gevormd. Het is er cultureel ook nietuit weg te denken, net als in een christelijk dorp zal ik maar zeggen. DeGriekssprekenden hebben echter een veel wijdere kijk op de wereld. De Grieksecultuur was een oude wereldmacht, die veel gezien had en veel in zich heeftopgenomen. En wie vanuit die cultuur christen wordt neemt dat allemaal met zichmee, en daar komt het Joodse erfgoed en de Joodse bijbel en het christelijkegetuigenis van Jezus dan bij. Dus je kunt je voorstellen dat deGriekssprekenden veel liberaler, vrijer, in de geloofstraditie staan en snellergeneigd zijn om het Joodse erfgoed en de christelijke boodschap te relativeren.

De apostelenbegrijpen nu dat je er niet komt in de wereld als je alleen maar blijft bij deboodschap. Om het maar even kort door de bocht te zeggen: niet alle gelovigengaan in kloosters leven en niet alle gelovigen hebben een even innige band metde kerk. En hoe vreemder de kerkelijke traditie voor mensen is, hoe sterker datspeelt. En ook hier is er geen goed of fout, maar wel iets om rekening mee tehouden. Voor wie verder af staat van de traditie worden andere zakenbelangrijker. En ook wij zien dat steeds meer. De nood van alle dag rondom werken inkomen, relaties en kinderen en noem maar op, maken dat voor veel mensen dekerk of het geloof op een tweede of verdere plek komt. En we klagen al gauw datwe daar geen kerk op kunnen bouwen. En mensen die wel proberen om kerk engeloof een plek te geven in het drukke leven hebben extra moeite om gemotiveerdte blijven en bemoedigd te raken in hun geloof. Er is zoveel dat ons levenbepaalt. En onze blik op de wereld is zo ruim, dat je nauwelijks nog van mensenkunt verwachten dat de kerk daarin een automatische plek heeft. En dusmurmureren mensen tegen de kerk. Dat de kerk over het hoofd ziet wat mensenwerkelijk bezig houdt. Dat we te vaak zeggen: ja maar, er is ook nog de kerk,en wanneer kom je weer, of zou je wat willen doen, want het is toch zobelangrijk, toch?

Eens kijken hoede apostelen dit oplossen. Wat opvalt is dat ze niet als een gek de bedieningvan de weduwen ter hand nemen om de mensen maar tevreden te stellen. In die zinis het niet ‘u vraagt en wij draaien’. De bediening gaat in dit geval concreetover de tafelbediening, waarbij niemand tekort mag komen. Hoe lossen ze het danwel op? Ook niet door ontkenning door te zeggen: daar zijn we niet voor: komt umaar naar ons. Nee, ze stellen voor dat de mensen zelf zeven wijze mannen –sorry dames – aanstellen om te doen wat nodig is. Dus ook hierin is de kerk, omhet maar even zo te zeggen, geen service-instituut, maar wordt ruimte gegevenaan zeven mensen uit het midden van de mensen die de nood ervaren om binnen de kerkde nood te lenigen. En de apostelen? Die leggen zich toe op het gebed en debediening van het woord. Wat een mooie balans. Als de apostelen zich helemaalhadden gestort op die tafelbediening hadden ze het gebed en de verkondiging vanhet Woord verwaarloosd. En hoe snel zou je daartoe geneigd zijn als je hoortwat mensen nodig hebben. Want de nood van mensen lijkt dan zo allesbepalend,dat daarmee het geloof zou staan of vallen. Maar de apostelen weten: een menskan niet leven van brood alleen, maar van ieder woord, dat door de Heergesproken wordt. Daarom moet er binnen de kerk plaats gevonden worden voor hetlenigen van de nood van mensen, zonder dat gebed en woordverkondiging wordtnagelaten. Het is zo gemakkelijk om je bijbel maar dicht te laten en niet tebidden, omdat er van alles gedaan moet worden, ook in de kerk. Maar hier ligtwel de kern, ook in onze bediening, maar het is niet het een en het al. Kerkzijn is niet alleen kerkgang. Kerk zijn is niet alleen binnen, maar ook buiten,de wereld in.

En daarom is degetalssymboliek ook zo mooi. Twaalf apostelen en zeven wijze mannen. Van twaalfnaar zeven symboliseert de toewending van Israël naar de wereld. De twaalfblijven bij hun leest en gaan door met het vertellen van het verhaal van Jezus;de zeven gaan er in de praktijk van alledag mee werken. De twaalf houden hetgetuigenis hoog; de zeven doen hetzelfde metterdaad: zij zullen ervoor zorgendat niemand tekort komt aan de tafel van de Heer, Jood noch Griek, man noch vrouw, slaaf noch vrije, jong of oud, werkend of niet werkend, alleen of samen,enzovoort enzovoort.

En wat is hetgevolg, staat er? Dat het Woord van God zich is blijven uitbreiden, en hetaantal leerlingen in Jeruzalem stijgt. De kerk groeit. En niet door mee tepraten met of zich te verliezen in de noden van de mensen, maar wel door woorden daad samen als opdracht van de gemeente te zien. Het één kan niet zonder hetander. Dit verhaal is eigenlijk zo het geboorteverhaal van de diaconie. Zijnemen de tafeldienst tot hun rekening, en daar zit veel organisatie enafstemming aan vast. Zo horen Schrift en Tafel in de ene kerkdienst ook bijelkaar. Het één kan niet zonder het ander. Met het hoofd in de hemel en devoeten op grond leven wij als kinderen van God in Zijn Geest. 

zaterdag 5 mei 2012

Zin in Zaterdag (2): Goed fout

In deze week van gedenken en vieren komt de leefwereld van oorlog weer tastbaar boven in verschillende discussies over de inhoud van diverse dodenherdenkingen. Een gedicht over een foute keuze die de oom van de schrijver gemaakt had tijdens de oorlog door bij de Waffen-SS te dienen, werd geschrapt uit de Nationale Dodenherdenking. En de burgemeester van Vorden werd op de vingers getikt door de rechter, toen hij van plan was om tien graven van Duitse soldaten op te nemen in de tocht tijdens de dodenherdenking in die plaats.

Ruim 65 jaar na de bevrijding raakt me dit. De tegenstelling tussen 'goed' en 'fout' blijkt nog steeds een open zenuw te raken bij veel nabestaanden. Het is blijkbaar taboe om een opening te creëren naar de oude vijand toe, maar ook naar ons eigen verleden. De tegenstelling maakt onderscheid in mensen. 'Zij' waren fout, en 'wij' waren goed.

Terwijl ik deze blog schrijf, vliegen oude vliegtuigen over. Op deze Bevrijdingsdag moet ik veronderstellen dat zij 'goed' waren. Maar op documentaires is te zien hoe de geallieerden in het holst van de nacht Duitse steden bombardeerden. Zijn ze daarmee dan 'fout'? Nee, maar om de sláchtoffers ongenuanceerd 'fout' te noemen gaat ook te ver. En ook 'goede' mensen kunnen 'foute' keuzen maken. Ook aan de kant van de 'goeden'. Dat besef zouden nabestaanden zoveel jaar na dato kunnen overbrengen. Wie is er goed? Wie is er fout?

De film Zwartboek laat mooi zien hoe goed en fout door elkaar lopen. De hoofdpersoon, gespeeld door Carice van Houten, schreeuwt het aan het eind uit: 'Houdt het dan nooit op?' als uiting dat haar hele wereldbeeld van goed en fout aan gruzelementen ligt na het verraad van wie ooit vrienden en medestanders waren. Wie is er goed? Wie is er fout? Hoe verderfelijk de ideologie en het daaruit voortgekomen Derde Rijk ook was, komen we zoveel jaren later nog steeds niet verder dan een onderscheid tussen 'goed' en 'fout'? Kunnen nabestaanden ons niet leren dat de scheiding tussen goed en fout dwars door ieder mens gaat? Maakt het daarmee niet uit welke keuze je maakt? Natuurlijk wel! Maar laten de nabestaanden ons erbij laten stilstaan dat de oorlog wel eindigde in bevrijding, maar dat er geen winnaars waren. Of het nu Rotterdam en Londen, of Hamburg en Dresden was, in al die steden lieten volstrekt onschuldige mensen het leven bij luchtbombardementen. Is dat de prijs van oorlog? Vast, maar niemand heeft er winst bij behaald.

In plaats van dat we daarbij stilstaan en ons openen naar goede mensen die foute keuzen maakten, vliegt er een vliegtuigje boven Vorden met de tekst: 'Vorden is fout'. Het werkt volstrekt averechts, want diverse media spreken al over de 'Joodse lobby'. Als de diverse oorlogen ons iets hebben geleerd, is het wel dat er uiteindelijk heel moeilijk onderscheid te maken is tussen 'goed' en 'fout', omdat het uiteindelijk in ieder mens zit.

En misschien leren we dat nog het meest uit onze eigen geschiedenis. Hier in Waalwijk gedenken we op hetzelfde moment dat we de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog gedenken ook de gevallenen in Nederlands-Indië in de oorlog die we daar begonnen, voerden en verloren tussen 1945 en 1950. Nee, ik ga me niet branden aan een onderscheid tussen 'goed' en 'fout'. Al onze mannen die daar vielen, vielen omdat ze ons land meenden te dienen. Wat daar gebeurde weten we nauwelijks meer. In mijn eigen geschiedenisboek stond maar een enkele alinea hierover. En volgens mij wist ook eigenlijk niemand waartegen we nu eigenlijk vochten; misschien wel tegen onszelf. We gedenken de slachtoffers, omdat we weten dat het grootste slachtoffer het Goede is, en daarmee de onschuld van mensen die slachtoffer werden van het foute dat in ieder mens zit, en mensen tegen elkaar opzet. Oorlog is een drama, waarvan je alleen maar kunt zeggen dat het goed fout was.