Tekst: Richteren 4: 1-10 en Marcus 13: 33-37
Podcast/geluidsfragment
Het komt altijd weer sneller dan je denkt: Advent. Terwijl voor sommigen Sinterklaas nog niet eens in het hoofd zit – vrees niet, u heeft nog een week – staat nu alweer die andere verwachting centraal. Want dat betekent Advent: verwachting. Verwachting waarvan? Van de geboorte van het kindje Jezus, natuurlijk. Maar helemaal correct is dat niet. Het gaat verder. Deze verwachtingstijd is niet zomaar een zwangerschap. En dat laten de bijbelteksten van vandaag zien.
In de wat gemoedelijke Adventssfeer die we in het begin van de dienst inzetten worden we ruw gestoord door de teksten van vandaag. Over Debora lezen we vandaag nog het minst gewelddadige stukje. Want er vindt later in het verhaal een enorme veldslag plaats en een brute moord. En ook Marcus 13 staat in het teken van verschrikkingen, die door Jezus worden aangekondigd bij zijn wederkomst. Zo worden we ruw in onze verwachting gestoord. Of misschien moeten we zeggen: wakker geschud. Wat dat is waar het om gaat: om wakker geschud te worden. Jezus zegt: wees waakzaam! En het klinkt heel dreigend: Pas op! Wees waakzaam, want je weet niet wanneer die tijd zal komen. En in het beeld van de gelijkenis die daarna beschreven wordt: laat de heer des huizes je niet slapend aantreffen. Waarom zo dreigend?
En wat te denken van de verschrikkingen die Jezus eerder in Marcus noemt: de zon zal verduisterd worden en de maan geen licht meer geven, de sterren zullen uit de hemel vallen en de hemelse machten zullen wankelen. Iets soortgelijks horen we bij het lied van Debora na de overwinning in Richteren 5: De sterren van de hemel streden tegen de vijand, zij hadden in hun baan zich tegen de vijandelijke legeraanvoerder Sisera gekeerd. Vorsten werden meegesleurd door het water van een snelstromende rivier. En dit laatste mag dan misschien gunstig zijn voor Israël, toch houd je het gevoel: de wereld staat in brand, of meer nog: de wereld wankelt. Het zijn niet zomaar mensen die tegenover elkaar of tegenover Jezus staan, de hele wereld wankelt. Dat klinkt heel bedreigend. Maar wat is de betekenis daarvan?
Meer nog dan wakker blijven betekent waakzaam zijn dat we wakker geschud moeten worden. Waarom? Omdat de werkelijkheid veel ernstiger is dan in onze dromen. De werkelijkheid is die van een wereld die wankelt. En wij houden onszelf in slaap. Dat gaat heel eenvoudig over grote zaken als eerlijke handel in de wereld, wat we vaak een ver van ons bed show vinden. Maar ook ontwikkelingen in de samenleving, waarvan we denken dat dat wel losloopt. Maar ook in het klein: geen stelling durven nemen in een conflict waarin mensen het onderspit delven. Of, nog veel sluimerender, gewoon doorgaan met de dagelijkse drukke gang van zaken zonder je af te vragen of wat je doet nu de hoogste prioriteit heeft. Hoe vaak slaapwandelen we niet, terwijl we denken alert en wakker bezig te zijn. Ik bedoel dus niet het wel lichamelijk, maar nog niet geestelijk aanwezig zijn na een slechte nacht of na een druk weekend, en als een halve zombie aan het werk gaan. Nee. Ik bedoel dat we juist in ons alerte helderheid zo vaak maar gewoon doorgaan. Keihard werken is wat anders dan waakzaam zijn.
Begrijp dus goed wat Jezus zegt: het gaat er niet om bij waakzaamheid dat je rusteloos wakker moet blijven. Juist niet. Waakzaamheid, zou je misschien zelfs kunnen zeggen, is juist tot rust komen. Afstappen van alles wat vanzelfsprekend is en vanzelfsprekend doordendert, maar echt even pas op de plaats maken en denken: is dit nu wat er moet gebeuren? Zie ik niet iets belangrijkers over het hoofd? Of heel concreet: waarmee dien ik God en mijn naaste nu het meest? Of hou ik misschien mezelf voor de gek dat ik al genoeg doe, of het verschil toch niet kan maken, of dat alles gewoon door moet gaan? Waakzaam zijn is dus echt even de rust vinden om alles goed te overzien.
Nu klonken de beelden niet zo rustig. We hadden gezegd dat het erom ging dat we wakker geschud worden. En met alle kosmische beelden klonk het allemaal heel bedreigend. Maar dat is het ook om wakker geschud te worden. Het is namelijk wakker geschud worden uit een mooie droom, en wakker worden in een andere, veel minder ideale, of misschien zelfs verschrikkelijke realiteit. Iedereen maakt het moment wel eens mee, dat na een overlijden, een verbroken relatie, een ontslag, een verschrikkelijk bericht, de wereld in eerste instantie in onze dromen intact blijft, maar dat de harde werkelijkheid als een mokerslag op je afkomt als je wakker wordt.
En wat is die verschrikkelijke realiteit? Dat de wereld wankelt. Wanneer wankelt de wereld? De wereld wankelt als wij het spoor van God niet meer vinden en aanhouden. Zo ging het ook in Richteren. Wie met het dagelijkse bijbelleesrooster, dat ook in de Schakel staat, heeft meegelezen deze week, ziet vanaf Richteren 1 dat er een soort patroon is, dat het volk doet wat slecht is in de ogen van God; dat zij vervolgens worden uitgeleverd aan een ander volk, en dat uiteindelijk een rechter opstaat die hen de juiste richting wijst en hen bevrijdt. Het moge duidelijk zijn dat het niet Gods schuld is dat het volk in de macht van een ander volk komt. In het samenleven met andere volken verliest het volk zijn identiteit. Dat betekent dat het volk niet meer staat voor haar eigen principes. Dat het zich aanpast aan de wereld om maar gewoon verder te kunnen leven. Het slaapwandelt zogezegd. En God schudt het volk wakker. Eerst door het de realiteit te laten zien waarin het volk leeft. Geen vrijheid; dat is: geen mogelijkheid om te leven zoals je bent bedoelt. Net zoals je een droom niet kunt sturen, zo ben je elke grip op je leven kwijt, en wordt het een nachtmerrie.
Vervolgens komt er een rechter. In dit geval Debora. Een vrouw. En dat is het vermelden waard, want zo gauw krijgen vrouwen geen hoofdrol. Dus dat is van betekenis. Sterker nog, in de veldslag waarvoor Barak door Debora op pad wordt gestuurd wordt hij erop gewezen dat zijn rol van ondergeschikt belang is. Debora zegt tegen hem: ‘U zult geen eer behalen aan deze veldtocht, want de Heer zal Sisera – de vijandelijke legeraanvoerder – uitleveren aan een vrouw.’ Deze vrouw is Jaël. Nota bene een vreemdeling. Maar God heeft een voorkeur voor vreemdelingen. En Jaël jast Sisera in zijn slaap een tentpin door het hoofd, waarna hij overlijdt aan haar voeten. Nu willen feministisch theologen hier de betekenis aan geven dat Jaël hiermee opstaat tegen een man die haar seksueel onderdrukt, omdat de hele tentscéne een soort verbloemde bedscène is. En hierbij zou de tentpin dan een soort mannelijk symbool zijn waarmee ze zich juist bevrijdt.
Ik lees het er niet zo in, zeg ik eerlijk. Maar waar deze theologen in ieder geval opmerkzaam op maken is de bijzondere rol die vrouwen spelen aan de kant van God. In de mannenwereld van die tijd laat God zien dat vrouwen de weg weer vinden. In het loflied op Debora zingt Barak: ‘Onder Samgar (de vorige rechter), begaf geen karavaan zich nog op weg. Wie toch op reis moest, nam de kronkelpaden. Aanvoerders ontbraken, het land kende geen leiding totdat jij, Debora, kwam en Israël tot leidsvrouw werd.’ In al zijn drukdoenerij was het volk dus richtingloos. Het ontbrak mensen aan moed om de weg, dat is de weg van God, te gaan. En als je dan wel beslissingen moet maken, dan maak je maar gebruik van kronkelpaden. Halfbakken beslissingen, gedraai, hypocrisie, hopend niet gezien te worden. Pas onder leiding van Debora worden mensen wakker geschud om weer het rechte spoor te volgen.
En dat met hulp van Jaël. Ik zie hier bijna een gelijkenis met Elizabeth en Maria, hoewel ik dan ook niet weet wie wie zou moeten verbeelden, maar wel in hun rol, al is hun situatie totaal anders: Al deze vrouwen maken een soort statement. En waar Elizabeth met haar geloof Zacharias de mond snoert en Maria Jozef wakker schudt, zijn het deze vrouwen die het volk wakker schudden. En waarvoor schudden ze de wereld wakker. In het geval van Elizabeth en Maria zou je simpel kunnen zeggen: hun zwangerschap. Maar er is meer aan de hand. En dat laat het verhaal van Richteren zien. De wereld is in barensnood. En dan ga je niet slapen. Er is teveel in de wereld aan de hand om maar gewoon door te kunnen gaan. Er is teveel in ons leven aan de hand om daar niet heel open, eerlijk en kritisch naar te kijken. Sommige dingen in ons leven dulden geen uitstel. Of het nu om hulp aan je naaste gaat, of om je verzoenen met een ander, of om het kiezen vóór iets of iemand, of om echt werk te maken van je leven; het duldt geen uitstel. En als het nog niet de tijd is, en dat kan, laat het dan niet maar gewoon lopen. Anders wordt verwachting afwachting. En daar val je van in slaap. Wees daarom waakzaam in je leven. Gebruik ook deze adventsperiode om daarover na te denken: wat dringt zich in mijn leven en in de wereld om me heen aan me op, waar ik, hoe moeilijk misschien ook, ik iets mee moet? Als we dat doen worden we bevrijd. Uit ons slaapwandelend gewoon maar verder gaan, uit de nood die we ervaren als we wakker worden. En we worden gered door Hem die de redder wordt genoemd, en de wonderbare raadsman, de Rechter aller rechters: Jezus de Christus. Want Hem verwachten wij. Kom Jezus, kom.
zondag 27 november 2011
zaterdag 26 november 2011
Adventsproject kindernevendienst: Op zoek naar de Koning
In het adventsproject 2011 van Kind op Zondag gaan we op zoek naar de koning. De verhalen van deze periode zetten ons op het spoor van een bijzondere koning: een mens die bij God hoort, die in zijn woorden en daden laat zien dat God naar mensen omziet. Met Kerst zullen we vieren dat die koning in Betlehem geboren is, in de persoon van Jezus Christus.
Op hun zoektocht naar een koning reizen de drie wijzen over de wereld. Maar ze reizen ook door de tijd. Onderweg komen ze oude verhalen tegen, die vertellen over God en mensen. De verhalen laten zien waar je het moet zoeken als je op zoek bent naar de koning die bij God hoort. Zo komen de mannen steeds dichter bij hun bestemming.
De projectverbeelding wordt dit jaar gevormd door een kompas. Met het kompas zoeken de
kinderen mee naar de koning die bij God hoort. Elke week laat het kompas een afbeelding zien die aansluit bij het verhaal. Verhalen wijzen de weg naar de koning die bij God hoort.
Klik hier om het projectlied te horen!
Op hun zoektocht naar een koning reizen de drie wijzen over de wereld. Maar ze reizen ook door de tijd. Onderweg komen ze oude verhalen tegen, die vertellen over God en mensen. De verhalen laten zien waar je het moet zoeken als je op zoek bent naar de koning die bij God hoort. Zo komen de mannen steeds dichter bij hun bestemming.
De projectverbeelding wordt dit jaar gevormd door een kompas. Met het kompas zoeken de
kinderen mee naar de koning die bij God hoort. Elke week laat het kompas een afbeelding zien die aansluit bij het verhaal. Verhalen wijzen de weg naar de koning die bij God hoort.
Klik hier om het projectlied te horen!
maandag 21 november 2011
‘Troost elkaar met deze woorden’ (preek 20 november 2011 - gedachteniszondag)
Tekst: Jesaja 60: 19-22; 1 Thessalonicenzen 4: 13-18 en Mattheüs 5: 1-12
Podcast/geluidsfragment
Vandaag is het de laatste zondag van het kerkelijk jaar. Voor wie er minder mee bekend is misschien een vreemd tijdstip. Het is geen einde van een seizoen, een schooljaar. Het is niet het einde van een kalenderjaar; het zweeft er ergens voor. Toch heeft het een logica. Het is vandaag namelijk de laatste zondag voor Advent. En dat is het begin van het kerkelijk jaar. We beginnen met een periode van verwachting richting Kerst, om daarna door het jaar heen verschillende hoogtepunten te hebben als Kerst, Pasen en Pinksteren. En deze zondag dan? Is nu slechts de cirkel rond? Nee, er is meer aan de hand. Er wordt echt iets afgerond. Vandaag staat ook in het teken van de voltooiing of voleinding van de wereld. De balans wordt opgemaakt. En wanneer je de balans opmaakt kom tel je niet alleen je winst, maar ook je verlies. Of misschien tel je wel vooral je verlies. Want per saldo gaat er veel mis, en verliezen we veel. Er gaan dingen niet goed, en we doen daar zelf aan mee. En we moeten afscheid nemen. We moeten afscheid nemen van mensen die we verliezen aan de dood of aan het leven. En we moeten afscheid nemen van illusies, dromen, dingen die het leven mooi maakten, maar die we onherroepelijk in het leven hebben verloren.
Met deze zondag kun je twee kanten op. Je kunt de kant op van wat er mis is gegaan. En dan kom je in de verhalen terecht waarin God bij Jezus’ terugkeer orde op zaken stelt. Dat zijn de klassieke lezingen op deze zondag. Je kunt ook de kant opgaan van het verlies in het leven, van het afscheid. En dan kom je bij de verhalen terecht die traditioneel rondom Allerheiligen worden gelezen. Op deze dag staan gelovigen stil bij de gelovigen die hen zijn voorgegaan, maar die er niet meer zijn.
De eerste brief van Paulus aan de inwoners van Thessalonica laat eigenlijk zien dat dit twee kanten van dezelfde medaille zijn. Kiezen we voor het eerste en stellen we deze zondag in het teken van orde op zaken stellen, dan komen we uit bij het begin van hoofdstuk vijf. Kiezen we voor de andere kant, die van het stilstaan bij het verlies, dan komen we bij het einde van hoofdstuk vier uit. Wij kiezen voor het laatste, maar voor Paulus zijn ze met elkaar verbonden. Voor beide kanten ziet Paulus namelijk dat de gelovigen getroost moeten worden. Daar eindigen beide stukjes mee. ‘Troost elkaar met deze woorden’ en ‘Dus troost elkaar en wees elkaar tot voorbeeld’. Daarom staat als motto boven deze preek een citaat uit de bergrede van Jezus dat we lazen: ‘Gelukkig de treurenden, want zij zullen getroost worden.’
Waarom hebben de gelovigen troost nodig? Een gekke vraag misschien om op deze zondag te stellen. Want velen worden geraakt door herinneringen of de sfeer van deze dienst. En soms weet je zelfs niet eens wat het nu is dat je raakt, maar het is er. Dat is goed. En we zoeken daarin troost.
Maar waarom wil Paulus de gelovigen van Thessalonica troost bieden? In de tijd dat Paulus deze brief schreef, het oudste document in het Nieuwe Testament, leefden de gelovigen in een sterke verwachting van de spoedige wederkomst van Christus. Het zou slechts nog even duren en dan zou Jezus terugkomen, orde op zaken stellen, en voor alle gelovigen de wereld vernieuwen. Maar dat moment bleef uit. Zoals we nu tweeduizend jaar later ook weten. Want we leven nog steeds op de oude voet verder. Er lijkt nadat Jezus uit de dood is opgestaan niet veel veranderd. Maar dat bracht de gelovigen van toen in nood. Wat gebeurt er dan met onze doden, die immers ook in die verwachting leefden? Waar blijven ze? Ook zij zullen toch deel hebben aan die nieuwe wereld? Maar hoe dan?
Het komt misschien dichter bij ons als we zien wat Paulus met zijn troost in deze nood beoogt. Hij zegt aan het begin: ‘Broeders en zusters, wij willen u niet in het ongewisse laten over de doden, zodat u niet hoeft te treuren, zoals zij die geen hoop hebben.’ Paulus wil vermijden dat mensen rouwen zonder hoop. Het luistert hier heel nauw. Natuurlijk wil Paulus niet suggereren dat je maar niet moet rouwen en treuren, omdat er hoop is. En het is ook niet Paulus’ bedoeling om te zeggen wat zo vaak gezegd wordt, zoals bijvoorbeeld: ‘er is nog zoveel moois om voor te leven’, ‘kijk eens wat voor mooi leven je hebt’, ‘kijk eens wat een rijkdom aan kinderen of vrienden je hebt’, of het meer algemene ‘kom op, probeer je te vermannen’ of het allerergste: er niet meer op terugkomen en doen alsof alles weer normaal is. Mensen zijn geneigd weer gauw verder te gaan, en verwachten dat ook van mensen die rouwen. We zijn geneigd de puzzel zo snel mogelijk weer in elkaar te leggen, ook als de puzzelstukjes eigenlijk niet meer goed passen. Maar wie rouwt zit met de brokken. Het leven klopt niet meer. Net als een wond duurt het een tijdje voor alles weer aan elkaar is gegroeid, en dan nog is er een groot litteken. Rouwen om het verlies van iemand aan het leven of aan de dood kent geen tijd. Hoe graag de wereld ook verder wil, en moet.
Paulus wil niet het rouwen en treuren vermijden, want dat kan niet, maar wel rouw en verdriet zonder hoop. Geen hoop dus die het verdriet ontkent, maar het verdriet juist draagt. In de tijd waarin Paulus spreekt, was de volgende grafinscriptie erg populair: ‘Wat jij nu bent, ben ik geweest; wat ik nu ben, zal ook jij zijn.’ Rauwer kan niet zou je zeggen. De inscriptie was zelfs zo populair dat mensen hem als afkorting kenden. Paulus stelt daar hoop tegenover. Hoop waarop dan? Een hemel, dat alles goed komt…? Nee, Paulus geeft niet zo’n antwoord, alsof hij weet dat dat ook een zoethoudertje zou zijn. Paulus blikt in zijn fundering van die hoop niet vooruit, maar terug.
Paulus blikt niet vooruit naar het moment dat Jezus terugkomt of zo, en al het leed geleden zal zijn of zo. Paulus blikt terug naar het moment waarop Jezus uit de dood opstond. Het is niet het meest makkelijke stukje uit het christelijk geloof, maar het is wel de kern: dat Jezus Christus is opgestaan uit de dood. Het gaat in het geloof niet eens zozeer om die feitelijke gebeurtenis, maar meer om de betekenis: dat Jezus gered is uit de macht van de dood, dat wil zeggen ook uit de wereld waarin de dood het voor het zeggen heeft. Hoeveel we van ons leven ook maken, uiteindelijk heeft de dood hier in deze wereld het laatste woord. Lijkt het. Als je die balans bij elkaar optelt, zou die er toch hopeloos uitzien. Maar het is niet hopeloos, zegt Paulus. Hij vult de hoop in het volgende hoofdstuk in als hoop op redding. Niet vanwege een vooruitzicht, maar vanwege een terugblik. Christus is ons namelijk voorgegaan. Nee sterker nog, onze doden gaan ons vooruit, als waren zij getuigen van de hoop. Onze doden blijven niet achter. Ze gaan ons vooruit. We geven onze rouw en we krijgen hoop van ze terug. Ze gaan met ons mee, ze gaan ons zelfs vooruit. En zo blijven wij hier niet alleen achter. Hoe alleen het soms ook kan voelen. Onze doden blijven niet achter.
Maar wij blijven ook niet achter. Zij zijn als het ware de maan die het licht van de zon, Christus, weerkaatsen naar ons op aarde. Een ander beeld is misschien nog mooier. Iemand leidde een jong meisje rond in een kathedraal. Hij probeerde uit de leggen wat Allerheiligen is. In die kathedraal was het donker en stil, buiten scheen de zon. De man wees op de figuren in de glas-en-loodramen. Bijbelse figuren, heiligenfiguren. Toen zei het meisje: ‘Ik zie het! Heiligen, dat zijn mensen waar het licht doorheen schijnt.’ Precies, en al zijn er maar weinig heiligen te vinden, ook zij hebben, vaak meer ondanks dan dankzij zichzelf, iets van het licht van God laten zien. En zo gaan onze doden ons ook vooruit. Herinneringen achterlatend, en niet altijd goede, gaan ze ons wel vooruit. Het gaat Paulus er niet om dat we met hen verenigd worden omdat zij heilig zouden zijn, welnee. Het gaat Paulus erom dat we met elkaar verenigd worden in Christus. Gered uit de macht van de dood. En die hoop doet leven. Die hoop kan werkelijk verdriet dragen. Want het verdriet en de rouw horen erbij, maar hebben niet het laatste woord, omdat de dood niet het laatste woord heeft. Troost elkaar met deze woorden.
Podcast/geluidsfragment
Vandaag is het de laatste zondag van het kerkelijk jaar. Voor wie er minder mee bekend is misschien een vreemd tijdstip. Het is geen einde van een seizoen, een schooljaar. Het is niet het einde van een kalenderjaar; het zweeft er ergens voor. Toch heeft het een logica. Het is vandaag namelijk de laatste zondag voor Advent. En dat is het begin van het kerkelijk jaar. We beginnen met een periode van verwachting richting Kerst, om daarna door het jaar heen verschillende hoogtepunten te hebben als Kerst, Pasen en Pinksteren. En deze zondag dan? Is nu slechts de cirkel rond? Nee, er is meer aan de hand. Er wordt echt iets afgerond. Vandaag staat ook in het teken van de voltooiing of voleinding van de wereld. De balans wordt opgemaakt. En wanneer je de balans opmaakt kom tel je niet alleen je winst, maar ook je verlies. Of misschien tel je wel vooral je verlies. Want per saldo gaat er veel mis, en verliezen we veel. Er gaan dingen niet goed, en we doen daar zelf aan mee. En we moeten afscheid nemen. We moeten afscheid nemen van mensen die we verliezen aan de dood of aan het leven. En we moeten afscheid nemen van illusies, dromen, dingen die het leven mooi maakten, maar die we onherroepelijk in het leven hebben verloren.
Met deze zondag kun je twee kanten op. Je kunt de kant op van wat er mis is gegaan. En dan kom je in de verhalen terecht waarin God bij Jezus’ terugkeer orde op zaken stelt. Dat zijn de klassieke lezingen op deze zondag. Je kunt ook de kant opgaan van het verlies in het leven, van het afscheid. En dan kom je bij de verhalen terecht die traditioneel rondom Allerheiligen worden gelezen. Op deze dag staan gelovigen stil bij de gelovigen die hen zijn voorgegaan, maar die er niet meer zijn.
De eerste brief van Paulus aan de inwoners van Thessalonica laat eigenlijk zien dat dit twee kanten van dezelfde medaille zijn. Kiezen we voor het eerste en stellen we deze zondag in het teken van orde op zaken stellen, dan komen we uit bij het begin van hoofdstuk vijf. Kiezen we voor de andere kant, die van het stilstaan bij het verlies, dan komen we bij het einde van hoofdstuk vier uit. Wij kiezen voor het laatste, maar voor Paulus zijn ze met elkaar verbonden. Voor beide kanten ziet Paulus namelijk dat de gelovigen getroost moeten worden. Daar eindigen beide stukjes mee. ‘Troost elkaar met deze woorden’ en ‘Dus troost elkaar en wees elkaar tot voorbeeld’. Daarom staat als motto boven deze preek een citaat uit de bergrede van Jezus dat we lazen: ‘Gelukkig de treurenden, want zij zullen getroost worden.’
Waarom hebben de gelovigen troost nodig? Een gekke vraag misschien om op deze zondag te stellen. Want velen worden geraakt door herinneringen of de sfeer van deze dienst. En soms weet je zelfs niet eens wat het nu is dat je raakt, maar het is er. Dat is goed. En we zoeken daarin troost.
Maar waarom wil Paulus de gelovigen van Thessalonica troost bieden? In de tijd dat Paulus deze brief schreef, het oudste document in het Nieuwe Testament, leefden de gelovigen in een sterke verwachting van de spoedige wederkomst van Christus. Het zou slechts nog even duren en dan zou Jezus terugkomen, orde op zaken stellen, en voor alle gelovigen de wereld vernieuwen. Maar dat moment bleef uit. Zoals we nu tweeduizend jaar later ook weten. Want we leven nog steeds op de oude voet verder. Er lijkt nadat Jezus uit de dood is opgestaan niet veel veranderd. Maar dat bracht de gelovigen van toen in nood. Wat gebeurt er dan met onze doden, die immers ook in die verwachting leefden? Waar blijven ze? Ook zij zullen toch deel hebben aan die nieuwe wereld? Maar hoe dan?
Het komt misschien dichter bij ons als we zien wat Paulus met zijn troost in deze nood beoogt. Hij zegt aan het begin: ‘Broeders en zusters, wij willen u niet in het ongewisse laten over de doden, zodat u niet hoeft te treuren, zoals zij die geen hoop hebben.’ Paulus wil vermijden dat mensen rouwen zonder hoop. Het luistert hier heel nauw. Natuurlijk wil Paulus niet suggereren dat je maar niet moet rouwen en treuren, omdat er hoop is. En het is ook niet Paulus’ bedoeling om te zeggen wat zo vaak gezegd wordt, zoals bijvoorbeeld: ‘er is nog zoveel moois om voor te leven’, ‘kijk eens wat voor mooi leven je hebt’, ‘kijk eens wat een rijkdom aan kinderen of vrienden je hebt’, of het meer algemene ‘kom op, probeer je te vermannen’ of het allerergste: er niet meer op terugkomen en doen alsof alles weer normaal is. Mensen zijn geneigd weer gauw verder te gaan, en verwachten dat ook van mensen die rouwen. We zijn geneigd de puzzel zo snel mogelijk weer in elkaar te leggen, ook als de puzzelstukjes eigenlijk niet meer goed passen. Maar wie rouwt zit met de brokken. Het leven klopt niet meer. Net als een wond duurt het een tijdje voor alles weer aan elkaar is gegroeid, en dan nog is er een groot litteken. Rouwen om het verlies van iemand aan het leven of aan de dood kent geen tijd. Hoe graag de wereld ook verder wil, en moet.
Paulus wil niet het rouwen en treuren vermijden, want dat kan niet, maar wel rouw en verdriet zonder hoop. Geen hoop dus die het verdriet ontkent, maar het verdriet juist draagt. In de tijd waarin Paulus spreekt, was de volgende grafinscriptie erg populair: ‘Wat jij nu bent, ben ik geweest; wat ik nu ben, zal ook jij zijn.’ Rauwer kan niet zou je zeggen. De inscriptie was zelfs zo populair dat mensen hem als afkorting kenden. Paulus stelt daar hoop tegenover. Hoop waarop dan? Een hemel, dat alles goed komt…? Nee, Paulus geeft niet zo’n antwoord, alsof hij weet dat dat ook een zoethoudertje zou zijn. Paulus blikt in zijn fundering van die hoop niet vooruit, maar terug.
Paulus blikt niet vooruit naar het moment dat Jezus terugkomt of zo, en al het leed geleden zal zijn of zo. Paulus blikt terug naar het moment waarop Jezus uit de dood opstond. Het is niet het meest makkelijke stukje uit het christelijk geloof, maar het is wel de kern: dat Jezus Christus is opgestaan uit de dood. Het gaat in het geloof niet eens zozeer om die feitelijke gebeurtenis, maar meer om de betekenis: dat Jezus gered is uit de macht van de dood, dat wil zeggen ook uit de wereld waarin de dood het voor het zeggen heeft. Hoeveel we van ons leven ook maken, uiteindelijk heeft de dood hier in deze wereld het laatste woord. Lijkt het. Als je die balans bij elkaar optelt, zou die er toch hopeloos uitzien. Maar het is niet hopeloos, zegt Paulus. Hij vult de hoop in het volgende hoofdstuk in als hoop op redding. Niet vanwege een vooruitzicht, maar vanwege een terugblik. Christus is ons namelijk voorgegaan. Nee sterker nog, onze doden gaan ons vooruit, als waren zij getuigen van de hoop. Onze doden blijven niet achter. Ze gaan ons vooruit. We geven onze rouw en we krijgen hoop van ze terug. Ze gaan met ons mee, ze gaan ons zelfs vooruit. En zo blijven wij hier niet alleen achter. Hoe alleen het soms ook kan voelen. Onze doden blijven niet achter.
Maar wij blijven ook niet achter. Zij zijn als het ware de maan die het licht van de zon, Christus, weerkaatsen naar ons op aarde. Een ander beeld is misschien nog mooier. Iemand leidde een jong meisje rond in een kathedraal. Hij probeerde uit de leggen wat Allerheiligen is. In die kathedraal was het donker en stil, buiten scheen de zon. De man wees op de figuren in de glas-en-loodramen. Bijbelse figuren, heiligenfiguren. Toen zei het meisje: ‘Ik zie het! Heiligen, dat zijn mensen waar het licht doorheen schijnt.’ Precies, en al zijn er maar weinig heiligen te vinden, ook zij hebben, vaak meer ondanks dan dankzij zichzelf, iets van het licht van God laten zien. En zo gaan onze doden ons ook vooruit. Herinneringen achterlatend, en niet altijd goede, gaan ze ons wel vooruit. Het gaat Paulus er niet om dat we met hen verenigd worden omdat zij heilig zouden zijn, welnee. Het gaat Paulus erom dat we met elkaar verenigd worden in Christus. Gered uit de macht van de dood. En die hoop doet leven. Die hoop kan werkelijk verdriet dragen. Want het verdriet en de rouw horen erbij, maar hebben niet het laatste woord, omdat de dood niet het laatste woord heeft. Troost elkaar met deze woorden.
vrijdag 18 november 2011
Lied ter bemoediging - Nada te turbe (Taizé)
donderdag 17 november 2011
Wat stel jij uit?
“Laten wij, die toebehoren aan de dag, op onze hoede zijn, omgord met het harnas van geloof en liefde, en getooid met de helm van de hoop op redding.” (1 Thessalonicenzen 5: 8)
De herfst staat in het kerkelijk jaar in het teken van de Voltooiing. In de kerk zijn we in die periode dankbaar voor wat we gekregen en verworven hebben, en we gedenken onze doden. In zoverre is het jaar dan rond, en beginnen we met Advent weer opnieuw.
Maar Voltooiing heeft niet alleen te maken met afronden. Het heeft ook te maken met dingen die geen uitstel meer dulden. En dan bedoel ik niet de lijstjes met klusjes en boodschappen die we allemaal nog moeten doen. Nee, juist niet. Het gaat dan om dingen waar we waakzaam voor moeten zijn. De waan van de dag kan zo bepalend zijn, dat we nauwelijks de tijd verstaan waarin we leven. We worden zo vaak afgeleid door waar we druk mee zijn, dat we nauwelijks toekomen aan waar het leven en het geloof werkelijk om gaat.
U hoeft zich niet aangevallen te voelen door mij; het is geen kritiek in die zin. Maar als het bedreigend voelt, dan is dat precies het gevoel dat hierbij hoort. Bedreigend is het dat we er niet aan dreigen toe te komen de tijd onder ogen te zien: alles wat er gebeurt, en keuzen die we daarin moeten maken. Wie erbij stilstaat valt op dat we vaak niet de dingen uitstellen die geen prioriteit hebben, maar juist die dingen die van ons keuzen vragen, en nadenken daarover. Veel makkelijker is het om gewoon door te gaan: te slapen, te eten, te werken, te drinken en weer te slapen. En wat vliegt de tijd dan.
De lezingen uit de bijbel in deze tijd sluiten aan bij dat gevoel van bedreiging. En de kranten in deze tijd ook. Of de crisis in Europa nu escaleert of niet; het is behoorlijk bedreigend. Van ongekende omvang. Zonder alle ins en outs te kennen – en wie doet dat wel, want zelfs de ‘deskundigen’ verschillen enorm van mening – het lijkt een crisis te zijn de geen uitstel duldt en verregaande keuzen vraagt. En het is geen ver van ons bed show. Het raakt ons leven, omdat we allemaal een inkomen verwerven of krijgen dat hierdoor beïnvloed wordt. Maar ook andere zaken in ons leven nopen ons waakzaam te zijn. Dingen niet op zijn beloop te laten, verzoening of toenadering niet uit te stellen, op te staan en te doen wat gedaan moet worden.
De brief van Paulus aan de inwoners van Thessalonica wil ons bemoedigen. We zijn geen mensen van de nacht, zegt hij, maar van de dag. ‘Omgord met het harnas van geloof en liefde, en getooid met de helm van de hoop op redding’ kunnen wij de bedreigingen weerstaan of doorstaan, en ontvangen we moed om juist met datgene bezig te gaan dat zich niet laat uitstellen, maar waar we wel omheen draaien. “Want Gods bedoeling met ons is niet dat wij veroordeeld worden, maar dat wij gered worden door onze Heer Jezus Christus. Hij is voor ons gestorven opdat wij, of we nu op aarde zijn of gestorven zijn, samen met hem zullen leven. Dus troost elkaar en wees elkaar tot voorbeeld.”
Bezinningsvraag: wat stel ik uit?
De herfst staat in het kerkelijk jaar in het teken van de Voltooiing. In de kerk zijn we in die periode dankbaar voor wat we gekregen en verworven hebben, en we gedenken onze doden. In zoverre is het jaar dan rond, en beginnen we met Advent weer opnieuw.
Maar Voltooiing heeft niet alleen te maken met afronden. Het heeft ook te maken met dingen die geen uitstel meer dulden. En dan bedoel ik niet de lijstjes met klusjes en boodschappen die we allemaal nog moeten doen. Nee, juist niet. Het gaat dan om dingen waar we waakzaam voor moeten zijn. De waan van de dag kan zo bepalend zijn, dat we nauwelijks de tijd verstaan waarin we leven. We worden zo vaak afgeleid door waar we druk mee zijn, dat we nauwelijks toekomen aan waar het leven en het geloof werkelijk om gaat.
U hoeft zich niet aangevallen te voelen door mij; het is geen kritiek in die zin. Maar als het bedreigend voelt, dan is dat precies het gevoel dat hierbij hoort. Bedreigend is het dat we er niet aan dreigen toe te komen de tijd onder ogen te zien: alles wat er gebeurt, en keuzen die we daarin moeten maken. Wie erbij stilstaat valt op dat we vaak niet de dingen uitstellen die geen prioriteit hebben, maar juist die dingen die van ons keuzen vragen, en nadenken daarover. Veel makkelijker is het om gewoon door te gaan: te slapen, te eten, te werken, te drinken en weer te slapen. En wat vliegt de tijd dan.
De lezingen uit de bijbel in deze tijd sluiten aan bij dat gevoel van bedreiging. En de kranten in deze tijd ook. Of de crisis in Europa nu escaleert of niet; het is behoorlijk bedreigend. Van ongekende omvang. Zonder alle ins en outs te kennen – en wie doet dat wel, want zelfs de ‘deskundigen’ verschillen enorm van mening – het lijkt een crisis te zijn de geen uitstel duldt en verregaande keuzen vraagt. En het is geen ver van ons bed show. Het raakt ons leven, omdat we allemaal een inkomen verwerven of krijgen dat hierdoor beïnvloed wordt. Maar ook andere zaken in ons leven nopen ons waakzaam te zijn. Dingen niet op zijn beloop te laten, verzoening of toenadering niet uit te stellen, op te staan en te doen wat gedaan moet worden.
De brief van Paulus aan de inwoners van Thessalonica wil ons bemoedigen. We zijn geen mensen van de nacht, zegt hij, maar van de dag. ‘Omgord met het harnas van geloof en liefde, en getooid met de helm van de hoop op redding’ kunnen wij de bedreigingen weerstaan of doorstaan, en ontvangen we moed om juist met datgene bezig te gaan dat zich niet laat uitstellen, maar waar we wel omheen draaien. “Want Gods bedoeling met ons is niet dat wij veroordeeld worden, maar dat wij gered worden door onze Heer Jezus Christus. Hij is voor ons gestorven opdat wij, of we nu op aarde zijn of gestorven zijn, samen met hem zullen leven. Dus troost elkaar en wees elkaar tot voorbeeld.”
Bezinningsvraag: wat stel ik uit?
dinsdag 15 november 2011
Bijzondere kindernevendienst op 20 november vanwege de gedachteniszondag
Op zondag 20 november houden we weer een bijzondere kindernevendienst in de Ambrosiuskerk.
In de kerk is de dienst ter nagedachtenis aan overledenen. Deze begint om 10u.
Ieder jaar besteden we tijdens deze dienst speciale aandacht aan de kinderen.
De kindernevendienst zal extra lang zijn. Er is ruimte voor een lach en een traan. We sluiten af met een creatieve activiteit.
Zo hebben we andere jaren al een troostkastje gemaakt, een troostdoosje gevuld en een vlinder gemaakt.
Dit jaar gaan we iets doen met een kaars en wax. Natuurlijk mag je dit aan het einde mee naar huis meenemen. Het zal heel mooi worden.
Alle kinderen van de basisschool zijn van harte welkom. Neem gerust een vriendje of vriendinnetje mee.
We zien jullie graag!
In de kerk is de dienst ter nagedachtenis aan overledenen. Deze begint om 10u.
Ieder jaar besteden we tijdens deze dienst speciale aandacht aan de kinderen.
De kindernevendienst zal extra lang zijn. Er is ruimte voor een lach en een traan. We sluiten af met een creatieve activiteit.
Zo hebben we andere jaren al een troostkastje gemaakt, een troostdoosje gevuld en een vlinder gemaakt.
Dit jaar gaan we iets doen met een kaars en wax. Natuurlijk mag je dit aan het einde mee naar huis meenemen. Het zal heel mooi worden.
Alle kinderen van de basisschool zijn van harte welkom. Neem gerust een vriendje of vriendinnetje mee.
We zien jullie graag!
maandag 14 november 2011
Onafhankelijkheid in onderlinge liefde (preek 13 november 2011)
Tekst: Ezechiël 34: 11-17, 1 Thessalonicenzen 4: 9-12 en Mattheüs 25: 31-46
Podcast/geluidsfragment
Vandaag wil ik het met u hebben over onafhankelijkheid. Wat roept onafhankelijkheid bij u als eerste op? Als ik aan onafhankelijkheid denk dan hoor ik allereerst een positieve klank als het gaat over bijvoorbeeld onafhankelijkheid van landen. Onafhankelijkheidsdagen zijn feestdagen. Gevierd wordt dat een land vrij is geworden van overheersers. Dat is dus een positieve onafhankelijkheid. Als het gaat over onafhankelijkheid van personen, dat iemand zelf onafhankelijk is, dan is het nog niet zo makkelijk om te zeggen of dat positief is of negatief. Je kunt het positief vinden dat iemand zelfstandig is. Dat hij zijn eigen boontjes dopt. In staat is zelf zijn leven in te vullen. Aan de andere kant kun je het negatief vinden als iemand zich daarmee losmaakt van anderen. Anderen niet nodig zegt te hebben. Genoeg heeft aan zichzelf. Individualisme ten top.
Deze negatieve gedachte bij een persoonlijke onafhankelijkheid was voor mij de reden voor wat verwarring bij de tekst uit de eerste Thessalonicenzenbrief. Paulus spoort daar namelijk de gemeente aan van niemand afhankelijk te zijn. Wat bedoelt hij daarmee?
Paulus benadrukt in het begin van het stukje brief het belang van de onderlinge liefde. De gloednieuwe kleine christelijke gemeente in Thessalonica schijnt goed te hebben begrepen waar het dan over gaat. Ze hebben, zegt Paulus, van God geleerd hoe ze in liefde met elkaar om moeten gaan. En dat doen ze. En Paulus spoort hen aan dat nog meer te doen. Ik veronderstel dat hij daar vooral mee bedoelt dat ze daarmee moeten doorgaan, zodat daardoor de liefde groeit. Als de onderlinge liefde namelijk goed zit, dan vermindert het niet door die te delen, maar vermeerdert het zich juist wanneer het gedeeld wordt! Liefde is niet alleen geven. Nee, sterker nog, in onderlinge liefde zou je er meer voor moeten terugkrijgen, in gezamenlijkheid. Teleurstelling in liefde zit hem vaak hierin dat de onderlinge liefde niet vermeerdert, maar dat hij juist minder wordt, hoeveel je er ook aan geeft.
Nadat Paulus de gemeente heeft aangespoord nog veel meer in onderlinge liefde met elkaar om te gaan, zegt hij iets merkwaardigs. Hij spoort de mensen aan ‘er eer in te stellen in alle rust uw eigen zaken te behartigen en uw eigen brood te verdienen. Dat hebben wij u opgedragen’, zegt Paulus, ‘opdat u een eerzaam leven zult leiden in de ogen van hen die niet tot de gemeente behoren, en u van niemand afhankelijk bent.’ Natuurlijk heeft Paulus gelijk dat hij er belang aan hecht dat de gemeente voor de ogen van hen die niet tot de gemeente behoren een eerzaam leven leiden. Het is de beste reclame, en tegelijkertijd de slechtste reclame als het niet gebeurt. En als dat niet gebeurt wijten we het gek genoeg bijna altijd aan anderen, en nooit aan onszelf. Maar goed, dat de gemeente een eerzaam leven moet leven voor het oog van de buitenwacht is logisch. Maar waarom zegt Paulus ook dat de gemeente er een eer in moet stellen hun eigen zaken te behartigen en zijn eigen brood te verdienen? En sterker nog, dat men van niemand afhankelijk is? En ik veronderstel daarbij ieder, of ieder huishouden, afzonderlijk. Afhankelijkheid lijkt binnen onderlinge liefde helemaal geen ondeugd te zijn. Het is goed als je je afhankelijk durft op te stellen naar anderen en niet alles zelf in de hand wilt houden. Maar hier wordt onafhankelijkheid als een deugd gepresenteerd. Hoe zit dat?
Deze vreemde combinatie tussen de aansporing van onderlinge liefde en onafhankelijkheid van anderen komt waarschijnlijk voort uit een concrete onrust die Paulus in de gemeente aantreft. Vermoedelijk heeft hij hier de mensen op het oog de hij in het volgende hoofdstuk toespreekt. Daar staat in vers 14: ‘Wij sporen u aan, broeders en zusters, iedereen die zijn dagelijks werk verwaarloost terecht te wijzen.’ Deze mensen zijn vermoedelijk dezelfde mensen die Paulus in de tweede Thessalonicenzenbrief aanspreekt, zij het daar in wat hardere bewoordingen. Het gaat hier niet om een werkmoraal; en dat mensen niet lui mogen zijn. We lezen een brief uit een tijd dat de terugkeer van Jezus heel spoedig werd verwacht. En sommige mensen waren daar zo vol van, dat ze hun werk verwaarloosden. En dat was nog tot daar aan toe. Maar ze waren wel heel druk bezig met anderen van hun verwachting deelgenoot te maken. Het beeld dat Paulus dan voor zich ziet, als dit uit de hand zou lopen, is dat de gemeente weliswaar vol van het vuur van de Geest de onderlinge liefde betracht, maar in het concrete leven van alledag niet voor zijn eigen onderhoud zorgt. Voor het oog van de buitenwereld zou de gemeente dan een sektarisch clubje profiteurs zijn, dat weliswaar liefde betracht, maar op kosten van anderen. En om te vermijden dat het goedkope liefde is, moeten de gemeenteleden zelf in hun onderhoud voorzien.
Onafhankelijkheid als deugd. Dat heeft dus niets te maken met dat je anderen niet nodig hebt, of aan jezelf genoeg hebt. Dat heeft te maken met zelfstandigheid. Alles wat je geeft in afhankelijkheid staat niet op zichzelf, maar is afhankelijk van de goedkeuring van anderen. En dan staat liefde niet meer op zichzelf.
Laat ik dat concreet proberen te maken. Het is goed om op eigen benen te staan. Voor zover dat natuurlijk in je vermogen ligt. Het gaat er daarbij niet om dat je niets van anderen zou mogen aannemen, o, alsjeblieft wel. Het gaat erom dat je daar niet van afhankelijk moet willen zijn. Waarom is dat zo belangrijk? Een andere grote deugd is namelijk dat we belangeloos kunnen geven. Het is pas echt liefde als je iets geeft zonder dat je er iets voor terug wilt. Dat kan heel concreet zijn, dat je iemand ergens mee helpt, maar dat niet doet zodat die ander iets voor jou doet. Maar het kan ook dieper gaan, dat je iets voor iemand doet, zonder dat je van die ander verwacht dat hij jou bevestigt dat het zo lief of zo goed van je is dat je dat doet. Heel veel doen wij in afhankelijkheid van de goedkeuring van anderen. Om allerlei redenen doen we dingen omdat we het nodig hebben dat anderen bevestigen dat we het goed doen. Soms heeft dat met trots te maken, en dan moeten we het heel gauw opzij zetten, maar het kan ook met een nood of een verlangen te maken hebben. Een verlangen om te mogen bestaan.
Het is God die ons kent, en die weet wat ons kwelt. En hij wil ons op eigen benen zetten. Hij wil dat we zelfstandig worden. Omdat we zo echt liefde kunnen geven. En geheel vrijblijvend is dat niet. Hoezeer het ook een nood kan zijn dat je afhankelijk bent van anderen, Hij roept ons wel ter verantwoording. Dat is waar de Evangelielezing over gaat.
In de laatste weken van het kerkelijk jaar staan ook in het dagelijkse bijbelleesrooster teksten centraal die gaan over de voltooiing van de wereld. En vaak zit daar een oordeel aan vast of een eindafrekening. Veel teksten schetsen ook gruwelijke beelden bij dat moment aan het eind der tijden. Ik denk dat we niet zozeer die beelden moeten volgen, maar wel het karakter ervan. Waar het om gaat is dat God mensen ter verantwoording roept. En dat gaat niet zozeer over een eindoordeel ver weg van nu. Dat gaat over ons leven hier en vandaag. Jezus roept in Mattheüs mensen ter verantwoording om wat ze hebben gedaan. En hij prijst de ene groep en veroordeelt de andere groep om wat ze wel en niet voor Hem hebben gedaan. En beide groepen zeggen: maar we hebben u helemaal niet in nood gezien. En precies daar gaat het om, zegt Jezus. Het moet je er niet om gaan dat je het moment afwacht waarop het erop aankomt voor jezelf. Het komt er nu op aan. Je moet het niet laten afhangen van mij, zegt Jezus, je moet het nu doen. Van uitstel komt afstel. Vandaag is de dag dat het moet gebeuren.
Lees dit soort teksten daarom niet als een angstaanjagend vooruitzicht waarvoor we nu moeten beven en vrezen en uit angst ons leven moeten beteren om maar goed voor de dag te komen. Nee, het gaat hier om. Wees onafhankelijk, dat is zelfstandig, in je liefdevol handelen naar elkaar. En neem daarin je verantwoordelijkheid. Zorg dat je belangloos geeft en niet alleen maar neemt. Ontdek dat in die onderlinge liefde veel meer te halen is dan wanneer je je op jezelf terugtrekt in zelfgenoegzaamheid of in het waanidee dat je daarin gelukkig zult worden. Het heil vind je in verantwoordelijke en zelfstandige liefde onder elkaar. Tot eer van God, tot eer van elkaar, en tot eer van jezelf.
Podcast/geluidsfragment
Vandaag wil ik het met u hebben over onafhankelijkheid. Wat roept onafhankelijkheid bij u als eerste op? Als ik aan onafhankelijkheid denk dan hoor ik allereerst een positieve klank als het gaat over bijvoorbeeld onafhankelijkheid van landen. Onafhankelijkheidsdagen zijn feestdagen. Gevierd wordt dat een land vrij is geworden van overheersers. Dat is dus een positieve onafhankelijkheid. Als het gaat over onafhankelijkheid van personen, dat iemand zelf onafhankelijk is, dan is het nog niet zo makkelijk om te zeggen of dat positief is of negatief. Je kunt het positief vinden dat iemand zelfstandig is. Dat hij zijn eigen boontjes dopt. In staat is zelf zijn leven in te vullen. Aan de andere kant kun je het negatief vinden als iemand zich daarmee losmaakt van anderen. Anderen niet nodig zegt te hebben. Genoeg heeft aan zichzelf. Individualisme ten top.
Deze negatieve gedachte bij een persoonlijke onafhankelijkheid was voor mij de reden voor wat verwarring bij de tekst uit de eerste Thessalonicenzenbrief. Paulus spoort daar namelijk de gemeente aan van niemand afhankelijk te zijn. Wat bedoelt hij daarmee?
Paulus benadrukt in het begin van het stukje brief het belang van de onderlinge liefde. De gloednieuwe kleine christelijke gemeente in Thessalonica schijnt goed te hebben begrepen waar het dan over gaat. Ze hebben, zegt Paulus, van God geleerd hoe ze in liefde met elkaar om moeten gaan. En dat doen ze. En Paulus spoort hen aan dat nog meer te doen. Ik veronderstel dat hij daar vooral mee bedoelt dat ze daarmee moeten doorgaan, zodat daardoor de liefde groeit. Als de onderlinge liefde namelijk goed zit, dan vermindert het niet door die te delen, maar vermeerdert het zich juist wanneer het gedeeld wordt! Liefde is niet alleen geven. Nee, sterker nog, in onderlinge liefde zou je er meer voor moeten terugkrijgen, in gezamenlijkheid. Teleurstelling in liefde zit hem vaak hierin dat de onderlinge liefde niet vermeerdert, maar dat hij juist minder wordt, hoeveel je er ook aan geeft.
Nadat Paulus de gemeente heeft aangespoord nog veel meer in onderlinge liefde met elkaar om te gaan, zegt hij iets merkwaardigs. Hij spoort de mensen aan ‘er eer in te stellen in alle rust uw eigen zaken te behartigen en uw eigen brood te verdienen. Dat hebben wij u opgedragen’, zegt Paulus, ‘opdat u een eerzaam leven zult leiden in de ogen van hen die niet tot de gemeente behoren, en u van niemand afhankelijk bent.’ Natuurlijk heeft Paulus gelijk dat hij er belang aan hecht dat de gemeente voor de ogen van hen die niet tot de gemeente behoren een eerzaam leven leiden. Het is de beste reclame, en tegelijkertijd de slechtste reclame als het niet gebeurt. En als dat niet gebeurt wijten we het gek genoeg bijna altijd aan anderen, en nooit aan onszelf. Maar goed, dat de gemeente een eerzaam leven moet leven voor het oog van de buitenwacht is logisch. Maar waarom zegt Paulus ook dat de gemeente er een eer in moet stellen hun eigen zaken te behartigen en zijn eigen brood te verdienen? En sterker nog, dat men van niemand afhankelijk is? En ik veronderstel daarbij ieder, of ieder huishouden, afzonderlijk. Afhankelijkheid lijkt binnen onderlinge liefde helemaal geen ondeugd te zijn. Het is goed als je je afhankelijk durft op te stellen naar anderen en niet alles zelf in de hand wilt houden. Maar hier wordt onafhankelijkheid als een deugd gepresenteerd. Hoe zit dat?
Deze vreemde combinatie tussen de aansporing van onderlinge liefde en onafhankelijkheid van anderen komt waarschijnlijk voort uit een concrete onrust die Paulus in de gemeente aantreft. Vermoedelijk heeft hij hier de mensen op het oog de hij in het volgende hoofdstuk toespreekt. Daar staat in vers 14: ‘Wij sporen u aan, broeders en zusters, iedereen die zijn dagelijks werk verwaarloost terecht te wijzen.’ Deze mensen zijn vermoedelijk dezelfde mensen die Paulus in de tweede Thessalonicenzenbrief aanspreekt, zij het daar in wat hardere bewoordingen. Het gaat hier niet om een werkmoraal; en dat mensen niet lui mogen zijn. We lezen een brief uit een tijd dat de terugkeer van Jezus heel spoedig werd verwacht. En sommige mensen waren daar zo vol van, dat ze hun werk verwaarloosden. En dat was nog tot daar aan toe. Maar ze waren wel heel druk bezig met anderen van hun verwachting deelgenoot te maken. Het beeld dat Paulus dan voor zich ziet, als dit uit de hand zou lopen, is dat de gemeente weliswaar vol van het vuur van de Geest de onderlinge liefde betracht, maar in het concrete leven van alledag niet voor zijn eigen onderhoud zorgt. Voor het oog van de buitenwereld zou de gemeente dan een sektarisch clubje profiteurs zijn, dat weliswaar liefde betracht, maar op kosten van anderen. En om te vermijden dat het goedkope liefde is, moeten de gemeenteleden zelf in hun onderhoud voorzien.
Onafhankelijkheid als deugd. Dat heeft dus niets te maken met dat je anderen niet nodig hebt, of aan jezelf genoeg hebt. Dat heeft te maken met zelfstandigheid. Alles wat je geeft in afhankelijkheid staat niet op zichzelf, maar is afhankelijk van de goedkeuring van anderen. En dan staat liefde niet meer op zichzelf.
Laat ik dat concreet proberen te maken. Het is goed om op eigen benen te staan. Voor zover dat natuurlijk in je vermogen ligt. Het gaat er daarbij niet om dat je niets van anderen zou mogen aannemen, o, alsjeblieft wel. Het gaat erom dat je daar niet van afhankelijk moet willen zijn. Waarom is dat zo belangrijk? Een andere grote deugd is namelijk dat we belangeloos kunnen geven. Het is pas echt liefde als je iets geeft zonder dat je er iets voor terug wilt. Dat kan heel concreet zijn, dat je iemand ergens mee helpt, maar dat niet doet zodat die ander iets voor jou doet. Maar het kan ook dieper gaan, dat je iets voor iemand doet, zonder dat je van die ander verwacht dat hij jou bevestigt dat het zo lief of zo goed van je is dat je dat doet. Heel veel doen wij in afhankelijkheid van de goedkeuring van anderen. Om allerlei redenen doen we dingen omdat we het nodig hebben dat anderen bevestigen dat we het goed doen. Soms heeft dat met trots te maken, en dan moeten we het heel gauw opzij zetten, maar het kan ook met een nood of een verlangen te maken hebben. Een verlangen om te mogen bestaan.
Het is God die ons kent, en die weet wat ons kwelt. En hij wil ons op eigen benen zetten. Hij wil dat we zelfstandig worden. Omdat we zo echt liefde kunnen geven. En geheel vrijblijvend is dat niet. Hoezeer het ook een nood kan zijn dat je afhankelijk bent van anderen, Hij roept ons wel ter verantwoording. Dat is waar de Evangelielezing over gaat.
In de laatste weken van het kerkelijk jaar staan ook in het dagelijkse bijbelleesrooster teksten centraal die gaan over de voltooiing van de wereld. En vaak zit daar een oordeel aan vast of een eindafrekening. Veel teksten schetsen ook gruwelijke beelden bij dat moment aan het eind der tijden. Ik denk dat we niet zozeer die beelden moeten volgen, maar wel het karakter ervan. Waar het om gaat is dat God mensen ter verantwoording roept. En dat gaat niet zozeer over een eindoordeel ver weg van nu. Dat gaat over ons leven hier en vandaag. Jezus roept in Mattheüs mensen ter verantwoording om wat ze hebben gedaan. En hij prijst de ene groep en veroordeelt de andere groep om wat ze wel en niet voor Hem hebben gedaan. En beide groepen zeggen: maar we hebben u helemaal niet in nood gezien. En precies daar gaat het om, zegt Jezus. Het moet je er niet om gaan dat je het moment afwacht waarop het erop aankomt voor jezelf. Het komt er nu op aan. Je moet het niet laten afhangen van mij, zegt Jezus, je moet het nu doen. Van uitstel komt afstel. Vandaag is de dag dat het moet gebeuren.
Lees dit soort teksten daarom niet als een angstaanjagend vooruitzicht waarvoor we nu moeten beven en vrezen en uit angst ons leven moeten beteren om maar goed voor de dag te komen. Nee, het gaat hier om. Wees onafhankelijk, dat is zelfstandig, in je liefdevol handelen naar elkaar. En neem daarin je verantwoordelijkheid. Zorg dat je belangloos geeft en niet alleen maar neemt. Ontdek dat in die onderlinge liefde veel meer te halen is dan wanneer je je op jezelf terugtrekt in zelfgenoegzaamheid of in het waanidee dat je daarin gelukkig zult worden. Het heil vind je in verantwoordelijke en zelfstandige liefde onder elkaar. Tot eer van God, tot eer van elkaar, en tot eer van jezelf.
vrijdag 11 november 2011
'Wie God beproeft komt er goed vanaf'
Jullie hebben gezegd: ‘Wat heeft het voor nut om God te dienen, wat hebben we eraan dat we zijn voorschriften in acht nemen en ons in een boetekleed hullen voor de HEER van de hemelse machten? We moeten de hoogmoedigen wel gelukkig prijzen, want wie zich goddeloos gedraagt gaat het voor de wind, en wie God beproeft komt er goed vanaf!’ (Maleachi 3: 14 en 15)
In het dagelijkse bijbelleesrooster staan deze dagen pittige teksten. Deze week de laatste verzen uit Maleachi. Vlak voor het einde van het kerkelijk jaar hebben de lezingen het karakter van 'orde op zaken stellen'. En dat moet, omdat er dingen niet kloppen. Hoezeer de mensen die Maleachi tegenover zich heeft ook ongelijk hebben, het is wel zo. Of, je zou haast zeggen dat het zo is als je om je heen kijkt. Waar Spreuken er nog heel vroom vanuit gaat dat als je ontzag hebt voor God, het je voor de wind gaat, zeggen de mensen hier dat het eerder erop lijkt dat wie zich goddeloos gedraagt het voor de wind gaat, en wie God beproeft er goed vanaf komt.
En zeg nou zelf: misdaad lijkt vaak te lonen. We moeten niet denken dat ons rechtssysteem garandeert dat niemand zich via fraude en corruptie verrijkt ten koste van anderen. Het is vaak slechts correctie achteraf. En hele landen lijken gebouwd te zijn op een systeem van fraude en corruptie. En in het klein: brutalen hebben de halve wereld. De wereld lijkt zo helemaal geen plek te zijn waar kwetsbare gelovigen een gelukkig leven kunnen vinden. Alle deugden van zachtmoedigheid, geduld, liefde, vredelievendheid en noem maar op lijken je niet ver te kunnen brengen.
Veel mensen zijn geneigd teksten als deze te laten liggen, net als andere teksten die over de 'eindtijd' gaan. Verschrikkelijke beelden worden geschetst in bijvoorbeeld Mattheüs 24, dat later deze week op het leesrooster stond. Je kunt je ook moeilijk een voorstelling maken van wat er nu bedoeld wordt, hoe concreet de beelden ook zijn. Maar waar het de bijbel om gaat, is om het niet bij de opmerkingen van de mensen bij Maleachi te laten. 'De Heer hoorde het en luisterde aandachtig.'
En dan komt er een visioen, waarin de mensen gespaard worden. Waarin orde op zaken wordt gesteld. De zon zal stralend over hen opgaan, en gerechtigheid brengen en genezing. 'Huppelend als kalveren de op stal hebben gestaan zullen jullie naar buiten komen.' Wat een mooi beeld. Wie ooit koeien uit de stal heeft zien komen in het voorjaar, kan zich de immense vreugde voorstellen die met dit beeld is bedoeld.
Hoewel de winter eraan komt, weten we ook: er komt een nieuwe lente.
In het dagelijkse bijbelleesrooster staan deze dagen pittige teksten. Deze week de laatste verzen uit Maleachi. Vlak voor het einde van het kerkelijk jaar hebben de lezingen het karakter van 'orde op zaken stellen'. En dat moet, omdat er dingen niet kloppen. Hoezeer de mensen die Maleachi tegenover zich heeft ook ongelijk hebben, het is wel zo. Of, je zou haast zeggen dat het zo is als je om je heen kijkt. Waar Spreuken er nog heel vroom vanuit gaat dat als je ontzag hebt voor God, het je voor de wind gaat, zeggen de mensen hier dat het eerder erop lijkt dat wie zich goddeloos gedraagt het voor de wind gaat, en wie God beproeft er goed vanaf komt.
En zeg nou zelf: misdaad lijkt vaak te lonen. We moeten niet denken dat ons rechtssysteem garandeert dat niemand zich via fraude en corruptie verrijkt ten koste van anderen. Het is vaak slechts correctie achteraf. En hele landen lijken gebouwd te zijn op een systeem van fraude en corruptie. En in het klein: brutalen hebben de halve wereld. De wereld lijkt zo helemaal geen plek te zijn waar kwetsbare gelovigen een gelukkig leven kunnen vinden. Alle deugden van zachtmoedigheid, geduld, liefde, vredelievendheid en noem maar op lijken je niet ver te kunnen brengen.
Veel mensen zijn geneigd teksten als deze te laten liggen, net als andere teksten die over de 'eindtijd' gaan. Verschrikkelijke beelden worden geschetst in bijvoorbeeld Mattheüs 24, dat later deze week op het leesrooster stond. Je kunt je ook moeilijk een voorstelling maken van wat er nu bedoeld wordt, hoe concreet de beelden ook zijn. Maar waar het de bijbel om gaat, is om het niet bij de opmerkingen van de mensen bij Maleachi te laten. 'De Heer hoorde het en luisterde aandachtig.'
En dan komt er een visioen, waarin de mensen gespaard worden. Waarin orde op zaken wordt gesteld. De zon zal stralend over hen opgaan, en gerechtigheid brengen en genezing. 'Huppelend als kalveren de op stal hebben gestaan zullen jullie naar buiten komen.' Wat een mooi beeld. Wie ooit koeien uit de stal heeft zien komen in het voorjaar, kan zich de immense vreugde voorstellen die met dit beeld is bedoeld.
Hoewel de winter eraan komt, weten we ook: er komt een nieuwe lente.
donderdag 10 november 2011
'Wie zijn ritme verliest, verliest ook zijn vrijheid'
Afgelopen maandag stond in dagblad Trouw een interview met filosofe Marli Huijer; een pleidooi voor herwaardering van de zondag als rustdag. Het was geen theologisch verhaal, noch een religieus verhaal. Toch werd de functie van religie in het houden van een rustdag wel gewaardeerd. 'Samenlevingen met een priester overleefden beter dan samenlevingen zonder priester.' De functie van de priester was dat hij door de terugkomende rituelen en het samenkomen daaromheen ritme aanbracht in de samenleving. En ritme is wat ontbreekt in een samenleving die alsmaar doorgaat en geen onderscheid meer maakt tussen werken en niet werken. Marli Huijer pleit voor een wekelijkse 'accudag', die voor zoveel mogelijk mensen op dezelfde dag valt, om ritme te houden in de samenleving.
Ritme neemt bij Huijer ongemerkt de plaats in van rust. Ze heeft het ook over de klassieke drie R's van ritme, reinheid en regelmaat. Het nadeel van het woord ritme is dat je nog steeds het gevoel kunt krijgen dat alles in een bepaalde maat moet doorgaan. Net als de metronoom op de voorkant van het boek. Het doet een beetje mechanisch aan. Maar dat is maar schijn. Rust hoort bij ritme. Het is een 'terugkerende tijd'. Anders is er geen ritme meer, maar een continue onrust. Ritme is een mooi modern woord, dat aansluit bij het bijbelse idee van de schepping.
Schepping is namelijk van den beginne af aan scheiding aanbrengen. Het geeft alles een maat door orde in de chaos te scheppen. Dat is het eerste wat God deed. Orde in de chaos scheppen. Want in den beginne was de aarde woest en leeg. En die orde in de chaos is geen opgelegde orde, maar die orde geeft ruimte aan al het leven op aarde. En het laatste dat God schiep was rust. God deed niet niets op de zevende scheppingsdag. Hij schiep rust. Rust is niet leeg, rust is niet niets. Rust is wel degelijk iets. Sterker nog, het is het eerste dat de mens van de schepping meemaakt. Hij is op de zesde dag geschapen, dus zijn eerste dag is een rustdag. In het christelijk geloof ook. De eerste dag van de week is de zondag, een rustdag.
Mag je werken op die dag? Die discussie is moeilijk. Met de erfenis van een hele strenge zondagcultuur in het achterhoofd. En er zijn ook tal van banen die gewoon doorgaan op zondag. Niet alleen in de publieke sector, maar ook in de recreatie. En mag je dan wel naar een pretpark, waar andere mensen voor je werken?
Ik denk dat het belangrijkste is dat er in de samenleving een besef blijft van een dag die anders is dan andere dagen. Dat het dus bijzonder is als je op zondag werkt, en geen vanzelfsprekendheid. Dat de samenleving niet altijd maar doorgaat, maar dat ze ook een besef heeft dat het een keer genoeg is. En niet alleen genoeg voor jou, maar genoeg voor ons allemaal. Anders blijft alles maar doorgaan. En natuurlijk, er moet altijd nog wat. Maar móet dat ook echt?
'Wie zijn ritme verliest, verliest ook zijn vrijheid.' Juist het inleveren van de bijzonderheid van die ene dag, zorgt ervoor dat je veel minder vrij zult zijn. Omdat er altijd wel wat is. Een reden om toch boodschappen te doen, een reden om toch te werken, een reden om toch... En dat er dan mensen zijn die op zondag werken; laten we ze ervoor dankbaar zijn. En het niet voor lief nemen. Zo komt de samenleving tot rust. En hoe ieder die rust invult is nog een vraag apart. Als het maar een cesuur legt in je ritme van zeven dagen. Voor wat er niet af is, is er elke week weer een nieuw begin. Na een rustdag. Omdat het uiteindelijk niet van onze drukte afhangt, maar van het leven dat God in ons en om ons heen schept. Daar mogen we van genieten!
Ritme neemt bij Huijer ongemerkt de plaats in van rust. Ze heeft het ook over de klassieke drie R's van ritme, reinheid en regelmaat. Het nadeel van het woord ritme is dat je nog steeds het gevoel kunt krijgen dat alles in een bepaalde maat moet doorgaan. Net als de metronoom op de voorkant van het boek. Het doet een beetje mechanisch aan. Maar dat is maar schijn. Rust hoort bij ritme. Het is een 'terugkerende tijd'. Anders is er geen ritme meer, maar een continue onrust. Ritme is een mooi modern woord, dat aansluit bij het bijbelse idee van de schepping.
Schepping is namelijk van den beginne af aan scheiding aanbrengen. Het geeft alles een maat door orde in de chaos te scheppen. Dat is het eerste wat God deed. Orde in de chaos scheppen. Want in den beginne was de aarde woest en leeg. En die orde in de chaos is geen opgelegde orde, maar die orde geeft ruimte aan al het leven op aarde. En het laatste dat God schiep was rust. God deed niet niets op de zevende scheppingsdag. Hij schiep rust. Rust is niet leeg, rust is niet niets. Rust is wel degelijk iets. Sterker nog, het is het eerste dat de mens van de schepping meemaakt. Hij is op de zesde dag geschapen, dus zijn eerste dag is een rustdag. In het christelijk geloof ook. De eerste dag van de week is de zondag, een rustdag.
Mag je werken op die dag? Die discussie is moeilijk. Met de erfenis van een hele strenge zondagcultuur in het achterhoofd. En er zijn ook tal van banen die gewoon doorgaan op zondag. Niet alleen in de publieke sector, maar ook in de recreatie. En mag je dan wel naar een pretpark, waar andere mensen voor je werken?
Ik denk dat het belangrijkste is dat er in de samenleving een besef blijft van een dag die anders is dan andere dagen. Dat het dus bijzonder is als je op zondag werkt, en geen vanzelfsprekendheid. Dat de samenleving niet altijd maar doorgaat, maar dat ze ook een besef heeft dat het een keer genoeg is. En niet alleen genoeg voor jou, maar genoeg voor ons allemaal. Anders blijft alles maar doorgaan. En natuurlijk, er moet altijd nog wat. Maar móet dat ook echt?
'Wie zijn ritme verliest, verliest ook zijn vrijheid.' Juist het inleveren van de bijzonderheid van die ene dag, zorgt ervoor dat je veel minder vrij zult zijn. Omdat er altijd wel wat is. Een reden om toch boodschappen te doen, een reden om toch te werken, een reden om toch... En dat er dan mensen zijn die op zondag werken; laten we ze ervoor dankbaar zijn. En het niet voor lief nemen. Zo komt de samenleving tot rust. En hoe ieder die rust invult is nog een vraag apart. Als het maar een cesuur legt in je ritme van zeven dagen. Voor wat er niet af is, is er elke week weer een nieuw begin. Na een rustdag. Omdat het uiteindelijk niet van onze drukte afhangt, maar van het leven dat God in ons en om ons heen schept. Daar mogen we van genieten!
maandag 7 november 2011
Paulus zoekt een duurzame relatie (preek 6 november 2011)
Tekst: Jesaja 48: 17-21; 1 Thessalonicenzen 3: 1-13 en Mattheüs 25: 14-30
Podcast/geluidsfragment
Het is al even geleden dat we gelezen hebben uit de eerste Thessalonicenzenbrief. Het is het oudste document dat in het Nieuwe Testament staat. En de brief is geschreven door Paulus. Het is dus ook zijn eerste brief in de bijbel.
Uit deze brief lezen we niet vaak, omdat hij niet zo heel sprekend is, en niet zoveel concreets te zeggen heeft. En toch is het boeiend eens een keer wat langer bij deze brief stil te staan. Want je merkt in de brief dat het allemaal nog zo nieuw. Het is allemaal nog erg onontgonnen terrein dat er gemeenten gesticht worden, dat ze daarna in stand moeten worden gehouden, en dat er contact met ze moet worden onderhouden. Hoe doe je dat? En wat kun je verwachten? En bovendien: er is zoveel tegenwerking dat het nog maar de vraag is of alle inspanningen blijvend resultaat zullen hebben. Er zijn vervolgingen, er zijn mishandelingen, er is tegenwerking, er is ongeloof, er is wantrouwen. En wat doet dat met je geloof als het nog zo in de kinderschoenen staat?
Je merkt gaandeweg de brief dat Paulus eigenlijk nog heel onervaren is. En dat merk je niet zozeer aan zijn daden; daar horen we eigenlijk niet zoveel over. Maar we merken het wel aan zijn emoties. Eerder in de brief spat de dankbaarheid ervan af. En die dankbaarheid vliegt alle kanten op. Hij is God dankbaar, hij is de gemeente dankbaar, hij is ook dankbaar voor wat hij en de zijnen hebben mogen doen. En je merkt dat hij al schrijvende nog een beetje aan het zoeken is. Wie kan hij waarvoor dankbaar zijn? Wat doet de gemeente, wat doet hij, en wat doet God? Hoe verhouden die drie zich tot elkaar? Dat zijn heel voorstelbare vragen als je met geloofsogen ook naar je eigen leven kijkt. Wat doe jij, wat doen anderen voor je, en wat doet God? Aan wie heb je te danken wat je bereikt hebt; aan jezelf, aan anderen, aan God? En dat is niet of/of. Dat is en/en. Maar hoe dan en in welke verhouding? Je mag trots zijn op jezelf, maar ook weer niet alles aan jezelf toeschrijven, en hoe zou je het bovendien hebben kunnen bereiken als niet God had meegewerkt? Voel je de spanning? Nou is er wel een christelijke nooduitgang: namelijk te zeggen dat de Geest van God alles heeft bewerkt in ons, maar daarmee is nog niet alle spanning weg, want werk je dan echt niet met een dubbele agenda?
We hebben de laatste keer dat we uit deze brief lazen ook gezien hoezeer Paulus bezig is om zijn eigen positie zo vorm te geven dat duidelijk wordt dat hij zijn werk niet doet voor eigen gewin. Hij neemt zelfs een baan om niet financieel afhankelijk te zijn. En hij probeert de schijn te vermijden dat hij een verborgen agenda heeft. Hoezeer anderen dat ook beweren. En tegelijkertijd probeert hij wel zijn gezag te vestigen als een getuige van Christus en zijn apostel. En hij gebruikt dan beelden voor zijn positie ten opzichte van de nieuwe gemeente van een voedster en een vader.
Vandaag zien we een andere onstuimige emotie van Paulus, namelijk die van de liefde. Na een voedster en een vader toont hij zich welhaast hier een minnaar, zoals hij praat over zijn gevoel voor de gemeente. Want hij is onzeker. Hij en zijn gemeente zijn op afstand van elkaar. En houdt de liefde dan wel stand? Is het ‘uit het oog, uit het hart’? Waar Paulus eerst praat over het geloof van de gemeente, praat hij daar later over samen met hun liefde, om daarna alleen nog maar over de liefde te praten. En het geloof krijgt zo een beetje de klank van trouw, wat het natuurlijk ook in zich heeft. Blijven zij hun geloof trouw, en daarmee ook de verkondiger van dat geloof? Of zou hun houding veranderd zijn? Zouden ze anders over Paulus zijn gaan denken? Zouden ze toch onder invloed van allerlei roddels toch zijn gaan geloven dat Paulus een dubbele agenda had? Het klinkt bijna als jaloersheid. Paulus weet dondersgoed dat het niet om hem gaat, maar om God, maar tegelijk vereenzelvigt hij zich zo met zijn boodschap, de boodschap van Jezus, en vereenzelvigt hij zich ook zo met de gemeente, dat hij het niet zou kunnen verkroppen als anderen tussen hen in komen staan. Maar het is niet alleen dat er een ander zou kunnen zijn. Paulus vreest ook dat als hij op afstand is, de gelovigen zullen voelen hoe moeilijk de weg is, die hij hen gewezen heeft. Misschien hadden zij het zich allemaal veel makkelijker voorgesteld. Alle tegenstand en tegenspoed zou hen ervan kunnen overtuigen dat het eigenlijk niets dan ellende is dat de weg van het geloof hen heeft gebracht. En dan zou het heel verleidelijk zijn om zonder Paulus wat rustiger vaarwater op te zoeken.
O, Paulus kan het niet langer uithouden, schrijft hij, en daarom stuurt hij Timoteüs, omdat hij zelf niet in staat is te komen. En wat is hij verheugd als hij hoort, zegt hij, ‘hoe u er even vurig naar verlangt ons te zien als wij u.’ Gerustgesteld is Paulus. Mocht hij niet wat meer vertrouwen hebben? Daar zal hij in het prille begin van die relatie nog weinig houvast voor hebben gehad. Ja, in het geloof in God had hij het kunnen vinden, ja natuurlijk. Maar hij zit er met heel zijn mens-zijn in, en voelt hoe graag God ook deze mensen vasthoudt. En hoe onzeker het allemaal nog is. Maar hij zoekt niet zozeer naar zekerheid voor zichzelf. Hij zoekt naar een duurzame relatie. Die zekerheid heeft hij nog niet. Of, moet ik zeggen, is hij nu gerustgesteld dat de gemeente wel degelijk in is voor een duurzame relatie. Als de gemeente aan allerlei verleidingen bloot zou hebben gestaan, zich door allerlei impulsen zou laten leiden, dan zou er een duurzame relatie er niet inzitten.
En als er geen duurzame relatie in zit, zou het voor Paulus voelen dat al zijn inspanningen tevergeefs zijn geweest. Daarom gebruikt hij zulke grote woorden als in vers 5: ‘Ik wilde weten of uw geloof standhield, want ik was bang dat de verleider u had verleid en onze inspanningen voor niets waren geweest.’ Als dat zo zou zijn geweest was Paulus niet te troosten geweest door te zeggen dat hij en zijn geliefde gemeente toch een mooie tijd met elkaar hebben gehad, maar dat het niet zo mocht zijn; nee, voor Paulus is dan alle inspanningen voor niets geweest. Paulus zoekt een duurzame relatie; en als hij die niet zou hebben gevonden bij de gemeente omdat hun liefde verslapt was, dan zouden zijn inspanningen voor niets zijn geweest.
In dat licht is het goed ook eens te kijken naar de knecht met die één talent in bruikleen kreeg. Waar Paulus zich in de brief bedient van verschillende beelden voor zijn verhouding tot de gemeente, is Jezus vrij uniform: ook in deze gelijkenis gaat het over een heer, en in dit geval zijn knechten. Stel je in het licht van die liefdesrelatie die we zojuist beschreven eens voor hoe de reactie van de laatste knecht overkomt. ‘Heer, ik wist van u dat u streng bent, dat u maait waar u niet hebt gezaaid en oogst waar u niet hebt geplant, en uit angst besloot ik uw talent te begraven: alstublieft, hier hebt u het terug.’ Interessant is deze opmerking vanuit wat we aan het begin zeiden over de rolverdeling, als ik het zo mag noemen: wat is je eigen rol, wat die van anderen, en wat die van God in wat je bereikt? En deze knecht is zo op zichzelf gericht, en wil zo zelfstandig zijn, dat hij zelfs naast zich neerlegt wat hij krijgt aangereikt. En hij zegt in feite: ‘Denk niet dat u ergens recht op hebt, omdat u mij dat talent gegeven hebt. Denk niet dat ik me op enigerlei wijze uitlever aan u.’ En de heer uit de gelijkenis is getergd en gekwetst in zijn liefde. Hij zegt met zoveel woorden: ‘Had dan minimaal het talent voor jezelf gebruikt en er je voordeel mee gedaan. Dan had je me tenminste nog dankbaar kunnen zijn met de rente die je erover kreeg.’ Een gekwetste liefde…
U begrijpt, hoezeer Paulus ook als een minnaar kan klinken in zijn brief; het is slechts een van de beelden waarmee hij zijn gevoel tot de gemeente wil laten spreken. Maar het is een overtuigend beeld. Het gaat hem niet om hemzelf, maar wel om een gelijkgezindheid. Hij wil zeker weten of de gemeente hetzelfde voelt. Want hij voelt dat hij dan gesterkt wordt in zijn geloof. Hij voelt dat hij opleeft. Geloof beleef je niet alleen op jezelf; je voelt hoezeer het opleeft als je het met mensen kunt delen. Anders blijft het zo op zichzelf staan. Geloof heeft het in zich dat het beantwoord wil worden. Net zoals liefde beantwoord wil worden. En zo niet, dan blijft het geloof alleen en koel achter, en wordt het niet aangevuurd. Daarom is het goed dat we hier nu ook samenzijn. Om in dat samenzijn te ervaren dat ons geloof beantwoord wordt.
En in die gelijkgezindheid komt de gemeente samen rondom de tafel. Die delen we met elkaar. In al onze verscheidenheid. Om gevoed te worden en elkaar te voeden. Dat is niet zomaar een toevallige samenkomst van mensen. De Maaltijd werd in de vroege kerk niet voor niets een agapè-maaltijd genoemd, een liefdesmaaltijd. Niet bij kaarslicht, hoewel, er brandt er één, maar omdat het een maaltijd is die georganiseerd wordt rondom een gelijkgezind gevoel bij Jezus te willen horen. De voornaamste liefde die hier bedoeld is is niet de liefde tot elkaar, maar de liefde voor God. En vanuit die liefde worden we als vanzelf aangespoord om die liefde naar elkaar vorm te geven. ‘Moge de Heer’, sluit Paulus af, ‘uw liefde voor elkaar en ieder ander groter maken, zodat uw liefde even overvloedig wordt als onze liefde voor u. Moge de Heer u door die liefde kracht geven, zodat u zuiver en heilig voor onze God en Vader zult staan wanneer onze Heer Jezus komt met al zijn engelen.’
Podcast/geluidsfragment
Het is al even geleden dat we gelezen hebben uit de eerste Thessalonicenzenbrief. Het is het oudste document dat in het Nieuwe Testament staat. En de brief is geschreven door Paulus. Het is dus ook zijn eerste brief in de bijbel.
Uit deze brief lezen we niet vaak, omdat hij niet zo heel sprekend is, en niet zoveel concreets te zeggen heeft. En toch is het boeiend eens een keer wat langer bij deze brief stil te staan. Want je merkt in de brief dat het allemaal nog zo nieuw. Het is allemaal nog erg onontgonnen terrein dat er gemeenten gesticht worden, dat ze daarna in stand moeten worden gehouden, en dat er contact met ze moet worden onderhouden. Hoe doe je dat? En wat kun je verwachten? En bovendien: er is zoveel tegenwerking dat het nog maar de vraag is of alle inspanningen blijvend resultaat zullen hebben. Er zijn vervolgingen, er zijn mishandelingen, er is tegenwerking, er is ongeloof, er is wantrouwen. En wat doet dat met je geloof als het nog zo in de kinderschoenen staat?
Je merkt gaandeweg de brief dat Paulus eigenlijk nog heel onervaren is. En dat merk je niet zozeer aan zijn daden; daar horen we eigenlijk niet zoveel over. Maar we merken het wel aan zijn emoties. Eerder in de brief spat de dankbaarheid ervan af. En die dankbaarheid vliegt alle kanten op. Hij is God dankbaar, hij is de gemeente dankbaar, hij is ook dankbaar voor wat hij en de zijnen hebben mogen doen. En je merkt dat hij al schrijvende nog een beetje aan het zoeken is. Wie kan hij waarvoor dankbaar zijn? Wat doet de gemeente, wat doet hij, en wat doet God? Hoe verhouden die drie zich tot elkaar? Dat zijn heel voorstelbare vragen als je met geloofsogen ook naar je eigen leven kijkt. Wat doe jij, wat doen anderen voor je, en wat doet God? Aan wie heb je te danken wat je bereikt hebt; aan jezelf, aan anderen, aan God? En dat is niet of/of. Dat is en/en. Maar hoe dan en in welke verhouding? Je mag trots zijn op jezelf, maar ook weer niet alles aan jezelf toeschrijven, en hoe zou je het bovendien hebben kunnen bereiken als niet God had meegewerkt? Voel je de spanning? Nou is er wel een christelijke nooduitgang: namelijk te zeggen dat de Geest van God alles heeft bewerkt in ons, maar daarmee is nog niet alle spanning weg, want werk je dan echt niet met een dubbele agenda?
We hebben de laatste keer dat we uit deze brief lazen ook gezien hoezeer Paulus bezig is om zijn eigen positie zo vorm te geven dat duidelijk wordt dat hij zijn werk niet doet voor eigen gewin. Hij neemt zelfs een baan om niet financieel afhankelijk te zijn. En hij probeert de schijn te vermijden dat hij een verborgen agenda heeft. Hoezeer anderen dat ook beweren. En tegelijkertijd probeert hij wel zijn gezag te vestigen als een getuige van Christus en zijn apostel. En hij gebruikt dan beelden voor zijn positie ten opzichte van de nieuwe gemeente van een voedster en een vader.
Vandaag zien we een andere onstuimige emotie van Paulus, namelijk die van de liefde. Na een voedster en een vader toont hij zich welhaast hier een minnaar, zoals hij praat over zijn gevoel voor de gemeente. Want hij is onzeker. Hij en zijn gemeente zijn op afstand van elkaar. En houdt de liefde dan wel stand? Is het ‘uit het oog, uit het hart’? Waar Paulus eerst praat over het geloof van de gemeente, praat hij daar later over samen met hun liefde, om daarna alleen nog maar over de liefde te praten. En het geloof krijgt zo een beetje de klank van trouw, wat het natuurlijk ook in zich heeft. Blijven zij hun geloof trouw, en daarmee ook de verkondiger van dat geloof? Of zou hun houding veranderd zijn? Zouden ze anders over Paulus zijn gaan denken? Zouden ze toch onder invloed van allerlei roddels toch zijn gaan geloven dat Paulus een dubbele agenda had? Het klinkt bijna als jaloersheid. Paulus weet dondersgoed dat het niet om hem gaat, maar om God, maar tegelijk vereenzelvigt hij zich zo met zijn boodschap, de boodschap van Jezus, en vereenzelvigt hij zich ook zo met de gemeente, dat hij het niet zou kunnen verkroppen als anderen tussen hen in komen staan. Maar het is niet alleen dat er een ander zou kunnen zijn. Paulus vreest ook dat als hij op afstand is, de gelovigen zullen voelen hoe moeilijk de weg is, die hij hen gewezen heeft. Misschien hadden zij het zich allemaal veel makkelijker voorgesteld. Alle tegenstand en tegenspoed zou hen ervan kunnen overtuigen dat het eigenlijk niets dan ellende is dat de weg van het geloof hen heeft gebracht. En dan zou het heel verleidelijk zijn om zonder Paulus wat rustiger vaarwater op te zoeken.
O, Paulus kan het niet langer uithouden, schrijft hij, en daarom stuurt hij Timoteüs, omdat hij zelf niet in staat is te komen. En wat is hij verheugd als hij hoort, zegt hij, ‘hoe u er even vurig naar verlangt ons te zien als wij u.’ Gerustgesteld is Paulus. Mocht hij niet wat meer vertrouwen hebben? Daar zal hij in het prille begin van die relatie nog weinig houvast voor hebben gehad. Ja, in het geloof in God had hij het kunnen vinden, ja natuurlijk. Maar hij zit er met heel zijn mens-zijn in, en voelt hoe graag God ook deze mensen vasthoudt. En hoe onzeker het allemaal nog is. Maar hij zoekt niet zozeer naar zekerheid voor zichzelf. Hij zoekt naar een duurzame relatie. Die zekerheid heeft hij nog niet. Of, moet ik zeggen, is hij nu gerustgesteld dat de gemeente wel degelijk in is voor een duurzame relatie. Als de gemeente aan allerlei verleidingen bloot zou hebben gestaan, zich door allerlei impulsen zou laten leiden, dan zou er een duurzame relatie er niet inzitten.
En als er geen duurzame relatie in zit, zou het voor Paulus voelen dat al zijn inspanningen tevergeefs zijn geweest. Daarom gebruikt hij zulke grote woorden als in vers 5: ‘Ik wilde weten of uw geloof standhield, want ik was bang dat de verleider u had verleid en onze inspanningen voor niets waren geweest.’ Als dat zo zou zijn geweest was Paulus niet te troosten geweest door te zeggen dat hij en zijn geliefde gemeente toch een mooie tijd met elkaar hebben gehad, maar dat het niet zo mocht zijn; nee, voor Paulus is dan alle inspanningen voor niets geweest. Paulus zoekt een duurzame relatie; en als hij die niet zou hebben gevonden bij de gemeente omdat hun liefde verslapt was, dan zouden zijn inspanningen voor niets zijn geweest.
In dat licht is het goed ook eens te kijken naar de knecht met die één talent in bruikleen kreeg. Waar Paulus zich in de brief bedient van verschillende beelden voor zijn verhouding tot de gemeente, is Jezus vrij uniform: ook in deze gelijkenis gaat het over een heer, en in dit geval zijn knechten. Stel je in het licht van die liefdesrelatie die we zojuist beschreven eens voor hoe de reactie van de laatste knecht overkomt. ‘Heer, ik wist van u dat u streng bent, dat u maait waar u niet hebt gezaaid en oogst waar u niet hebt geplant, en uit angst besloot ik uw talent te begraven: alstublieft, hier hebt u het terug.’ Interessant is deze opmerking vanuit wat we aan het begin zeiden over de rolverdeling, als ik het zo mag noemen: wat is je eigen rol, wat die van anderen, en wat die van God in wat je bereikt? En deze knecht is zo op zichzelf gericht, en wil zo zelfstandig zijn, dat hij zelfs naast zich neerlegt wat hij krijgt aangereikt. En hij zegt in feite: ‘Denk niet dat u ergens recht op hebt, omdat u mij dat talent gegeven hebt. Denk niet dat ik me op enigerlei wijze uitlever aan u.’ En de heer uit de gelijkenis is getergd en gekwetst in zijn liefde. Hij zegt met zoveel woorden: ‘Had dan minimaal het talent voor jezelf gebruikt en er je voordeel mee gedaan. Dan had je me tenminste nog dankbaar kunnen zijn met de rente die je erover kreeg.’ Een gekwetste liefde…
U begrijpt, hoezeer Paulus ook als een minnaar kan klinken in zijn brief; het is slechts een van de beelden waarmee hij zijn gevoel tot de gemeente wil laten spreken. Maar het is een overtuigend beeld. Het gaat hem niet om hemzelf, maar wel om een gelijkgezindheid. Hij wil zeker weten of de gemeente hetzelfde voelt. Want hij voelt dat hij dan gesterkt wordt in zijn geloof. Hij voelt dat hij opleeft. Geloof beleef je niet alleen op jezelf; je voelt hoezeer het opleeft als je het met mensen kunt delen. Anders blijft het zo op zichzelf staan. Geloof heeft het in zich dat het beantwoord wil worden. Net zoals liefde beantwoord wil worden. En zo niet, dan blijft het geloof alleen en koel achter, en wordt het niet aangevuurd. Daarom is het goed dat we hier nu ook samenzijn. Om in dat samenzijn te ervaren dat ons geloof beantwoord wordt.
En in die gelijkgezindheid komt de gemeente samen rondom de tafel. Die delen we met elkaar. In al onze verscheidenheid. Om gevoed te worden en elkaar te voeden. Dat is niet zomaar een toevallige samenkomst van mensen. De Maaltijd werd in de vroege kerk niet voor niets een agapè-maaltijd genoemd, een liefdesmaaltijd. Niet bij kaarslicht, hoewel, er brandt er één, maar omdat het een maaltijd is die georganiseerd wordt rondom een gelijkgezind gevoel bij Jezus te willen horen. De voornaamste liefde die hier bedoeld is is niet de liefde tot elkaar, maar de liefde voor God. En vanuit die liefde worden we als vanzelf aangespoord om die liefde naar elkaar vorm te geven. ‘Moge de Heer’, sluit Paulus af, ‘uw liefde voor elkaar en ieder ander groter maken, zodat uw liefde even overvloedig wordt als onze liefde voor u. Moge de Heer u door die liefde kracht geven, zodat u zuiver en heilig voor onze God en Vader zult staan wanneer onze Heer Jezus komt met al zijn engelen.’
vrijdag 4 november 2011
Actie Schoenmaatjes: doe jij ook weer mee?
Doe je dit jaar mee aan de Actie Schoenmaatjes? Maak een simpele schoenendoos tot een onvergetelijk cadeau. Tot en met zondag 13 november kun je je schoenendoos inleveren in de Ambrosiuskerk. Zondag 6 november kun je nog een schoenendoos ophalen in de kerk. Hieronder zie je meer informatie, of ga naar de site van de actie Schoenmaatjes.
En: heb je 'onze' Zonne van Dongen al gezien als reporter in het Schoenmaatjesjournaal? Klink daarvoor op het filmpje onder de brief.
En: heb je 'onze' Zonne van Dongen al gezien als reporter in het Schoenmaatjesjournaal? Klink daarvoor op het filmpje onder de brief.
woensdag 2 november 2011
Allerdankdag
Gisteren heb ik me opgewonden over de Decemberkalender, die door de Protestantse Kerk in Nederland wordt uitgegeven in plaats van een Adventskalender. Men vindt het missionair de periode van bezinning aan te passen aan de periode van de feestmaand, 1 tot en met 31 december.
Nu zijn protestanten toch al niet zo sterk met data. We zijn al missionair vergeten dat Advent vier zondagen voor Kerst begint (dit jaar 27 november); de Veertigdagentijd zetten we al jaren op de verkeerde dag in. De Veertigdagentijd start 40 dagen voor Pasen, minus de zondagen. Dus op een woensdag, die traditioneel Aswoensdag wordt genoemd. Deze dag wordt nauwelijks gevierd in protestantse kerken, maar eens te meer in rooms-katholieke kerken. En met een mooi ritueel: de palmtakjes (vaak van buxus) die bij palmzondag werden uitgedeeld (en op de palmpasenstokken zaten) worden door mensen weer meegenomen, verbrand, met water vermengd, en zo ontstaat een asmengsel waarmee iedereen die wil een askruisje op zijn voorhoofd getekend kan krijgen. Een indrukwekkend en intiem ritueel. Een begin van bezinning, ingetogenheid, en wellicht vasten. Deze dag zijn wij als protestanten helemaal kwijt. We laten de Veertigdagentijd gewoon op de eerste zondag daarna beginnen. Jammer. Dit jaar werd dat zelfs schrijnend duidelijk, omdat Aswoensdag samenviel met de Biddag voor Gewas en Arbeid. Het lukte me niet om de broeders en zusters zo ver te krijgen Biddag een week te verzetten vanuit oecumenisch oogpunt. Is de Biddag minder belangrijk? Neen. Maar Aswoensdag is het begin van een van de kernmomenten in ons kerkelijk leven.
En neem vandaag. Alsof het zo moet zijn is het vandaag niet alleen Dankdag voor Gewas en Arbeid bij ons maar ook Allerzielen bij de rooms-katholieken. Op Allerzielen worden de overledenen herdacht. Me dunkt een beter moment dan aan het einde van het kerkelijk jaar. Lees de evangelielezing uit het rooster er maar eens op na. Die gaan over de wederkomst van Christus en het oordeel. Deze zondag van Voltooiing staat op zichzelf. Hoort daar de gedachtenis van onze overledenen bij? En dankdag? Het is vervloeid met de zondagen erna, in onze gemeenten.
Je kunt veel zeggen over de rooms-katholieke kerk, maar ze staan met hun kalender wel dichter bij de liturgie van het kerkelijk jaar, en daarmee ook dichter bij het leven. 2011 met zijn overlapping van Biddag en Aswoensdag, en van Dankdag en Allerzielen, is alleen een slecht jaar om daarvan te leren. Jammer. Volgend jaar beter.
Nu zijn protestanten toch al niet zo sterk met data. We zijn al missionair vergeten dat Advent vier zondagen voor Kerst begint (dit jaar 27 november); de Veertigdagentijd zetten we al jaren op de verkeerde dag in. De Veertigdagentijd start 40 dagen voor Pasen, minus de zondagen. Dus op een woensdag, die traditioneel Aswoensdag wordt genoemd. Deze dag wordt nauwelijks gevierd in protestantse kerken, maar eens te meer in rooms-katholieke kerken. En met een mooi ritueel: de palmtakjes (vaak van buxus) die bij palmzondag werden uitgedeeld (en op de palmpasenstokken zaten) worden door mensen weer meegenomen, verbrand, met water vermengd, en zo ontstaat een asmengsel waarmee iedereen die wil een askruisje op zijn voorhoofd getekend kan krijgen. Een indrukwekkend en intiem ritueel. Een begin van bezinning, ingetogenheid, en wellicht vasten. Deze dag zijn wij als protestanten helemaal kwijt. We laten de Veertigdagentijd gewoon op de eerste zondag daarna beginnen. Jammer. Dit jaar werd dat zelfs schrijnend duidelijk, omdat Aswoensdag samenviel met de Biddag voor Gewas en Arbeid. Het lukte me niet om de broeders en zusters zo ver te krijgen Biddag een week te verzetten vanuit oecumenisch oogpunt. Is de Biddag minder belangrijk? Neen. Maar Aswoensdag is het begin van een van de kernmomenten in ons kerkelijk leven.
En neem vandaag. Alsof het zo moet zijn is het vandaag niet alleen Dankdag voor Gewas en Arbeid bij ons maar ook Allerzielen bij de rooms-katholieken. Op Allerzielen worden de overledenen herdacht. Me dunkt een beter moment dan aan het einde van het kerkelijk jaar. Lees de evangelielezing uit het rooster er maar eens op na. Die gaan over de wederkomst van Christus en het oordeel. Deze zondag van Voltooiing staat op zichzelf. Hoort daar de gedachtenis van onze overledenen bij? En dankdag? Het is vervloeid met de zondagen erna, in onze gemeenten.
Je kunt veel zeggen over de rooms-katholieke kerk, maar ze staan met hun kalender wel dichter bij de liturgie van het kerkelijk jaar, en daarmee ook dichter bij het leven. 2011 met zijn overlapping van Biddag en Aswoensdag, en van Dankdag en Allerzielen, is alleen een slecht jaar om daarvan te leren. Jammer. Volgend jaar beter.
dinsdag 1 november 2011
Verwacht ik een Decemberkalender van mijn kerk?
Vanuit het Missionair werk van onze kerk wordt dit jaar een Decemberkalender aangeboden 'Liefde is het einde'. De nieuwsbrief vertelt: 'Iedere dag heeft een tekst of een vraag om iets te doen, om even bij stil te staan op weg naar Kerst.' Ik viel van mijn stoel: een Decemberkalender? Waarom geen Adventskalender?? De nieuwsbriefschrijver voelt dat ook wel aan, maar praat erover heen: 'Anders dan de afgelopen jaren met de adventskalender loopt de decemberkalender van donderdag 1 december tot en met zaterdag 31 december. Elke dag heeft een prachtige afbeelding die als ansichtkaart opgestuurd kan worden. Nieuw is dat het gedeelte met de afbeelding van het tekstgedeelte ‘afgescheurd’ kan worden, en dus enkel het beeld als kaart weggestuurd kan worden.' Leuk hoor, maar waar zijn we nou helemaal mee bezig??
Elk jaar lopen we er tegenaan dat Advent en de Decembermaand samenvallen. Logisch, want Kerst valt erin. Maar elk jaar voelen we ook de eigenheid, juist in relatie tot de Decembermaand. Vol verwachting klopt ook ons hart, maar onze verwachting, en ook ons kerstfeest, leggen wel een ander accent. Juist in relatie tot de Decembermaand met zijn drukte rondom Sinterklaas en Kerst, is het belangrijk dat we de bezinning vanuit de Verwachting van Jezus (met Kerst als eindpunt en niet 31 december) een plek blijven geven. Rust in alle drukte, bezieling. Moeten we dan tegemoetkomen aan de Decembercultuur en onze Adventskalender daarop aanpassen? Neen! Je hoeft niet tegen de Decembercultuur te zijn om wel voor de eigenheid van de Adventsperiode te zijn. We hebben goud in handen (en wierook en mirre); goud dat dof wordt als we het samensmelten met de Decembermaand.
Als ik een Decemberkalender wil, dan ga ik wel naar de Xenos. En die noemt het nota bene een Adventskalender!! Met chocola. Dat ontbreekt er nog aan bij de Decemberkalender van onze kerk. Hij is missionair bedoeld; maar zo wordt hij onherkenbaar aan zijn eigenheid. 'Liefde is het einde' luidt de titel van de Decemberkalender. Dat klopt: dit is het begin van het einde...
We gaan weer door!!
De herfstvakantie is voorbij, en de herfst begint zich nu echt aan te dienen. Maar er dient zich meer aan: wie door het centrum van Waalwijk loopt, ziet de decemberverlichting inmiddels al weer hangen. Ook in de verschillende winkels worden we gewezen op de aanstaande feesten aan het einde van het jaar.
Ook in de kerk leven we langzaam maar zeker naar het einde van het jaar toe, maar in de kerk wil dat zeggen het einde van het kerkelijk jaar. De laatste zondag van het kerkelijk jaar is dit jaar 20 november. Het kerkelijk jaar begint namelijk op de eerste zondag van de Adventsperiode. Het kerkelijk jaar begint zo met verwachting. Concreet verwachten we de geboorte van Christus. En na het Kerstfeest staan we ook stil bij het einde van het kalenderjaar. En dit keer luiden we zelfs het nieuwe jaar in op nieuwjaarsdag, dat dit jaar op een zondag valt. We vieren dan gezamenlijk met onze andere wijkgemeente de Maaltijd van de Heer, en tijdens de koffie zijn er oliebollen.
Maar eerst leven we toe naar het einde van het kerkelijk jaar. De kerkdiensten staan in het teken van voltooiing en de verwachting van de wederkomst van Christus. Die voltooiing roept ook dankbaarheid op voor alles wat we gekregen hebben in het afgelopen kerkelijk jaar. Daarom wordt er in veel kerken Dankdag gevierd, wat wij doen in de Oogstdienst van 13 november. Dan worden de schoenendozen ingezameld voor der Actie Schoenmaatjes, om kinderen in ontwikkelingsgebieden wat te geven van wat wij in het afgelopen jaar hebben gekregen. In de dienst op de laatste zondag van het kerkelijk jaar staan we stil bij de mensen die we hebben verloren in het afgelopen jaar, en de mensen die we eerder verloren en missen. Ook dat hoort thuis in een periode van voltooiing. Naast dankbaarheid voor wat we kregen ook verdriet om wie we zijn kwijtgeraakt.
Aanstaande zondag vieren we de Maaltijd van de Heer, om deze periode gezamenlijk in te gaan in dankbaarheid en verwachting.
Ook in de kerk leven we langzaam maar zeker naar het einde van het jaar toe, maar in de kerk wil dat zeggen het einde van het kerkelijk jaar. De laatste zondag van het kerkelijk jaar is dit jaar 20 november. Het kerkelijk jaar begint namelijk op de eerste zondag van de Adventsperiode. Het kerkelijk jaar begint zo met verwachting. Concreet verwachten we de geboorte van Christus. En na het Kerstfeest staan we ook stil bij het einde van het kalenderjaar. En dit keer luiden we zelfs het nieuwe jaar in op nieuwjaarsdag, dat dit jaar op een zondag valt. We vieren dan gezamenlijk met onze andere wijkgemeente de Maaltijd van de Heer, en tijdens de koffie zijn er oliebollen.
Maar eerst leven we toe naar het einde van het kerkelijk jaar. De kerkdiensten staan in het teken van voltooiing en de verwachting van de wederkomst van Christus. Die voltooiing roept ook dankbaarheid op voor alles wat we gekregen hebben in het afgelopen kerkelijk jaar. Daarom wordt er in veel kerken Dankdag gevierd, wat wij doen in de Oogstdienst van 13 november. Dan worden de schoenendozen ingezameld voor der Actie Schoenmaatjes, om kinderen in ontwikkelingsgebieden wat te geven van wat wij in het afgelopen jaar hebben gekregen. In de dienst op de laatste zondag van het kerkelijk jaar staan we stil bij de mensen die we hebben verloren in het afgelopen jaar, en de mensen die we eerder verloren en missen. Ook dat hoort thuis in een periode van voltooiing. Naast dankbaarheid voor wat we kregen ook verdriet om wie we zijn kwijtgeraakt.
Aanstaande zondag vieren we de Maaltijd van de Heer, om deze periode gezamenlijk in te gaan in dankbaarheid en verwachting.
Preek n.a.v. drama Noorwegen: 'Kun je werkelijk alles zeggen?'
In de afgelopen maanden heb ik in Waalwijk, Boxmeer, Geertruidenberg, Waalre en Tilburg de onderstaande overweging uitgesproken naar aanleiding van het drama in Noorwegen. Vanwege de vele reacties publiceer ik het opnieuw op mijn blog. Reacties zijn van harte welkom.
Tekst: Spreuken 18: 1 en 2 en Jakobus 3: 1-18
Podcast/geluidsfragment (bij 7 augustus)
Kun je werkelijk alles zeggen?
Kun je werkelijk alles zeggen, zonder dat dat consequenties heeft?
Kun je werkelijk alles zeggen, en de verantwoordelijkheid voor wat andere mensen met je woorden doen volledig bij hen laten?
U begrijpt, de aanleiding voor die vraag ligt in de verschrikkelijke gebeurtenissen in Noorwegen. Hoezeer de man zelf verantwoordelijk is voor zijn eigen daden en alleen handelde, zijn ideologie van een kruistocht tegen de Islam staat niet op zichzelf.
Het gaat mij er vanmorgen niet om iets te zeggen over deze ideologie en politieke stromingen die daarop zijn gebaseerd. Bij elke extremistische daad rijst deze vraag, of de daad werkelijk helemaal op zichzelf staat, of dat de dader is gevoed door woorden van anderen. Daarmee is hij nog steeds volledig verantwoordelijk voor zijn eigen daden. Maar zijn daad staat dan niet helemaal los van de sfeer of een klimaat in de wereld om hem heen.
Dat is moeilijk te verkroppen. We zetten het liefst een extremist buiten de deur en willen er niets mee te maken hebben. Maar we moeten eerlijk zijn en kijken in onszelf hoe zo’n daad heeft kunnen gebeuren in onze Europese samenleving. Het gaat hierbij om een belangrijk christelijk beginsel. In de beantwoording van de vraag hoe het kwaad in de wereld kon bestaan, heeft de vroeg christelijke kerk stelling genomen tegen de gnostiek. Deze beweging beschouwde de onvolmaakte wereld waarin wij leven als de schepping van een lagere godheid, terwijl de hogere God van liefde, die van het Nieuwe Testament, ons daar als het ware bovenuit moest tillen. Met andere woorden: als gelovige bevindt zich het kwaad dan buiten je. De vroege kerk nam daar stelling tegen: nee, het kwaad zit in onszelf. Dat is moeilijk te verkroppen, en daarom hebben wij ook verlossing nodig, maar het zit er. Hoeveel we ook goed proberen te doen, er mislukken dingen en de wereld blijft onvolmaakt. Maar het is deze wereld waarin, en niet waaruit, we verlost worden. Dus, terugkerend naar ons onderwerp, je kunt je er niet zo makkelijk vanaf maken door te zeggen dat dit extremisme buiten onze samenleving staat. We kunnen niet zeggen: het kwaad geschiedde buiten ons, nee, het gebeurde ín onze samenleving. En dat betekent dat ook al hebben we er helemaal niets mee, we moeten er wel iets mee.
En wat we ermee moeten cirkelt rondom de vraag: kun je werkelijk alles zeggen? Die vraag laat zich in het huidige debat moeilijk stellen. Het is bijna taboe. Als je vraagt of woorden geen consequenties hebben, dan laad je bijna de verdenking op je dat je zou zeggen dat anderen medeverantwoordelijk zijn voor zo’n verschrikkelijk daad. Maar daar gaat het niet om. Waar het om gaat is dat we zien dát woorden consequenties hebben. Mensen doen wat met woorden die anderen zeggen. En woorden die mensen zeggen doen andere mensen wat. De vraag is of de vrijheid van meningsuiting hetzelfde is als de vrijheid om alles te kunnen zeggen. Je mag alles vinden, dat staat buiten kijf. Maar is het verantwoordelijk om alles maar te zeggen?
Waar het mij vanmorgen om gaat is dat je weliswaar alles mag zeggen, maar dat je wel verantwoordelijkheid moet dragen voor wat je zegt. En dus mag je weliswaar alles zeggen, maar je kunt niet alles zeggen. Daarom zegt Jakobus ook dat leraren een strenger oordeel staat te wachten. Omdat wat ze zeggen consequenties heeft. En daar moeten ze zich goed bewust van zijn. Je kunt niet zomaar je eigen mening verkondigen, als die niet is gestoeld op inzicht in waar je over praat. Spreuken heeft gelijk als de dichter zegt: ‘Een zelfzuchtig iemand volgt alleen zijn eigen wil, hij gaat de strijd met alle wijsheid aan. Een dwaas is niet geïnteresseerd in inzicht, hij wil alleen zijn eigen mening kwijt.’
Soms heb ik het gevoel dat de vrijheid van meningsuiting gedegradeerd wordt tot een vuilnisemmer. Waarin iedereen maar zijn eigen mening kwijt moet kunnen. Los van wijsheid en van inzicht. Om de een of andere reden zijn we de vrijheid van meningsuiting gaan opvatten als iets dat volledig op zichzelf bestaat en waarvoor alles en iedereen moet wijken. Maar daar is de vrijheid van meningsuiting niet voor bedoeld. Het is niet de vrijheid van de speeltuin waarin alles mag, maar de volwassen vrijheid met een volwassen verantwoordelijkheid, waarin niet alles kan. We leven niet op onszelf, noch kunnen we zomaar van alles roepen over anderen.
Maar we doen het wel. En mensen zijn verontwaardigd als ze beknot worden in hun vrijheid. Maar het is opvallend dat mensen evenzeer verontwaardigd zijn als ze zelf onderwerp of lijdend voorwerp zijn van diezelfde vrijheid van meningsuiting. De toon in het maatschappelijk debat verhardt. We willen zelf alles kunnen zeggen, maar willen niet dat alles gezegd kan worden.
Nu zou dat niet eens zo erg zijn, als we er met elkaar over zouden kunnen praten. Maar juist dat lijkt in toenemende mate onmogelijk te zijn. De vrijheid die mensen nemen om hun eigen mening te kunnen zeggen, gaat niet gepaard met het nemen van verantwoordelijkheid voor het maatschappelijk debat. Een goed debat is een symfonie van een stem en een tegenstem, maar nu klinkt alles door elkaar. En de dirigent krijgt de schuld als het wordt stilgelegd. Wat is er toch aan de hand? ? Ik denk dat het antwoord hierin zit, dat ongemerkt er een sterke ideologisering plaatsvindt van de verschillende standpunten. Een ideologie is een compleet plaatje van de werkelijkheid. Over hoe we in de geschiedenis gekomen zijn tot nu en de problematiek van nu, hoe de verschillende groepen in de samenleving zich tot elkaar verhouden, en wat de gevaren en uitdagingen zijn voor de toekomst. Het mooie van een ideologie is dat je een compleet verhaal hebt. Het nadeel is dat dat hele verhaal niet meer op onderdelen is de bediscussiëren. Dit is het verhaal, punt uit. Ik merk in toenemende mate dat mensen niet meer in staat zijn kritisch naar hun eigen verhaal en uitgangspunten te kijken. En dat ze niet gehinderd door enige bredere kennis, aan hun eigen verhaal vasthouden als de complete werkelijkheid. Ze denken de wijsheid in pacht te hebben.
En daar waarschuwt Jakobus tegen. ‘Wie van u kan wijs en verstandig genoemd worden? Laat hij het daadwerkelijk bewijzen door een onberispelijk leven en door wijze zachtmoedigheid.’ Jakobus is de schrijver in de bijbel van ‘geen woorden maar daden’. Draai hem overigens niet om. Zeg niet dat hij bedoeld dat als je je maar fatsoenlijk gedraagt, je alles mag zeggen. Nee, in beide is wijsheid geboden. Dezelfde wijsheid die Spreuken stelt tegenover het zomaar verkondigen van je eigen mening zonder inzicht. En wijsheid komt niet van beneden, maar van boven. En als wij denken dat we zelf de wijsheid in pacht hebben, dan heeft de Waarheid het nakijken. Wie van ons kan wijs en verstandig genoemd worden? Laten we ons voor alles concentreren op een onberispelijk leven en wijze zachtmoedigheid. Niet geleid worden door jaloezie en egoïsme, maar vredelievend zijn, mild en meegaand.
Moeten we dan niet zeggen waar het op staat en kritisch naar de wereld kijken? Natuurlijk wel. Ook dat is verantwoordelijk zijn. Maar nooit vanuit onze eigen wijsheid, maar in openheid naar de Waarheid, alles onderzoekend en het goede behoudend. Niet gestoeld op meningen, maar op feiten. Want anders komt er helemaal geen vrede, maar iets anders dat zich nu al aan lijkt te dienen: een ideologische strijd. Een strijd tussen partijen die elkaar geen ruimte meer laten, die geen boodschap meer hebben aan elkaar, maar elkaar wel alles zeggen, waardoor de samenleving verhardt, geslotener wordt, en waardoor we de Waarheid verliezen. Dat staat er op het spel, en daarmee niet minder Jezus Christus zelf, die de Weg, de Waarheid en het Leven is. Voor ons, voor elkaar en voor de toekomst.
Tekst: Spreuken 18: 1 en 2 en Jakobus 3: 1-18
Podcast/geluidsfragment (bij 7 augustus)
Kun je werkelijk alles zeggen?
Kun je werkelijk alles zeggen, zonder dat dat consequenties heeft?
Kun je werkelijk alles zeggen, en de verantwoordelijkheid voor wat andere mensen met je woorden doen volledig bij hen laten?
U begrijpt, de aanleiding voor die vraag ligt in de verschrikkelijke gebeurtenissen in Noorwegen. Hoezeer de man zelf verantwoordelijk is voor zijn eigen daden en alleen handelde, zijn ideologie van een kruistocht tegen de Islam staat niet op zichzelf.
Het gaat mij er vanmorgen niet om iets te zeggen over deze ideologie en politieke stromingen die daarop zijn gebaseerd. Bij elke extremistische daad rijst deze vraag, of de daad werkelijk helemaal op zichzelf staat, of dat de dader is gevoed door woorden van anderen. Daarmee is hij nog steeds volledig verantwoordelijk voor zijn eigen daden. Maar zijn daad staat dan niet helemaal los van de sfeer of een klimaat in de wereld om hem heen.
Dat is moeilijk te verkroppen. We zetten het liefst een extremist buiten de deur en willen er niets mee te maken hebben. Maar we moeten eerlijk zijn en kijken in onszelf hoe zo’n daad heeft kunnen gebeuren in onze Europese samenleving. Het gaat hierbij om een belangrijk christelijk beginsel. In de beantwoording van de vraag hoe het kwaad in de wereld kon bestaan, heeft de vroeg christelijke kerk stelling genomen tegen de gnostiek. Deze beweging beschouwde de onvolmaakte wereld waarin wij leven als de schepping van een lagere godheid, terwijl de hogere God van liefde, die van het Nieuwe Testament, ons daar als het ware bovenuit moest tillen. Met andere woorden: als gelovige bevindt zich het kwaad dan buiten je. De vroege kerk nam daar stelling tegen: nee, het kwaad zit in onszelf. Dat is moeilijk te verkroppen, en daarom hebben wij ook verlossing nodig, maar het zit er. Hoeveel we ook goed proberen te doen, er mislukken dingen en de wereld blijft onvolmaakt. Maar het is deze wereld waarin, en niet waaruit, we verlost worden. Dus, terugkerend naar ons onderwerp, je kunt je er niet zo makkelijk vanaf maken door te zeggen dat dit extremisme buiten onze samenleving staat. We kunnen niet zeggen: het kwaad geschiedde buiten ons, nee, het gebeurde ín onze samenleving. En dat betekent dat ook al hebben we er helemaal niets mee, we moeten er wel iets mee.
En wat we ermee moeten cirkelt rondom de vraag: kun je werkelijk alles zeggen? Die vraag laat zich in het huidige debat moeilijk stellen. Het is bijna taboe. Als je vraagt of woorden geen consequenties hebben, dan laad je bijna de verdenking op je dat je zou zeggen dat anderen medeverantwoordelijk zijn voor zo’n verschrikkelijk daad. Maar daar gaat het niet om. Waar het om gaat is dat we zien dát woorden consequenties hebben. Mensen doen wat met woorden die anderen zeggen. En woorden die mensen zeggen doen andere mensen wat. De vraag is of de vrijheid van meningsuiting hetzelfde is als de vrijheid om alles te kunnen zeggen. Je mag alles vinden, dat staat buiten kijf. Maar is het verantwoordelijk om alles maar te zeggen?
Waar het mij vanmorgen om gaat is dat je weliswaar alles mag zeggen, maar dat je wel verantwoordelijkheid moet dragen voor wat je zegt. En dus mag je weliswaar alles zeggen, maar je kunt niet alles zeggen. Daarom zegt Jakobus ook dat leraren een strenger oordeel staat te wachten. Omdat wat ze zeggen consequenties heeft. En daar moeten ze zich goed bewust van zijn. Je kunt niet zomaar je eigen mening verkondigen, als die niet is gestoeld op inzicht in waar je over praat. Spreuken heeft gelijk als de dichter zegt: ‘Een zelfzuchtig iemand volgt alleen zijn eigen wil, hij gaat de strijd met alle wijsheid aan. Een dwaas is niet geïnteresseerd in inzicht, hij wil alleen zijn eigen mening kwijt.’
Soms heb ik het gevoel dat de vrijheid van meningsuiting gedegradeerd wordt tot een vuilnisemmer. Waarin iedereen maar zijn eigen mening kwijt moet kunnen. Los van wijsheid en van inzicht. Om de een of andere reden zijn we de vrijheid van meningsuiting gaan opvatten als iets dat volledig op zichzelf bestaat en waarvoor alles en iedereen moet wijken. Maar daar is de vrijheid van meningsuiting niet voor bedoeld. Het is niet de vrijheid van de speeltuin waarin alles mag, maar de volwassen vrijheid met een volwassen verantwoordelijkheid, waarin niet alles kan. We leven niet op onszelf, noch kunnen we zomaar van alles roepen over anderen.
Maar we doen het wel. En mensen zijn verontwaardigd als ze beknot worden in hun vrijheid. Maar het is opvallend dat mensen evenzeer verontwaardigd zijn als ze zelf onderwerp of lijdend voorwerp zijn van diezelfde vrijheid van meningsuiting. De toon in het maatschappelijk debat verhardt. We willen zelf alles kunnen zeggen, maar willen niet dat alles gezegd kan worden.
Nu zou dat niet eens zo erg zijn, als we er met elkaar over zouden kunnen praten. Maar juist dat lijkt in toenemende mate onmogelijk te zijn. De vrijheid die mensen nemen om hun eigen mening te kunnen zeggen, gaat niet gepaard met het nemen van verantwoordelijkheid voor het maatschappelijk debat. Een goed debat is een symfonie van een stem en een tegenstem, maar nu klinkt alles door elkaar. En de dirigent krijgt de schuld als het wordt stilgelegd. Wat is er toch aan de hand? ? Ik denk dat het antwoord hierin zit, dat ongemerkt er een sterke ideologisering plaatsvindt van de verschillende standpunten. Een ideologie is een compleet plaatje van de werkelijkheid. Over hoe we in de geschiedenis gekomen zijn tot nu en de problematiek van nu, hoe de verschillende groepen in de samenleving zich tot elkaar verhouden, en wat de gevaren en uitdagingen zijn voor de toekomst. Het mooie van een ideologie is dat je een compleet verhaal hebt. Het nadeel is dat dat hele verhaal niet meer op onderdelen is de bediscussiëren. Dit is het verhaal, punt uit. Ik merk in toenemende mate dat mensen niet meer in staat zijn kritisch naar hun eigen verhaal en uitgangspunten te kijken. En dat ze niet gehinderd door enige bredere kennis, aan hun eigen verhaal vasthouden als de complete werkelijkheid. Ze denken de wijsheid in pacht te hebben.
En daar waarschuwt Jakobus tegen. ‘Wie van u kan wijs en verstandig genoemd worden? Laat hij het daadwerkelijk bewijzen door een onberispelijk leven en door wijze zachtmoedigheid.’ Jakobus is de schrijver in de bijbel van ‘geen woorden maar daden’. Draai hem overigens niet om. Zeg niet dat hij bedoeld dat als je je maar fatsoenlijk gedraagt, je alles mag zeggen. Nee, in beide is wijsheid geboden. Dezelfde wijsheid die Spreuken stelt tegenover het zomaar verkondigen van je eigen mening zonder inzicht. En wijsheid komt niet van beneden, maar van boven. En als wij denken dat we zelf de wijsheid in pacht hebben, dan heeft de Waarheid het nakijken. Wie van ons kan wijs en verstandig genoemd worden? Laten we ons voor alles concentreren op een onberispelijk leven en wijze zachtmoedigheid. Niet geleid worden door jaloezie en egoïsme, maar vredelievend zijn, mild en meegaand.
Moeten we dan niet zeggen waar het op staat en kritisch naar de wereld kijken? Natuurlijk wel. Ook dat is verantwoordelijk zijn. Maar nooit vanuit onze eigen wijsheid, maar in openheid naar de Waarheid, alles onderzoekend en het goede behoudend. Niet gestoeld op meningen, maar op feiten. Want anders komt er helemaal geen vrede, maar iets anders dat zich nu al aan lijkt te dienen: een ideologische strijd. Een strijd tussen partijen die elkaar geen ruimte meer laten, die geen boodschap meer hebben aan elkaar, maar elkaar wel alles zeggen, waardoor de samenleving verhardt, geslotener wordt, en waardoor we de Waarheid verliezen. Dat staat er op het spel, en daarmee niet minder Jezus Christus zelf, die de Weg, de Waarheid en het Leven is. Voor ons, voor elkaar en voor de toekomst.
Tweede preek over 1 Thessalonicenzen: 'Liefde is onbaatzuchtig'
Tekst: Jesaja 45: 1-7, 1 Thessalonicenzen 2: 1-8 en Mattheüs 22: 15-22
Podcast/geluidsfragment
Wat baat het ons dat we geloven? Wat baat het ons dat we ons voor ons geloof inzetten? Dat we onze kinderen daarover vertellen? Dat we onze kerk aantrekkelijk proberen te houden of te maken? Wat baat het ons dat we geloven?
Het is niet zo’n voor hand liggende vraag om te stellen over het geloof. Maar toch is hij voorstelbaar in een wereld die van alle inspanningen en investeringen kosten- en batenanalyses maakt. Daarin is het onvoorstelbaar dat je een investering zou doen die meer kost dan hij oplevert. Dat je je zou inspannen om werkelijk niets ervoor terug te krijgen, zelfs niet een vermelding op je CV. Dan laad je al gauw de verdenking op je een verborgen agenda te hebben. Geloof laat zich echter niet langs de meetlat leggen van kosten en baten, al moeten ook wij ons verantwoorden over onze inspanningen ten opzichte van de ledenaantallen en financiële positie van onze kerk.
Paulus legt daarover een getuigenis af in het stuk van de eerste Thessalonicenzenbrief dat wij vandaag lezen. Het bezoek aan Thessalonica is niet tevergeefs geweest, stelt Paulus, maar het heeft hem en zijn reisgenoten wel veel gekost. Hij herinnert aan mishandelingen en beledigingen die ze eerder in Filippi ondergingen. Ze zijn niet de makkelijke weg gegaan. Maar ook in hun verkondiging van hun boodschap zijn ze niet de makkelijkste weg gegaan. Ik wilde haast zeggen: in het verkopen van hun boodschap. Want dat is een woord dat past bij de taal van de kosten- en batenanalyse. Paulus verkoopt niet, hij verkondigt. Omdat het hem niet gaat om de baten, ook niet in relatie tot de kosten, maar om de goede boodschap zelf. Hij zegt nooit mensen naar de mond te hebben gepraat. Ook waren zijn woorden nooit een dekmantel voor hebzucht. Nee, sterker nog, hij wil alle schijn vermijden dat het hem om een beloning te doen is. En daarom zegt hij dat ‘we als apostelen van Christus ons hadden kunnen laten gelden’, maar dat ze dat niet gedaan hebben. Bedoeld is hier letterlijk dat ze geen geld wilden ontvangen voor hun diensten, noch dat ze in hun onderhoud werden voorzien. Nee, sterker nog, hij toont zich financieel helemaal onafhankelijk, door zelf te werken voor zijn onderhoud. In vers 9 staat: ‘U herinnert u, broeders en zusters, hoe we ons hebben ingezet en ingespannen om niemand van u tot last te zijn.’ Van Paulus gaat het verhaal dat hij tentenmaker was, maar meer specifiek was hij leerlooier van geitenleer, dat in die streek gebruikt werd, waarvan sandalen, zakken en ook tentdoeken van kon worden gemaakt.
Het hele betoog van Paulus is er dus op gericht te laten zien dat hij zonder winstoogmerk zich inzette voor de verkondiging van de goede boodschap. Misschien om zich te verdedigen tegen mensen die geloven dat ze een verborgen agenda hadden, of zelfs tegen mensen die het er moeilijk mee hadden dat Paulus en de zijnen zo lang zijn weggebleven en niet terugkwamen naar Thessalonica. Dat de situatie in Thessalonica hen verder onverschillig zou hebben gelaten. Dat ze zouden denken dat er voor hen niets meer te halen zou zijn.
Niets is minder waar. Paulus zegt in vers 3: ‘Onze oproep berust niet op een dwaling, op oneerlijkheid of bedrog. Wij spreken alleen omdat God ons daartoe waardig heeft gekeurd en ons het evangelie heeft toevertrouwd – niet om mensen te behagen, maar God, die de mensen doorgrondt.’ Het ging hen dus om God. En daar haalden ze ook hun vertrouwen vandaan en hun moed. God is hun drijvende kracht. En, zegt hij later, hun getuige. Het ging hen om God, en het ging hen om de mensen, en niets ertussenin, zijzelf al helemaal niet. ‘In die gezindheid, vol liefde voor u, waren we niet alleen bereid u te laten delen in Gods evangelie, maar ook in ons eigen leven.’ Onverschilligheid? Helemaal niet! Of er voor hen niets meer te halen viel? Dat is nooit een overweging geweest! Ze lieten de mensen zelfs delen in hun eigen leven, en wilden in hun verkondiging niet tussen God en mens instaan.
Wat baat het om te geloven? Diezelfde vraag kwam ook op Jezus af. De verleiding was groot in Jezus’ tijd om de prestigestrijd aan te gaan met de Romeinse bezetter. En dat was in de tijd dat Mattheüs zijn evangelie schreef alleen nog maar erger. De tempel was toen verwoest en de Romeinse bezetter was overal aanwezig. Zal Jezus zwichten voor de verleiding op te staan tegen de keizer en zo zijn geloof te gelde proberen te maken? De inleiding op de vraag van de Farizeeën en Herodianen is al heel geraffineerd: net zoals Paulus zichzelf en de zijnen omschrijft als oprecht en dat hij niemand naar de mond praat, benadrukken de vragenstellers hier dat ze geloven dat Jezus niemand naar de ogen kijkt. Dan zouden ze toch eigenlijk moeten weten wat Jezus gaat antwoorden als ze vragen: is het toegestaan om belasting te betalen aan de keizer? Het antwoord dat Jezus geeft is: ‘Geef wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort.’
Wat doet Jezus hier? Wend hij zich helemaal van de staat af en brengt hij een scheiding aan tussen geloof en staat? Nee, in het geheel niet! De belastingmunt die hij te zien krijgt raakt hem in de kern van zijn geloof en verkondiging. Daar staat op in die tijd ‘Keizer Tiberius, goddelijke zoon van de verheven god Augustus, hogepriester.’ Jezus houdt zich verre van het geld omdat het hem niets dan ellende zou opleveren: als hij had gezegd dat je geen belasting zou moeten betalen dan hadden de Herodianen hem beschuldigd van opruiing tegen de bezetter en de Farizeeën hadden hem beschuldigd dat hij de spreuk op de munt over de goddelijkheid van de keizer had onderschreven. Nee, Jezus doet iets waarmee hij echt zijn oprechtheid laat zien en dat hij mensen niet naar de mond praat. Het gaat hem niet om hemzelf, maar om God. Geef aan God wat God toebehoort. Die zagen ze niet aankomen. Van verbazing vallen ze stil. En eigenlijk is het jammer dat Jezus niet verder om uitleg wordt gevraagd.
Als we tot slot Jesaja lezen, dan snappen we wat Jezus bedoelde. Hier zegt God tegen de gezalfde heidense koning Cyrus: “Ik ben de Heer, er is geen ander, buiten mij is er geen god. Ik heb je omgord met wapens, ofschoon je me niet kende. Zo zal iedereen, van oost tot west, weten dat er niets is buiten mij.” Wil je zuiver in je taak voor God staan, dan moet daar niets tussen staan. Want er is niets buiten God. Geen macht, geen aanzien, geen geld. Geloof baat niet in die zin. Het is gewoon het geloof dat in zichzelf al zo’n enorme kracht heeft dat het al het andere overbodig maakt. Liefde hoeft niet beloond te worden, en zeker niet de liefde van God, aan wie alles toebehoort. Liefde gebeurt en is onbaatzuchtig, ook onvoorwaardelijk. En alleen zo, zonder baten en voorwaarden, komt de ware liefde, en de ware goede boodschap aan het licht.
Podcast/geluidsfragment
Wat baat het ons dat we geloven? Wat baat het ons dat we ons voor ons geloof inzetten? Dat we onze kinderen daarover vertellen? Dat we onze kerk aantrekkelijk proberen te houden of te maken? Wat baat het ons dat we geloven?
Het is niet zo’n voor hand liggende vraag om te stellen over het geloof. Maar toch is hij voorstelbaar in een wereld die van alle inspanningen en investeringen kosten- en batenanalyses maakt. Daarin is het onvoorstelbaar dat je een investering zou doen die meer kost dan hij oplevert. Dat je je zou inspannen om werkelijk niets ervoor terug te krijgen, zelfs niet een vermelding op je CV. Dan laad je al gauw de verdenking op je een verborgen agenda te hebben. Geloof laat zich echter niet langs de meetlat leggen van kosten en baten, al moeten ook wij ons verantwoorden over onze inspanningen ten opzichte van de ledenaantallen en financiële positie van onze kerk.
Paulus legt daarover een getuigenis af in het stuk van de eerste Thessalonicenzenbrief dat wij vandaag lezen. Het bezoek aan Thessalonica is niet tevergeefs geweest, stelt Paulus, maar het heeft hem en zijn reisgenoten wel veel gekost. Hij herinnert aan mishandelingen en beledigingen die ze eerder in Filippi ondergingen. Ze zijn niet de makkelijke weg gegaan. Maar ook in hun verkondiging van hun boodschap zijn ze niet de makkelijkste weg gegaan. Ik wilde haast zeggen: in het verkopen van hun boodschap. Want dat is een woord dat past bij de taal van de kosten- en batenanalyse. Paulus verkoopt niet, hij verkondigt. Omdat het hem niet gaat om de baten, ook niet in relatie tot de kosten, maar om de goede boodschap zelf. Hij zegt nooit mensen naar de mond te hebben gepraat. Ook waren zijn woorden nooit een dekmantel voor hebzucht. Nee, sterker nog, hij wil alle schijn vermijden dat het hem om een beloning te doen is. En daarom zegt hij dat ‘we als apostelen van Christus ons hadden kunnen laten gelden’, maar dat ze dat niet gedaan hebben. Bedoeld is hier letterlijk dat ze geen geld wilden ontvangen voor hun diensten, noch dat ze in hun onderhoud werden voorzien. Nee, sterker nog, hij toont zich financieel helemaal onafhankelijk, door zelf te werken voor zijn onderhoud. In vers 9 staat: ‘U herinnert u, broeders en zusters, hoe we ons hebben ingezet en ingespannen om niemand van u tot last te zijn.’ Van Paulus gaat het verhaal dat hij tentenmaker was, maar meer specifiek was hij leerlooier van geitenleer, dat in die streek gebruikt werd, waarvan sandalen, zakken en ook tentdoeken van kon worden gemaakt.
Het hele betoog van Paulus is er dus op gericht te laten zien dat hij zonder winstoogmerk zich inzette voor de verkondiging van de goede boodschap. Misschien om zich te verdedigen tegen mensen die geloven dat ze een verborgen agenda hadden, of zelfs tegen mensen die het er moeilijk mee hadden dat Paulus en de zijnen zo lang zijn weggebleven en niet terugkwamen naar Thessalonica. Dat de situatie in Thessalonica hen verder onverschillig zou hebben gelaten. Dat ze zouden denken dat er voor hen niets meer te halen zou zijn.
Niets is minder waar. Paulus zegt in vers 3: ‘Onze oproep berust niet op een dwaling, op oneerlijkheid of bedrog. Wij spreken alleen omdat God ons daartoe waardig heeft gekeurd en ons het evangelie heeft toevertrouwd – niet om mensen te behagen, maar God, die de mensen doorgrondt.’ Het ging hen dus om God. En daar haalden ze ook hun vertrouwen vandaan en hun moed. God is hun drijvende kracht. En, zegt hij later, hun getuige. Het ging hen om God, en het ging hen om de mensen, en niets ertussenin, zijzelf al helemaal niet. ‘In die gezindheid, vol liefde voor u, waren we niet alleen bereid u te laten delen in Gods evangelie, maar ook in ons eigen leven.’ Onverschilligheid? Helemaal niet! Of er voor hen niets meer te halen viel? Dat is nooit een overweging geweest! Ze lieten de mensen zelfs delen in hun eigen leven, en wilden in hun verkondiging niet tussen God en mens instaan.
Wat baat het om te geloven? Diezelfde vraag kwam ook op Jezus af. De verleiding was groot in Jezus’ tijd om de prestigestrijd aan te gaan met de Romeinse bezetter. En dat was in de tijd dat Mattheüs zijn evangelie schreef alleen nog maar erger. De tempel was toen verwoest en de Romeinse bezetter was overal aanwezig. Zal Jezus zwichten voor de verleiding op te staan tegen de keizer en zo zijn geloof te gelde proberen te maken? De inleiding op de vraag van de Farizeeën en Herodianen is al heel geraffineerd: net zoals Paulus zichzelf en de zijnen omschrijft als oprecht en dat hij niemand naar de mond praat, benadrukken de vragenstellers hier dat ze geloven dat Jezus niemand naar de ogen kijkt. Dan zouden ze toch eigenlijk moeten weten wat Jezus gaat antwoorden als ze vragen: is het toegestaan om belasting te betalen aan de keizer? Het antwoord dat Jezus geeft is: ‘Geef wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort.’
Wat doet Jezus hier? Wend hij zich helemaal van de staat af en brengt hij een scheiding aan tussen geloof en staat? Nee, in het geheel niet! De belastingmunt die hij te zien krijgt raakt hem in de kern van zijn geloof en verkondiging. Daar staat op in die tijd ‘Keizer Tiberius, goddelijke zoon van de verheven god Augustus, hogepriester.’ Jezus houdt zich verre van het geld omdat het hem niets dan ellende zou opleveren: als hij had gezegd dat je geen belasting zou moeten betalen dan hadden de Herodianen hem beschuldigd van opruiing tegen de bezetter en de Farizeeën hadden hem beschuldigd dat hij de spreuk op de munt over de goddelijkheid van de keizer had onderschreven. Nee, Jezus doet iets waarmee hij echt zijn oprechtheid laat zien en dat hij mensen niet naar de mond praat. Het gaat hem niet om hemzelf, maar om God. Geef aan God wat God toebehoort. Die zagen ze niet aankomen. Van verbazing vallen ze stil. En eigenlijk is het jammer dat Jezus niet verder om uitleg wordt gevraagd.
Als we tot slot Jesaja lezen, dan snappen we wat Jezus bedoelde. Hier zegt God tegen de gezalfde heidense koning Cyrus: “Ik ben de Heer, er is geen ander, buiten mij is er geen god. Ik heb je omgord met wapens, ofschoon je me niet kende. Zo zal iedereen, van oost tot west, weten dat er niets is buiten mij.” Wil je zuiver in je taak voor God staan, dan moet daar niets tussen staan. Want er is niets buiten God. Geen macht, geen aanzien, geen geld. Geloof baat niet in die zin. Het is gewoon het geloof dat in zichzelf al zo’n enorme kracht heeft dat het al het andere overbodig maakt. Liefde hoeft niet beloond te worden, en zeker niet de liefde van God, aan wie alles toebehoort. Liefde gebeurt en is onbaatzuchtig, ook onvoorwaardelijk. En alleen zo, zonder baten en voorwaarden, komt de ware liefde, en de ware goede boodschap aan het licht.
Eerste preek 1 Thessalonicenzen (2 oktober): Bemoedigende dankbaarheid
Tekst: Jesaja 25: 1-9, 1 Thessalonicenzen 1: 1-10 en Mattheüs 22: 1-14
Podcast/geluidsfragment
Het bijbelleesrooster voor onze erediensten neemt ons tot het einde van het kerkelijk jaar mee in de eerste brief aan de Thessalonicenzen. Een brief, waar niet vaak uit gepreekt wordt, en niet zonder reden. Het is niet een heel sprekende brief. Hij is bovendien een beetje vaag en lijkt ons in onze tijd niet zoveel te zeggen te hebben. De vermaningen zijn erg algemeen en de problemen die hij aansnijdt lijken niet de problemen te zijn waar wij het meest mee worstelen. Toch is het een interessante brief, ook om te lezen in deze tijd van het kerkelijk jaar. Misschien zelfs wel meer dan in andere tijden in het verleden.
Laten we bij deze brief eerst even kijken naar de afzender en de poststempel. De afzender maakt zich bekend in de eerste regel. Paulus is de schrijver van de brief. En hij schrijft in meervoud. En dat is ook een echt meervoud. Daaronder vallen ook Silvanus en Timoteüs; ja, diegene aan wie die twee andere brieven aan gericht zijn. Maar die zijn van later datum. Want deze eerste brief aan de Thessalonicenzen is de oudste brief, en daarmee het oudste bijbelboek van het Nieuwe Testament. De poststempel zal om en nabij het jaar 50 hebben aangegeven. Alle evangeliën, Handelingen en Openbaringen, en alle andere brieven zijn van later datum.
Dat op zich maakt de brief al interessant. Het christendom is heel jong nog. Het heeft zich nog geen plek verworven en staat nog heel onzeker in de startblokken. Het geloof is nog zo’n onvanzelfsprekend verschijnsel dat het heel moeilijk is om het geloof in praktijk te brengen. Want de omgeving is heel vijandig. Voor hun aankomst in Thessalonica indertijd zijn Paulus en de zijnen mishandeld in Filippi. De boodschap die Paulus en de zijnen brachten werd als ondermijnend ervaren. Zowel door Grieken als door Joden. En christenen waren geen allochtonen die van buiten kwamen – dat waren ook Grieken en Joden. En deze tot christen bekeerden Grieken en Joden keerden zich dus tegen de waarden van hun eigen groep. En in de Griekse samenleving werden ze daarom ook als gevaarlijk betiteld. Wanneer een groep niet de waarden onderschrijft van een samenleving, dan voelt de samenleving zich gauw onveilig. Zeker als dat ook nog eens de macht van de machthebbers aantast. Christenen waren in zekere zin ongrijpbaar. Omdat ze zich met hun geloof in de ene God losmaken van het veelgodendom. Met hun gehoorzaamheid aan God maken ze zich los van hun absolute gehoorzaamheid aan de keizer. Met hun menslievendheid hadden ze niet de hardheid die de norm was. Ze keken in hun geloof, hoop en liefde, buiten de samenleving en de geijkte paden. Ze zeiden met hun geloof eigenlijk tegen hun samenlevingsgenoten: het is niet te vinden in waar jullie je allemaal aan vasthouden. Niet in het geloof in de goden waarmee je controle wilt houden over het leven, noch in de heerschappij van het Romeinse Rijk. Een interessante tijd dus, die misschien wel meer overeenkomsten heeft met de onze. Niet in de angst voor vervolging, wel wanneer je merkt dat het geloof verder reikt dan wat we in onze samenleving kunnen verwerven. En dat het geloof verder reikt dan politieke keuzen, omdat het geloof zich niet in het hier en nu laat vastleggen. Dat maakt geloof ook vaak ongrijpbaar, omdat het niet past in het plaatje links-rechts of conservatief-progressief of rijk-arm of uitbundig-sober of wat je ook maar tegenover elkaar zou kunnen zetten. En dat is voor mensen die met gelovigen te maken krijgen soms om gek van te worden. Hoezeer geloofsrichtingen ook cultuurrichtingen kunnen worden en wel voorspelbaar kunnen worden, het geloof is dat in zijn diepste wezen niet. Altijd onverwacht, altijd een omkering van wat mensen verwachten. Gelovigen stellen hun zekerheid niet in deze wereld, maar in God. En dat maakt ons in zekere zin een beetje wereldvreemd – en dat is een geuzennaam.
In deze setting krijgen we de brief te lezen. En die heeft een opvallende toon; die van dankbaarheid. En dat is wel opvallend. De hele brief blijft die toon vasthouden. En dat, terwijl we zo gewend zijn uit de brieven dat er behoorlijk fel van leer getrokken wordt tegen bepaalde tendensen en meningen. Maar hier niet. Zo dadelijk wil ik iets over die dankbaarheid zeggen, maar eerst over de reden daarvan. Behalve datgene waar de apostel dankbaar voor is, heeft hij nog een andere motivatie. Dat is namelijk dat hij de mensen in Thessalonica wil bemoedigen. Behalve de vijandigheid speelt in deze jonge christelijke gemeenschap nog iets anders. Men leeft in een snelle toekomstverwachting. Jezus zal snel terugkomen. En een deel van hun motivatie om als goede gelovigen te leven is dat het er nu op aankomt. Maar dat betekent ook dat men erg onzeker wordt als Jezus’ terugkomst uitblijft en geloofsgenoten wel sterven. Het alom aanwezige heidense geloof dat sterfgevallen een oordeel van de goden betekenen over de nabestaanden, zit er nog diep in. Is hun geloof wel goed genoeg? Geloven we te midden van onze samenleving en onze niet-gelovige kennissen, collega’s, vrienden en familieleden wel genoeg? Nemen we ons geloof zelf wel voldoende serieus? Goede zelfkritische vragen, maar ze kunnen ook verlammend werken. En wat Paulus nu zegt in zijn dankbaarheid is: we mogen dankbaar zijn dat we zo met elkaar kunnen geloven. Hou vol! Ook als je het gevoel hebt dat het geloof alleen maar minder wordt. Maar dan niet in negatieve zin, maar in positieve zin. In dat volhardende geloof zit een enorme kracht die boven ons uit stijgt. Paulus verwijst naar Macedonië en Achaje, en ver daarbuiten. Hou vol, het geloof blijft inspireren; het heeft een enorme kracht in zich.
En daar is Paulus dankbaar voor. En die dankbaarheid richt zich niet alleen tot de gelovigen in Thessalonica. Die richt zich gek genoeg ook op hemzelf en zijn partners. Een zin als ‘U weet hoeveel wij voor u betekend hebben toen we in uw midden waren’ klinkt op zichzelf als een vraag om zelfbevestiging, maar Paulus bedoelt iets anders. Voor deze zin staat: ‘onze verkondiging aan u overtuigde immers niet alleen door onze woorden, maar ook door de overweldigende kracht van de heilige Geest.’ De bemoediging die in de dankbaarheid doorklinkt slaat dus op de beleving van Paulus dat niet alleen zijn verhaal en dat van zijn partners goed is aangeslagen, maar dat het een soort beweging op gang heeft gebracht, omdat de Geest van God er de spirit aan heeft gegeven. Zo zijn ze alle drie actief: de Thessalonicenzen, Paulus en de zijnen, én God. Het komt de gelovigen niet aanwaaien. Ze moeten er zelf ook wat voor doen. Maar in een andere zin komt het hen wel aanwaaien. De Geest vuurt de apostel en de zijnen aan met een verhaal dat aanslaat onder de gelovigen en kracht geeft. En dat alles omdat God het begonnen is. Wat dat staat nog voor het vers dat we zojuist lazen: ‘God heeft u lief, broeders en zusters. Wij weten dat hij u heeft uitgekozen.’
Waar halen we de moed vandaan om te blijven geloven? Die moed halen we hieruit dat God iets met ons begonnen is. Hij geeft ons inspiratie door zijn Geest. En hij doet dat in het praten met elkaar over het geloof, het horen en lezen over het geloof en de bijbel, in het omzien naar elkaar. En als wij actief blijven in het geloof, op talloze manieren, dan zal dat vuur blijven branden. Niet door ons, maar wel voor ons. Het hangt niet van ons af, maar het staat of valt wel met of wij aangevuurd willen worden. Zo niet, dan is het een verloren zaak. Zo wel, dan kan de kracht enorme dingen teweeg brengen, waar we dankbaar voor mogen zijn. Voor elkaar, voor onszelf, en voor God.
Zo is de dankbaarheid van Paulus geen borstklopperij, en ook geen schouderklopperij, maar een bemoedigend arm op de gemeente heen. God ziet naar zijn gemeente om. Hij heeft ons lief. Zo houden wij het uit met alles wat het geloof weerspreekt. En kunnen we in hoopvolle verwachting blijven leven en geloven.
Podcast/geluidsfragment
Het bijbelleesrooster voor onze erediensten neemt ons tot het einde van het kerkelijk jaar mee in de eerste brief aan de Thessalonicenzen. Een brief, waar niet vaak uit gepreekt wordt, en niet zonder reden. Het is niet een heel sprekende brief. Hij is bovendien een beetje vaag en lijkt ons in onze tijd niet zoveel te zeggen te hebben. De vermaningen zijn erg algemeen en de problemen die hij aansnijdt lijken niet de problemen te zijn waar wij het meest mee worstelen. Toch is het een interessante brief, ook om te lezen in deze tijd van het kerkelijk jaar. Misschien zelfs wel meer dan in andere tijden in het verleden.
Laten we bij deze brief eerst even kijken naar de afzender en de poststempel. De afzender maakt zich bekend in de eerste regel. Paulus is de schrijver van de brief. En hij schrijft in meervoud. En dat is ook een echt meervoud. Daaronder vallen ook Silvanus en Timoteüs; ja, diegene aan wie die twee andere brieven aan gericht zijn. Maar die zijn van later datum. Want deze eerste brief aan de Thessalonicenzen is de oudste brief, en daarmee het oudste bijbelboek van het Nieuwe Testament. De poststempel zal om en nabij het jaar 50 hebben aangegeven. Alle evangeliën, Handelingen en Openbaringen, en alle andere brieven zijn van later datum.
Dat op zich maakt de brief al interessant. Het christendom is heel jong nog. Het heeft zich nog geen plek verworven en staat nog heel onzeker in de startblokken. Het geloof is nog zo’n onvanzelfsprekend verschijnsel dat het heel moeilijk is om het geloof in praktijk te brengen. Want de omgeving is heel vijandig. Voor hun aankomst in Thessalonica indertijd zijn Paulus en de zijnen mishandeld in Filippi. De boodschap die Paulus en de zijnen brachten werd als ondermijnend ervaren. Zowel door Grieken als door Joden. En christenen waren geen allochtonen die van buiten kwamen – dat waren ook Grieken en Joden. En deze tot christen bekeerden Grieken en Joden keerden zich dus tegen de waarden van hun eigen groep. En in de Griekse samenleving werden ze daarom ook als gevaarlijk betiteld. Wanneer een groep niet de waarden onderschrijft van een samenleving, dan voelt de samenleving zich gauw onveilig. Zeker als dat ook nog eens de macht van de machthebbers aantast. Christenen waren in zekere zin ongrijpbaar. Omdat ze zich met hun geloof in de ene God losmaken van het veelgodendom. Met hun gehoorzaamheid aan God maken ze zich los van hun absolute gehoorzaamheid aan de keizer. Met hun menslievendheid hadden ze niet de hardheid die de norm was. Ze keken in hun geloof, hoop en liefde, buiten de samenleving en de geijkte paden. Ze zeiden met hun geloof eigenlijk tegen hun samenlevingsgenoten: het is niet te vinden in waar jullie je allemaal aan vasthouden. Niet in het geloof in de goden waarmee je controle wilt houden over het leven, noch in de heerschappij van het Romeinse Rijk. Een interessante tijd dus, die misschien wel meer overeenkomsten heeft met de onze. Niet in de angst voor vervolging, wel wanneer je merkt dat het geloof verder reikt dan wat we in onze samenleving kunnen verwerven. En dat het geloof verder reikt dan politieke keuzen, omdat het geloof zich niet in het hier en nu laat vastleggen. Dat maakt geloof ook vaak ongrijpbaar, omdat het niet past in het plaatje links-rechts of conservatief-progressief of rijk-arm of uitbundig-sober of wat je ook maar tegenover elkaar zou kunnen zetten. En dat is voor mensen die met gelovigen te maken krijgen soms om gek van te worden. Hoezeer geloofsrichtingen ook cultuurrichtingen kunnen worden en wel voorspelbaar kunnen worden, het geloof is dat in zijn diepste wezen niet. Altijd onverwacht, altijd een omkering van wat mensen verwachten. Gelovigen stellen hun zekerheid niet in deze wereld, maar in God. En dat maakt ons in zekere zin een beetje wereldvreemd – en dat is een geuzennaam.
In deze setting krijgen we de brief te lezen. En die heeft een opvallende toon; die van dankbaarheid. En dat is wel opvallend. De hele brief blijft die toon vasthouden. En dat, terwijl we zo gewend zijn uit de brieven dat er behoorlijk fel van leer getrokken wordt tegen bepaalde tendensen en meningen. Maar hier niet. Zo dadelijk wil ik iets over die dankbaarheid zeggen, maar eerst over de reden daarvan. Behalve datgene waar de apostel dankbaar voor is, heeft hij nog een andere motivatie. Dat is namelijk dat hij de mensen in Thessalonica wil bemoedigen. Behalve de vijandigheid speelt in deze jonge christelijke gemeenschap nog iets anders. Men leeft in een snelle toekomstverwachting. Jezus zal snel terugkomen. En een deel van hun motivatie om als goede gelovigen te leven is dat het er nu op aankomt. Maar dat betekent ook dat men erg onzeker wordt als Jezus’ terugkomst uitblijft en geloofsgenoten wel sterven. Het alom aanwezige heidense geloof dat sterfgevallen een oordeel van de goden betekenen over de nabestaanden, zit er nog diep in. Is hun geloof wel goed genoeg? Geloven we te midden van onze samenleving en onze niet-gelovige kennissen, collega’s, vrienden en familieleden wel genoeg? Nemen we ons geloof zelf wel voldoende serieus? Goede zelfkritische vragen, maar ze kunnen ook verlammend werken. En wat Paulus nu zegt in zijn dankbaarheid is: we mogen dankbaar zijn dat we zo met elkaar kunnen geloven. Hou vol! Ook als je het gevoel hebt dat het geloof alleen maar minder wordt. Maar dan niet in negatieve zin, maar in positieve zin. In dat volhardende geloof zit een enorme kracht die boven ons uit stijgt. Paulus verwijst naar Macedonië en Achaje, en ver daarbuiten. Hou vol, het geloof blijft inspireren; het heeft een enorme kracht in zich.
En daar is Paulus dankbaar voor. En die dankbaarheid richt zich niet alleen tot de gelovigen in Thessalonica. Die richt zich gek genoeg ook op hemzelf en zijn partners. Een zin als ‘U weet hoeveel wij voor u betekend hebben toen we in uw midden waren’ klinkt op zichzelf als een vraag om zelfbevestiging, maar Paulus bedoelt iets anders. Voor deze zin staat: ‘onze verkondiging aan u overtuigde immers niet alleen door onze woorden, maar ook door de overweldigende kracht van de heilige Geest.’ De bemoediging die in de dankbaarheid doorklinkt slaat dus op de beleving van Paulus dat niet alleen zijn verhaal en dat van zijn partners goed is aangeslagen, maar dat het een soort beweging op gang heeft gebracht, omdat de Geest van God er de spirit aan heeft gegeven. Zo zijn ze alle drie actief: de Thessalonicenzen, Paulus en de zijnen, én God. Het komt de gelovigen niet aanwaaien. Ze moeten er zelf ook wat voor doen. Maar in een andere zin komt het hen wel aanwaaien. De Geest vuurt de apostel en de zijnen aan met een verhaal dat aanslaat onder de gelovigen en kracht geeft. En dat alles omdat God het begonnen is. Wat dat staat nog voor het vers dat we zojuist lazen: ‘God heeft u lief, broeders en zusters. Wij weten dat hij u heeft uitgekozen.’
Waar halen we de moed vandaan om te blijven geloven? Die moed halen we hieruit dat God iets met ons begonnen is. Hij geeft ons inspiratie door zijn Geest. En hij doet dat in het praten met elkaar over het geloof, het horen en lezen over het geloof en de bijbel, in het omzien naar elkaar. En als wij actief blijven in het geloof, op talloze manieren, dan zal dat vuur blijven branden. Niet door ons, maar wel voor ons. Het hangt niet van ons af, maar het staat of valt wel met of wij aangevuurd willen worden. Zo niet, dan is het een verloren zaak. Zo wel, dan kan de kracht enorme dingen teweeg brengen, waar we dankbaar voor mogen zijn. Voor elkaar, voor onszelf, en voor God.
Zo is de dankbaarheid van Paulus geen borstklopperij, en ook geen schouderklopperij, maar een bemoedigend arm op de gemeente heen. God ziet naar zijn gemeente om. Hij heeft ons lief. Zo houden wij het uit met alles wat het geloof weerspreekt. En kunnen we in hoopvolle verwachting blijven leven en geloven.
Abonneren op:
Posts (Atom)