Ik maakte het mijzelf ooit erg moeilijk in de kerkdienst. Ik gaf de kinderen de gelegenheid
om elke vraag te stellen die ze maar wilden. Het liefst over God, Jezus of
kerk. En na enig aarzelen kwam er één vraag: Hoeveel is Jezus? Ik kreeg het
daar wel benauwd van. Het is eigenlijk een onbeantwoordbare vraag. Het antwoord
dat ik gaf was dan ook eigenlijk geen antwoord. Dus ik geef het maar voor wat
het waard is: ‘Als je ’s avonds laat op een open veld naar de sterren kijkt,
hoeveel sterren tel je dan? Nou, zoveel is Jezus!’ Ik zeg er nogmaals bij,
anders zou ik mezelf niet durven citeren: het is eigenlijk geen antwoord. Maar
hoe geef je antwoord op zo’n vraag?
Job stelt ook
een onbeantwoordbare vraag. En ook hij krijgt eigenlijk geen echt antwoord. Job
krijgt het nodige voor de kiezen. Hij raakt alles, maar dan ook echt alles,
kwijt: naast zijn bezittingen ook zijn geliefden en zijn gezondheid. En hij
stelt een simpele, maar onbeantwoordbare vraag: waarom? En Job stelt die vraag
áán iemand, aan God. Waarom, God? Die vraag was misschien niet eens zo dringend
geworden als Jobs vrienden niet al met goedkope antwoorden waren gekomen. Door
die goedkope antwoorden werd de vraag steeds nijpender.
De vrienden van
Job waren ervan overtuigd dat Job toch iets verkeerd gedaan moest hebben. Hij
heeft het vast te danken aan wat hij gedaan heeft of nagelaten. Het is een
hardnekkige gedachte. Die gedachte kennen we uit wijsheidsliteratuur, die ouder
is dan het boek Job. Zo kom je in het Spreukenboek de terugkerende gedachte
tegen dat wie goed doet, goed ontmoet en wie onrecht doet ten gronde zal gaan.
Zoals je zaait, zul je oogsten. Het is een makkelijke gedachte, overzichtelijk
ook. En let maar eens op: nog steeds worden mensen erop afgerekend, al is het
maar onbewust. Misschien is de expliciet beschuldigende vinger niet eens de
meest voorkomende en erge vorm. Wellicht is het veel erger als we mensen alleen
laten in hun lijden, omdat wij er toch niets aan kunnen doen, zodat zij niet
moeten klagen maar dragen en wij doen alsof we het niet zien. Dan geef je
mensen óók het gevoel dat zíj er wèl iets aan kunnen doen dat ze zogenaamd
lastig zijn. Je kunt wel zeggen: kan ik het helpen? Maar dat kan die ander ook
niet, en die zit ermee, dus dat is geen antwoord.
Wat de vrienden
van Job nalaten is het met Job in zijn lijden uit te houden, hoe zwaar dat ook
is. Maar dat is het voor Job ook. En hij kan er ook niets aan doen. Dat is de
essentie van het boek Job. Job kan niets doen aan wat hem overkomt. De latere
wijsheidsliteratuur, waar Job onder valt, is realistischer geworden. Zo kijkt
de Prediker om zich heen en constateert, zo rauw als hij dat kan zeggen, dat
het misschien zelfs eerder andersom is. Met rechtvaardige mensen ziet hij het
slecht gaan, terwijl de slechte mensen leven in rijkdom. Armoe, rijkdom, en
alles wat je in je leven toevalt, is inderdaad meer toeval dan beloning of
straf. Dat wil zeggen: er zit geen oorzaak uit ons leven achter en het is voor
ons niet te bevatten, waarom het lijden bepaalde mensen op een bepaalde manier
treft.
Maar Jobs
vrienden, maar ach, wat heet vrienden; zij kunnen niet leven met het idee dat
er geen oorzaak is te vinden in het leven van Job. En dus ondervragen ze hem.
Maar wat is er wreder dan mensen die lijden bloot te stellen aan
beschuldigingen? Hoe kunnen deze mensen zich weren tegen verwijten dat ze zelf
aan hun lijden bijdragen? Deze beschuldigingen knagen aan hun zelfvertrouwen.
Ze voelen zich al, zoals Job het beschrijft, als een blad dat voortgejaagd
wordt door de wind, een blad dat verpulverd dreigt te worden in de storm.
Maar Job laat
het er ook niet bij zitten. Waar Job het vandaan haalt weet ik niet, want
zoveel anderen zouden van deze beschuldigingen murwgeslagen zijn. Maar Job
blijft geloven dat hij er niets aan kan doen, maar de vraag wordt dan wel des
te schrijnender, waarom wel? En hij kan zich alleen maar tot God richten met
die vraag. Als de wereld dan zo in elkaar zit dan het kwaad goede mensen treft,
waarom dan? Ja, het is een onzinnige vraag, maar toch. Hij zal het met tranen
in zijn ogen gezegd hebben: het is gewoon niet eerlijk! Ook al weet hij dat het
niets met eerlijkheid te maken heeft. Maar het is het toppunt van
machteloosheid: hij, wij kunnen niets aan dat lijden doen. Bah!
God geeft een
antwoord, vanuit een storm. Een antwoord dat geen antwoord is, op een vraag,
die misschien ook eigenlijk geen vraag was, maar een uitroep. Een uitroep is
het om aandacht van God. Van God verwacht Job redding. Maar God lijkt zich doof
te houden. En Job staat voor zijn zaak: het ligt niet aan hem. Maar geprikkeld
door zijn vrienden, die hem beschuldigden, wil hij nu volledig inzicht in
waarom het lijden hem dan wel overkomt. Dat het nu eenmaal gebeurt is niet meer
genoeg voor hem. Hij zou verbitterd raken als hij het daarbij zou laten, dat er
nu eenmaal niets aan te doen is en dat hij het maar heeft te slikken. Hij
weigert, anders gezegd, alleen te blijven in zijn lijden. Hij staat voor wat
hij waard is als kind van God. Een moedig mens, die Job. Hoe zouden wij dat
kunnen als je je in je lijden waardeloos voelt?
Het verhaal is
daarom ook wezenlijk anders dan het verhaal van de storm op het meer. De makers
van het klassieke driejarig leesrooster hebben een verbinding tussen de twee
teksten gezien in het vers dat uit acht hoofdstukken later bij Job wordt
geplukt: En de Heer antwoordde Job vanuit een storm. Het kwam op mij erg
geforceerd over. Het irriteerde me ook. Alsof de combinatie suggereert dat de
storm op het meer een actie van God is. Die irritatie legde wel het verschil
bloot tussen deze twee verhalen. Naar mijn indruk gaat het verhaal van Job over
het lijden mét God en het verhaal van de storm op het meer over het lijden
zónder God. Je zou wel kunnen zeggen dat Jezus’ slapen op de boot ook een vorm
van aanwezigheid is, maar hij doet helemaal niets. Bij Job daarentegen wordt
van God gezegd dat Hij met zijn aanwezigheid reageert: Job niet zou willen
zien, wreed voor hem zou zijn geworden, enfin het hele moeilijke aspect van Job
dat God iets met dat lijden te maken zou hebben.
Ik zou het
verhaal van de storm op het meer niet teveel willen laten kleuren door de
aanklacht van Job. De leerlingen op de boot denken helemaal niet dat God iets
doet. Dat is het hem nou juist: God doet niets. De leerlingen zelf ook niet. Ze
zijn helemaal uit het lood geslagen. Ze lijden zonder God.
Toch krijgen
beiden, Job en de leerlingen, een gelijkluidend antwoord. God wijst Job op de
grootsheid van de schepping, waar Job part noch deel aan heeft. Hoe zou Job
kunnen bevatten wat er in de Eeuwige God omgaat en van Hem uitgaat? Job heeft
God niet verlaten. Maar hij moet wel beseffen dat zijn leven met het lijden dat
hem treft onderdeel uitmaakt van een veel weidsere wereld. Als lijden je overkomt,
mag je staan voor wie je bent. Je bent het waard. En ook de mensen om je heen
zijn geroepen jou niet op te zadelen met de schuld dat jij maar lastig bent.
Maar de keerzijde is dat jij moet proberen de wereld weidser te zien dan die
zich in je lijden vernauwt. Dat is heel moeilijk als je zo bepaald wordt door
pijn, eenzaamheid en verdriet. Ook de leerlingen zitten in dat bootje en zien
niets meer dan dat bootje alleen. Hun ontgaat de weidsheid van de wereld, de
grootheid van de schepping en daarmee het vertrouwen dat ze opgenomen zijn in
het bredere verband van Gods verbond met de mens. Dat besef keert terug als
Jezus de storm stilt. Dat besef keert bij Job terug als God stilstaat bij dat
bredere verband van de schepping waar Hij en Hij alleen de hand in heeft en
voor zorg kan dragen. Waar beide verhalen op uitkomen is dat het leven niet
draait om ons lijden, maar dat dit leven met zijn lijden wel meedraait in Gods
voortdurende zorg voor zijn mensen.
Daar kunnen wij
handen en voeten aan geven door er te zijn waar mensen lijden, en niet over hen
te oordelen. Daardoor zullen ze niet wegkwijnen in hun lijden maar via hun
naasten zicht blijven houden op de hele schepping, die onder Gods hoede staat.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten