Tekst: Exodus 22: 21-27, Mattheüs 5: 33-48, 1 Korinthiërs 4: 6-16
In de afgelopen weken, wanneer wij elkaar troffen, hebben we gelezen en gesproken over de eerste brief van Paulus aan de Korinthiërs. We hebben Paulus ontdekt als iemand die voor de kern van de zaak gaat. Die er niet omheen draait. Daarom komt hij soms wat radicaal, misschien zelfs fundamentalistisch over. Maar, we hebben Paulus daarin ook leren kennen als iemand die zich niet op zichzelf beroept. Hij is geen beterweter. Niet iemand, die zichzelf aanmeet hoger op de morele ladder te staan. Alles voert hij terug op het fundament van zijn geloof, Jezus Christus zelf. Als Paulus zich het gezag aanmatigt van een apostel te zijn, dan wel een apostel van Christus, en in de zin van een apostel, iemand die gezonden is. En een boodschap moet je nooit identificeren met de boodschapper, maar met degene die de boodschap heeft gezonden. Daar is het Paulus om te doen, om Christus zelf. Hijzelf is niet zo begaafd, en al helemaal niet wijs, nee, maar die wijsheid komt van de Geest van Christus. Paulus spoort ons aan ons door die Geest te laten enthousiasmeren, te láten leiden, ons te laten inspireren en zo vrij te kunnen leven. ‘Want wat geen oog heeft gezien, en geen oor heeft gehoord, wat in geen mensenhart is opgekomen, dat heeft God bestemd voor wie hem liefheeft.’
Maar Paulus stelt ook vast dat gelovigen vaak de neiging hebben te zeggen dat ze de wijsheid al bezitten. En dat gelovigen de neiging hebben om dat op te hangen aan iemand die deze wijsheid verkondigt. Vanaf het begin van de brief loopt Paulus al te hoop tegen diegenen die claimen ‘van Apollos’ of ‘van Paulus’ te zijn. Het is echter niet de verdeeldheid op zich die Paulus tegenstaat, maar iets dieper liggends. En daar komt hij in het gedeelte van vandaag uit zijn brief over te spreken. Paulus schrijft: “6 Broeders en zusters, ik heb hiervoor over Apollos en mijzelf gesproken. Dat heb ik gedaan omwille van u. U moet namelijk uit ons voorbeeld deze regel leren: houd u aan wat geschreven staat. U mag uzelf niet belangrijk maken door de een te verheerlijken boven de ander. 7 Wie denkt u dat u bent? Bezit u ook maar iets dat u niet geschonken is? Alles is u geschonken, dus waarom schept u dan op alsof u het zelf verworven hebt? 8 Maar natuurlijk – u bent al helemaal verzadigd, u bent al rijk, u bent al koningen geworden zonder ons. Was u maar koningen geworden, dan zouden wij het ook zijn. 9 Maar volgens mij heeft God ons, apostelen, de laagste plaats toegewezen”…
Paulus werpt de Korinthiërs tegen dat zij zich gedragen als koningen. Dat is een Grieks beeld, dat gaat over de wijze. ‘De wijze mens is een koning, onafhankelijk van anderen en waarlijk vrij” aldus een Griekse filosoof. Paulus beschrijft gelovigen dus als mensen die voelen dat ze een wijsheid bezitten over hun geloof, die hen onafhankelijk maakt en waarlijk vrij. Het klinkt ook alsof deze gelovigen zich vrij menen te hebben gemaakt, en nu niet meer gebonden zijn aan iets. Maar is wie wijs is vrij, in de zin van dat hij niet meer gebonden is aan waarover hij wijsheid heeft, en erboven staat. Prediker zei: Wie kennis vermeerdert, vermeerdert smart. Betekent wijsheid niet in plaats van onafhankelijkheid juist verantwoordelijkheid, en dus ook lijden? Verantwoordelijkheid in eerste instantie voor wat je weet. Want je kunt niet meer zeggen dat je het niet wist. Betekent kennis van het geloof niet dat je veel duidelijker ziet waar het leven knelt? Betekent kennis van het geloof niet dat je je eigen onvermogen ziet? Betekent kennis van het geloof niet dat je juist met onopgeloste vragen zit, en dat je het juist allemaal niet zo zeker weet.
Juist in onze houding naar Paulus bemerk ik wel eens een zeker superioriteitsgevoel. Omdat we nu wel beter weten, het niet meer van deze tijd is, of te radicaal. Ik hoop in de overwegingen over deze brief u een beetje meegenomen te hebben in hoe je ook naar Paulus kan kijken, want uiteindelijk wil Paulus ons niet beschamen, maar als een liefhebbende vader zijn voor de kerk.
Niet voor zijn kerk, maar voor de kerk. Dat is de kerk van Christus. En dat brengt ons weer terug naar die verdeeldheid die hij ziet. Het zou ook een mooi Nederlands verhaal zijn van voor elke tien Nederlanders elf kerken. Of: 1 Nederlander een gelovige, 2 Nederlanders een kerk, 3 Nederlanders een scheuring. We staan nu voor de uitdaging in onze nieuwe Protestantse Kerk om bruggen te slaan tussen onze gemeenten. En dat niet alleen tussen hervormden en gereformeerden en luthersen, maar ook onderling. We zijn geroepen om verbondenheid te zoeken met andere gemeenten. Niet om in elkaar op te gaan, maar wel om niet gescheiden te leven. Dat begint bijvoorbeeld al bij de predikanten. De predikanten van ’s Gravenmoer tot aan Doeveren komen samen in de zogeheten werkgemeenschap De Langstraat. Ik mag voorzitter daarvan zijn. En vanuit onze landelijke kerk worden we aangespoord om na te denken over teamvorming. En misschien voelt u dezelfde schrik die enkele predikanten ook om het hart sloeg. Moet ik in andere gemeenten gaan werken en anderen in de mijne? Hoezo ‘Ik ben van Apollos, en ik van Paulus’? Maar daar gaat het niet om. Het gaat er niet om dat alle predikanten overal inzetbaar moeten zijn op bijvoorbeeld een bepaalde specialisatie. Welnee. Het gaat er toch ook niet om dat alle gelovigen zich in alle kerken moeten thuisvoelen? Waar het wel om gaat is dat we elkaar niet mijden en op zoek gaan naar de meerwaarde van het samen kerk zijn. Het gaat niet om specialisatie van predikanten, maar wel om differentiatie. Waar een bepaalde predikant goed in is, kan ook ten dienste staan van andere gemeenten. Niet om de werkdruk te verzwaren, maar wel om meer mensen ervan laten profiteren. Maar een van de predikanten verwoordde het zo: tja, we zijn natuurlijk gewend geraakt aan ons eigen koninkrijkje, en om daarin alles te doen. En, zo herder, zo gemeente. Ook als gemeenten zijn we geneigd op ons eigen koninkrijkje te passen en dat af te schermen. Geen invloeden van buiten. Maar zo kunnen we geen gemeente van Christus zijn, die zijn kerk zegent met een variëteit aan gaven en uitingen. We hoeven niet alles samen te doen en we hoeven niet eens extra dingen te doen, maar in de som van onze gemeenten beleven we meer van de kerk van Christus dan in alle afzonderlijke gemeenten bij elkaar. En daartoe zijn wij geroepen. Dus we kunnen nimmer spreken over concurrentie tussen gemeenten en over concurrerende activiteiten, zoals nu wel eens wordt gedaan. Dat is uit den boze in de ene kerk van Christus. Alsof de ene hand van het ene lichaam misgrijpt naar wat de andere hand pakt. Zijn zij elkaars concurrenten?
Evenzo geldt dat voor de oecumene. Wie mijn bevestiging meemaakte weet dat ik me verbonden voel met de wereldkerk, getuige de voorgangers uit de verschillende andere kerken. We stonden deze week in de Waalwijkse Raad van Kerken voor de vraag wat nu te doen, nu de oecumene nauwelijks meer vorm krijgt. Omdat ik het onvoorstelbaar vind dat we de roeping van onze Heer ‘Opdat zij allen één zijn’ naast ons neerleggen, ben ik deze week ook hiervan voorzitter geworden. Wanneer we geen boodschap meer aan elkaar zouden hebben, dan zouden we de ene kerk van Christus geweld aan doen, en daarmee Christus zelf. Hoezeer wij als protestanten onderling nog verdeeld zijn, en hoezeer de rooms-katholieken dat ook zijn.
U begrijpt dat ik met deze voorbeelden wil aangeven dat de kerk, en onze gemeente als een stukje daarvan, niet van ons is, maar van Christus. Paulus zegt niet voor niets: ‘Bezit u ook maar iets dat u niet geschonken is? Alles is u geschonken.’ Dat lijkt onze vrijheid aan te tasten. Het klinkt toch wel mooi als je door gelovige wijsheid weet hoe de wereld in elkaar steekt en erboven staat? Maar wat beeld je je dat in? ‘Houd u aan wat geschreven staat’ zegt Paulus. Dus al die voorschriften die we in Exodus en in Bergrede lezen blijven belangrijk. Ook in de radicaliteit van de Bergrede? Jazeker wel. We lezen in de Bergrede stukken waarin Jezus de voorschriften van de Thora aanscherpt. Hoe is daarin vrijheid te vinden; het klinkt allemaal zo strikt?
Waar het om gaat is dat tegenover dat koningschap van mensen Paulus de kwetsbaarheid van de apostelen zet als datgene waarin hij een voorbeeld wil zijn. Kwetsbaarheid is onze kracht; en in kwetsbaarheid is een nieuwe vrijheid te vinden. Jezus voorschrift over het liefhebben van je vijand is er zo één. Juist door te beseffen dat je het leven niet in handen hebt, vind je een nieuwe vrijheid. Dat je het leven niet in handen hebt is pijnlijk, en kan leiden tot pijnlijke ervaringen. Maar de weg naar de vrijheid is er niet een langs de overwinning, maar door het lijden heen. De radicaliteit die Jezus tentoonspreidt, maar die je ook aantreft bij Paulus, is geen fundamentalisme dat andere mensen veroordeelt of knecht, maar een nieuwe radicaliteit die ons strak houdt, die ons op de weg houdt naar de vrijheid. De reden voor Jezus om de regels van de Thora aan te scherpen is niet dat hij het mensen moeilijker wil maken, of macht over ze wil hebben, maar om ze af te houden van pogingen om het op een akkoordje te gooien met een bepaald voorschrift. Dat we het niet zo nauw moeten nemen. Nee, dat moeten we wel. Niet vanuit een oud moreel superioriteitsidee, met hoge standaarden waar niemand aan kan voldoen, en dus ook niet aan voldoet en dat goedpraat. Maar vanuit een nieuwe radicaliteit, door het lijden heen, niet om elkaar te oordelen of te veroordelen, maar elkaar bij te staan in ons lijden. Dan vinden we vrijheid, die geen koningschap ons geven kan. Dan vinden we rijkdom, die geen geld ons geven kan. Dan vinden we liefde, die geen overwinning op anderen of onszelf ons geven kan. Houd u aan wat geschreven staat, zegt Paulus die over de liefde schreef:
1 Al sprak ik de talen van alle mensen en die van de engelen – had ik de liefde niet, ik zou niet meer zijn dan een dreunende gong of een schelle cimbaal. 2 Al had ik de gave om te profeteren en doorgrondde ik alle geheimen, al bezat ik alle kennis en had ik het geloof dat bergen kan verplaatsen – had ik de liefde niet, ik zou niets zijn. 3 Al verkocht ik mijn bezittingen omdat ik voedsel aan de armen wilde geven, al gaf ik mijn lichaam prijs en kon ik daar trots op zijn – had ik de liefde niet, het zou mij niet baten.
4 De liefde is geduldig en vol goedheid. De liefde kent geen afgunst, geen ijdel vertoon en geen zelfgenoegzaamheid. 5 Ze is niet grof en niet zelfzuchtig, ze laat zich niet boos maken en rekent het kwaad niet aan, 6 ze verheugt zich niet over het onrecht maar vindt vreugde in de waarheid. 7 Alles verdraagt ze, alles gelooft ze, alles hoopt ze, in alles volhardt ze.
8 De liefde zal nooit vergaan. Profetieën zullen verdwijnen, klanktaal zal verstommen, kennis verloren gaan – 9 want ons kennen schiet tekort en ons profeteren is beperkt. 10 Wanneer het volmaakte komt zal wat beperkt is verdwijnen. 11 Toen ik nog een kind was sprak ik als een kind, dacht ik als een kind, redeneerde ik als een kind. Nu ik volwassen ben heb ik al het kinderlijke achter me gelaten. 12 Nu kijken we nog in een wazige spiegel, maar straks staan we oog in oog. Nu is mijn kennen nog beperkt, maar straks zal ik volledig kennen, zoals ik zelf gekend ben. 13 Ons resten geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de grootste daarvan is de liefde.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten