Tekst: Jesaja 43: 1-13a, Matteüs 5: 13-16 en 1 Korinthiërs 3: 9b-17
In de afgelopen week sprak ik iemand die tegen me zei: ‘Ik hou niet zo van Paulus, maar zoals jij het uitlegde kon ik er wel wat mee.’ Dat is fijn om te horen, vooral omdat het weer een uitdaging geeft om ook met de tekst van vandaag aan de slag te gaan. En ik hield die opmerking daarbij in mijn achterhoofd: ik hou niet zo van Paulus. En ik denk dat meerderen van ons dat in meerdere of mindere mate zullen meezeggen. Paulus is geen topfavoriet, niet in hoe hij in zijn geloof staat, en niet hoe hij in het leven staat. Waar zou dat door komen? Ik denk, met de tekst van vandaag in de hand, dat dat zou kunnen komen omdat hij ons soms wat fundamentalistisch in de oren klinkt. Ook vandaag spreekt hij over het fundament van ons geloof – Jezus Christus zelf, zegt hij. Maar hij spreekt daarbij op een toon dat hij van geen wijken lijkt te weten: hij heeft als ‘kundige bouwmeester’ dat fundament gelegd. Maar doen we daarmee Paulus recht? Waar gaat het hem om?
Allereerst valt op dat hij zich weliswaar een kundig bouwmeester noemt, maar daaraan gaat vooraf dat hij dat een taak noemt, die God hem, staat er, uit genade heeft opgelegd. Als je wilt begrijpen wat hij daarmee bedoelt moet je terug naar hoofdstuk 2, waar hij zegt: “2:1 Broeders en zusters, toen ik bij u kwam om u het geheim van Christus te verkondigen, beschikte ook ik niet over uitzonderlijke welsprekendheid of wijsheid. […] Bovendien kwam ik bij u in al mijn zwakheid en was ik angstig en onzeker. De boodschap die ik verkondigde overtuigde niet door wijsheid, maar bewees zich door de kracht van de Geest.” Naar mijn overtuiging is hier niet iemand aan het woord die zich het gezag van God aanmatigt, maar is hier iemand aan het woord die zijns ondanks woorden spreekt die hemzelf overstijgen. En iedere verkondiger mag om die reden bescheiden zijn.
En de enige manier waarop Paulus of elke andere verkondiger dat kan doen, is door te bouwen op het fundament dat Jezus Christus zelf is. Dat Paulus daar zo op hamert, is niet omdat hij wil dat iedereen hem daarin volgt. Juist niet. Wie in een bijbel mee kan lezen in hoofdstuk 3 ziet dat onze tekst is ingeklemd tussen het begin en het eind van een betoog van Paulus waarin hij beschrijft hoe de gelovigen in Korinthe verdeeld zijn. En dat de één de ene verkondiger aanhangt en de ander de andere. De één zegt: ik ben van Apollos, en de ander: en ik van Paulus. Hij eindigt dat betoog in vers 21 met: “3:21 Niemand van u moet zich daarom laten voorstaan op een ander mens, want álles is van u; of het nu Paulus, Apollos of Kefas is, de wereld, leven of dood, heden of toekomst – alles is van ú. Maar u bent van Christus en Christus is van God.”
Laat voor nu in ieder geval duidelijk zijn dat Paulus niet fundamentalistisch is in die zin dat hij zich een goddelijk gezag aanmatigt en weet wat juist is. Nee, hij wil geen volgelingen van hemzelf. Sterker nog, hij wil iedereen opheffen tot zijn eigen positie. Hij wil niet tussen Christus en de gelovigen in staan. Tegenover zijn bescheidenheid naar hemzelf toe, zit een enorme drive om anderen even dicht bij dat fundament te brengen. En misschien ligt daar wel onze gevoeligheid nog meer. De woorden: alles is van ú, klinken ook een beetje pushend. Alsof we voor de leeuwen worden geworpen, ook moeten weten wat en hoe we kunnen geloven, ja sterker nog: daar iets over zouden moeten kunnen zeggen. En daar zijn we in onze tijd best verlegen in geworden. Hoe vaak praten we over ons geloof, en dan ook nog eens tegen vreemden? Niet meteen op de hoek van de straat, maar gewoon over de schutting met de buren, of met vrienden en kennissen? Dit bedoel ik niet oordelend, maar wel constateer ik een zekere verlegenheid; we durven niet zo goed meer, en volgen liever mensen die het wel goed weten te verwoorden. Alsof zij het allemaal zo zeker weten…
En toch ook: wat Paulus zegt klinkt ook weer een beetje claimend, want, zegt Paulus in het vervolg: ‘álles is van u, maar u bent van Christus.’ Het zijn woorden die ook klinken in de profetie van Jesaja. Daar zegt de Heer: “Je bent van mij!” En later nog eens een schepje er bovenop: “Ik, ík ben de Heer.” In het doopgesprek vielen we over die laatste zin, omdat hij zo stellig klinkt: “Ik, ík ben de Heer.” Daarom lezen we ook het stuk ervoor, vanaf vers 1. En als je het daarin leest, dan klinkt het juist mooi: ‘Ik heb je bij je naam geroepen, je bent van mij!’ Een mooie dooptekst. Hier klinkt het helemaal niet zo claimend: ‘je bent van mij!’ Want: “Moet je door het water gaan – ik ben bij je; of door rivieren – je wordt niet meegesleurd.” Dat is de doop. En meer nog: “Moet je door het vuur gaan – het zal je niet verteren, de vlammen zullen je niet verschroeien.”
Dat verbindt zich mooi met wat Paulus zegt over het vuur. Hij spreekt over hoe mensen bouwen op het fundament, en hoe het vuur zal laten zien wat ieders werk waard is. Dit klinkt weer heel oordelend, maar dat zijn weer onze oren en niet de woorden van Paulus. Als Paulus zegt dat de één met goud, zilver en edelstenen bouwt en de ander met hout, hooi of stro, en dat het vuur zal bepalen welk bouwwerk het meeste waard is, dan is het heel logisch om te denken dat dus het bouwwerk van hout, hooi of stro wel zal branden. Maar dat is wereldse wijsheid, en zo redeneert Paulus niet. Paulus zegt telkens in deze hoofdstukken dat wat wijs is voor de wereld dwaas is voor God en andersom. Anders gezegd: we kunnen niet zeggen welk bouwwerk beter is – dan gaan we weer zeggen: ik ben van Apollos, en ik van Paulus – maar welk bouwwerk beter is kan enkel dat vuur laten zien, want het oordeel, de beoordeling is aan God.
En hoe is die beoordeling: met vuur. Maar, let wel: Paulus zegt: “Wanneer het verbrandt, zal hij daarvoor de prijs betalen; hijzelf zal echter worden gered, maar door het vuur heen.” Vuur is in de bijbel geen symbool van de dood, maar van loutering. Net als het water van de doop, iets waar je doorheen gaat om er nieuw uit te komen. Vuur kan zuiveren, net zoals je iets kunt steriliseren in vuur, of in nog hogere warmte.
In plaats van een oordelend en afkeurend karakter is dat vuur dus bedoeld als redding. En zo zijn beide teksten bedoeld: niet om ons fundamentalistisch in een hokje te plaatsen, maar om onze redding te laten zien. ‘Je bent van mij’ is niet claimend en pushend, maar liefdevol bedoeld. Als de ene geliefde tegen de andere zegt: ‘Je bent van mij’, dan klinkt dat in de oren van de wereld misschien als claimend, maar in de oren van de liefde klinkt het anders: als een geliefde zegt ‘je bent van mij’ dan bedoelt die geliefde ermee dat zij voor haar geliefde in staat. Dat als anderen aan haar geliefde komen, zij aan haar komen. Dat zij er altijd zal zijn voor haar geliefde. Daarom zegt de Heer: “Want ik, de Heer, ben je God, de heilige van Israël, je redder. Voor jou geef ik Egypte als losgeld, Nubië en Seba ruil ik tegen jou. Jij bent zo kostbaar in mijn ogen, zo waardevol, en ik hou zoveel van je, dat ik de mensheid geef in ruil voor jou, ja alle volken om jou te behouden. Wees niet bang, want ik ben bij je.”
Dat is de betekenis ervan als God spreekt in Jesaja: “Ik heb je bij je naam geroepen, je bent van mij!” En: “Ik, ík ben de Heer.” En daarom is het zo mooi als we, in al onze verlegenheid, kunnen zeggen: “Ja, ik ben van u.” Er is er maar Eén waarop we werkelijk kunnen bouwen, die onze redding is, en dat is de Bron, het fundament, degene die ons geschapen heeft, gemaakt en gevormd, zo zegt vers 7, en dat is: God. Als we vandaag Eva, wat een mooie naam dan ook, dopen, en het leven daarmee vieren, en haar ouders verwelkomen in onze gemeente, dan mogen we alle verlegenheid van ons afgooien. Het gaat er niet om dat je het even mooi weet te zeggen als een ander, of even gelovig bent als een ander; niemand staat tussen jou en Jezus in. En Hij is je redding, hij staat voor je in, hij houdt van je, en in die zin: je bent van Hem. Weet je geborgen.
En durf van daaruit er ook uit te leven, in woord of daad, op jouw manier. Wees het zout van de aarde, zoals Jezus zegt. Het is een tekst die verbonden is met het doopritueel zoals dat in de rooms-katholieke traditie gebeurt, wanneer een kind ook zout op de lippen krijgt. Hier zeggen we het: dat Eva een meid mag zijn met pit, dat haar leven behoed blijft voor bederf; dat betekent dat ze kritisch durft te zijn en zich niet automatisch conformeert aan het gewenste gedrag en de gewenste mening. Zoals wij allemaal door God aangespoord worden in de woorden van Jezus het zout van de aarde te zijn. En het Licht dat jullie meekrijgen in de doopkaars is het licht dat alles met leven te maken heeft: met het uitbannen van duisternis en angst. Licht geeft zicht voor onderweg. En licht werkt ontmaskerend, niet alleen ’s ochtends voor de spiegel, maar ook in het leven waarin onrecht en leed wordt bedekt.
Dus: als Paulus een beetje pittig klinkt: terecht. En laten wij ook zo zijn: mensen met pit, niet bedoeld als gedreven door een wens om scheiding aan te brengen tussen mensen en tegen elkaar op te bieden, maar gedreven door de Geest die ons brengt bij Jezus die zegt: wees het Licht voor de wereld, breng elkaar aan het licht, vertroebel niet, verduister niet. Dan ben je een tempel van God, en zul je zien en laten zien dat de Geest in ons midden woont. We hoeven niet verlegen te zijn, want het is God die onze redding is, die ons wast door het water en zuivert door het vuur. En wij: wij zijn zijn getuigen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten