zondag 30 januari 2011

Hoe vind je wat je zoekt?

Tekst: Sefanja 2:3 en 3: 9-13, Mattheüs 4:24-5:12 en 1 Korinthiërs 2: 6-16

‘Zoek de Heer’. Daar beginnen de lezingen vandaag mee.
‘Zoek de Heer’.
Nadat we vorige week door Paulus in hoofdstuk 1 werden aangespoord om na te denken over onze roeping, gaan we nu de andere kant op en staan we stil bij hoe we God kunnen zoeken.

Hoe zoek je God? Dat is niet makkelijk, want in deze wereld lijkt Hij vaak niet te vinden. God is niet iets of Iemand die uit deze wereld opkomt. En hoe moet je iets vinden als je niet weet wat je zoekt? Je kunt wel geloven dat er iets is, maar hoe weet je nu wat dat iets dan is? Hoe verkrijg je de wijsheid om te weten wat dat iets dan is? Hoe verwerf je de kennis om God te kennen?

Laat ik het ook eens andersom vragen: hoe leg je geloof uit aan iemand die er niets bij voelt? Hoe leg je uit dat dat verhaal van Jezus van Nazareth die gestorven is aan het kruis en is opgestaan jou zo raakt dat het je leven zin geeft. En meer nog: hoe leg je uit dat de God van wie Jezus getuigt, bestáát? Hoe leg je uit dat waar je in gelooft werkelijkheid is? En niet zomaar een mooi verhaal? En dan gaat het mij nog niet eens zozeer om wat je gelooft, maar dat je het gelooft, en dat het voor jou werkelijkheid is. Hoe leg je dat uit aan iemand die er niets bij voelt?

Als gelovige kun je ervaren dat je bij anderen op een muur botst als het gaat om geloof. En dat heeft dan niet eens zozeer te maken met onwil of met het ontbreken van tolerantie. Het heeft te maken met onbegrip. Dat anderen zich niet kunnen voorstellen dat je dat gelooft. Wanneer je daar gevoelig voor bent kan het geloof erg ongeloofwaardig voelen. En toch, je gelooft het, maar hoe laat je dat een ander nu kennen?

Het is daarom dat wij als gemeenten geloven dat het zin heeft om missionaire jongerendiensten te organiseren, zoals vanavond. De teksten die vanavond gezongen worden raken aan die thema’s die bij ons in de kerk aan de orde komen. Ze hebben als het ware een brugfunctie om vanuit het gevoel van die teksten door te gaan op het verhaal van ons geloof. Daarmee hopen we mensen in hun gevoel te bereiken die anders niet zouden begrijpen waar het in het geloof nu om gaat.

Want leren geloven is niet makkelijk als je van buiten komt. Het doet heel vreemd aan. En dan niet zozeer om onze vormen van liturgie of van ons taalgebruik. Maar het geloof doet heel vreemd aan als het gaat om hoe we in de wereld staan. De bergrede waar we net uit lazen is zo’n voorbeeld. Gelukkig de treurenden, want zij zullen getroost worden. Gelukkig wie hongeren en dorsten naar gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden… Als je dat toch leest als buitenstaander, dan denk je toch: droom lekker verder. Zo zit de wereld niet in elkaar. En als je even later Jezus hoort zeggen dat je je vijanden moet liefhebben en moet bidden voor wie je vervolgen, en dat je je andere wang moet toekeren als je geslagen wordt; dan voel je toch zelf al enige vervreemding, laat staan als iemand dit hoort die volstrekt onbekend is met het geloof. Mooie dromen, maar dat is toch geen werkelijkheid?

De wijsheid die achter dit soort geloofsuitspraken zit klinkt dan ook vaak nogal dwaas in de oren van de wereld. Wie durft er nu de treurenden te feliciteren omdat ze getroost worden? Wie haalt het in zijn hoofd zijn andere wang toe te keren? De logica van het geloof is niet de logica van de wereld. In de logica van het geloof zijn de laatsten de eersten, en wordt het zwakke sterk en het dwaze wijs.

Hoe kun je in de wereld waarin geloof dwaasheid is God leren kennen? Voor Paulus is dat de centrale vraag. En hij heeft daar een heel concreet beeld bij: het kruis van Christus. In de ogen van de wereld is het kruis het symbool van mislukking en vernedering. Wie zo gestraft wordt is alle waardigheid ontnomen. En zo iemand dan ook nog koning noemen is dan natuurlijk helemaal dwaasheid. Maar niet voor Paulus. Voor hem is het een overwinningssymbool. Ja, niet het kruis op zich natuurlijk, dat is inderdaad een vreselijke dood geweest, maar de uitwerking ervan werd redding in plaats van ondergang. Het is de wereld op zijn kop.

Maar hoe begrijp je dat? Hoe kun je in godesnaam begrijpen wat in het geloof allemaal wordt omgekeerd, wat zo dwaas, onlogisch klinkt? Paulus zegt dat we dat niet uit onszelf kunnen. Hij zegt: jij bent toch de enige die jezelf kunt kennen? Dan is God ook de enige die zichzelf kan kennen. Dus God is de enige die jou hem kan leren kennen. En hoe doet Hij dat? Met zijn Geest. Het is zijn Geest die je meeneemt in de zoektocht naar Hem. Daarom kun je Hem ook vinden zonder dat je weet wat je zoekt.

Dat klinkt alleen nog steeds erg ver weg. Misschien is het voorstelbaar te maken op deze manier. Hoe kun je een ander persoon leren kennen? Niet door alles over hem te weten te komen buiten hem of haar. Wel wanneer je in de ontmoeting met die persoon in de ban van hem of haar komt. Wanneer iemand je intrigreert, je nieuwsgierig maakt, je laat verlangen. Dan neemt die ander je in beslag, neemt die ander je mee, en zo leer je die ander kennen. En vaak begint dat niet bij onszelf. Er moet iets in die ander zijn dat iets wakker roept in ons, ons raakt. Wanneer er geen klik is zal het niet lukken.

Zo is het ook met God. Er is iets in God dat mensen in beslag neemt, meeneemt, en dat noemen we de Geest. Als mensen enthousiast zijn, dan zijn ze letterlijk in-God. Dat betekent enthousiasme. Of wanneer mensen geïnspireerd zijn, dan zijn ze letterlijk in-de-Geest, in Spirit. Het is Gods Geest die ervoor kan zorgen dat we Hem kennen. We hoeven dus ook geen halsbrekende toeren uit te halen om het geloof te bewijzen. Want het geloof is niet te bewijzen naar menselijke maatstaven. En iemand overtuigen in de rationele zin zal ook niet lukken. Jouw inspiratie kan wel andere mensen aansteken, en zo het onbegrijpelijke doen laten kennen. Want het is niet van deze wereld, zegt Paulus. Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord, wat in geen mensenhart is opgekomen, dat heeft God bestemd voor wie hem liefhebben, citeert hij.

Wanneer mensen het dwaas noemen om te geloven, en dat heb je misschien wel eens meegemaakt, dan is het belangrijk om deze moeilijke zin van Paulus tot je te nemen. Hij zegt in vers 14 en 15: Een mens die de Geest niet bezit, aanvaardt niet wat van de Geest van God komt, want voor hem is het dwaasheid. Hij kan het ook niet begrijpen, omdat het geestelijk moet worden beoordeeld. Maar een mens die de Geest wel bezit, kan alles beoordelen, en zelf wordt hij door niemand beoordeeld. In deze zinnen zit nogal wat ruis waardoor we het gauw verkeerd verstaan. Gaat het hier nu over een oordeel, en hoezo kunnen gelovigen niet worden beoordeeld? Wat Paulus hier bedoeld is dit: wie gelooft hoeft zich niet te verantwoorden, dat wil zeggen, niet naar wereldse maatstaven. Want dat kan toch niet. Het is onverklaarbaar en onverstaanbaar voor wie de Geest niet bezit. Daarom zegt Paulus dat het gééstelijk moet worden beoordeeld. De nadruk ligt dus in de zin niet op beoordelen maar op het geestelijke. Pas als je voelt wat iemand beweegt kun je met hem of haar in gesprek en ook best kritische vragen stellen – er is dan een zekere geestelijke verbondenheid. Als iemand niet voelt wat een ander beweegt of begeestert en die dat maar belachelijk vindt, geeft die persoon wel een oordeel, maar hoeft die ander daar geen boodschap aan te hebben, want die kan er niets mee, net zoals diegene die het oordeel velt niets met het geloof kan. Snap je het verschil?

Laten we dus niet te gauw bang zijn dat het geloof niet overdraagbaar is aan mensen. Want het klopt dat wij dat niet kunnen. Het is wel mogelijk op een geestelijke manier. Dat betekent dat het van ons afstraalt, hopelijk ook nu en ook vanavond bij de Blofdienst, en als je iemand ontmoet die je naar je geloof vraagt. Het betekent ook dat in onze zoektocht naar God wij niet God actief aan het zoeken zijn, maar zoeken gegrepen te worden door Gods Geest. Dat is een fundamenteel andere houding. Ik kom zoveel mensen tegen die actief naar God aan het zoeken zijn en alles lezen wat los en vast zit. Nu is daar op zich niets mis mee, maar tussen de bladzijden door moet wel ruimte zijn om gegrepen te worden in plaats van om het in je greep te krijgen. Ik bedoel dit: ik kom mensen tegen die zeggen: Ik wil geloven in een God die zo en zo is, of: Dit of dat kan ik niet geloven. Natuurlijk is het goed om onze geloofsbeelden te blijven herijken, maar nooit naar onze maatstaven, maar naar geestelijke maatstaven. Want God is er, was er en zal er zijn. Hij zal zich vaak verbaasd hebben over de beelden die wij van Hem allemaal hebben en het is goed dat we blijven nadenken. Maar hoe meer zal hij zich verbazen over mensen dat ze niet willen dat iets waar is dat wel waar is. Het is niet aan ons om te bepalen wat we kunnen geloven, maar aan God. Anders definieer je je eigen godsdienst zonder God buiten je, en weet je eigenlijk niet meer wat je nog van hem kunt verwachten. Paulus zegt: God neemt je door zijn Geest in bezit en laat je zien wat je kunt geloven. En niet andersom: wij hoeven God niet te zeggen hoe Hij is, en hoe niet. Er staat immers geschreven, zegt Paulus: Wie kent de gedachten van de Heer, zodat wij hem zouden kunnen onderwijzen?’ Anders gezegd: God heeft geen instructeurs nodig.

Wanneer we aangeraakt worden door Gods Geest, blijkt geloof geloofwaardig, zullen we de diepten van God leren kennen, leren voelen, en zal het van ons afstralen naar wie er open voor staan, en hoeven we niet te vrezen voor het oordeel van wie het niet begrijpen. Want wat geen oog heeft gezien, en geen oor heeft gehoord, wat in geen mensenhart is opgekomen, dat heeft God bestemd voor wie hem liefhebben.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten