Tekst: Jesaja 49: 1-7, Mattheus 4: 12-22 en 1 Korinthiërs 1:26-2:5
‘Denk eens aan uw roeping, broeders en zusters’. Dat is de opdracht die de lezing uit de brief van Paulus aan de inwoners van Korinthe vandaag ook aan ons geeft. Denk eens na over uw roeping. Maar dat is niet makkelijk, want weten we eigenlijk nog wat daarmee bedoeld was, met roeping? Is roeping iets wat ons allemaal aangaat, of is roeping enkel iets voor ambtsdragers, in het bijzonder voor predikanten en priesters? Dat laatste zou je gauw denken, want dat is eigenlijk het enige waar we de term roeping nog bij gebruiken. En misschien ook wel bij sommige leiders, die met een zekere zelfopoffering zich geroepen voelen om een volk te dienen. Roeping klinkt heel groot, en heel vergaand. Voor weinigen weggelegd, door velen vermeden. Verhalen klinken misschien door van profeten die door God geroepen werden en die zich daar heftig tegen verzetten. Roeping lijkt iets heiligs te hebben. En de lezing uit het Evangelie draagt daar misschien ook aan bij, omdat deze vissers alles achterlieten toen ze geroepen werden door Jezus. Johannes en Jakobus lieten zelfs hun vader Zebedeüs achter. Maar als je bij Paulus leest, dan krijg je toch de indruk dat roeping iets is voor alle gelovigen. Sterker nog, dat het besef geroepen te zijn wezenlijk is voor de levenshouding van een christen. Hoe kan dat voor ons bestaan nog gelden?
Is het nog denkbaar dat we ons leven verstaan als een roeping? Hoe kijk je tegen datgene aan wat je doet, betaald en onbetaald, en hoe je je leven inricht? In veel gevallen zal er sprake zijn van een keuze. Een keuze om een opleiding te doen of een baan te nemen, maar ook een keuze om ergens te gaan wonen, een keuze voor een levensgezel en een keuze om kinderen te nemen. Of krijg je kinderen?.. In hoeverre wordt één van die keuzen geleid door een gevoel ertoe geroepen te zijn? Veelal is verstand toch ook bepalend voor een keuze. En komen overwegingen langs over carrièreperspectief, planning van het leven, en eigen wensen en verlangens. Is daarin plaats voor zoiets als roeping?
Als je geroepen wordt, hoor je de stem van een ander, en kun je al dan niet daarop reageren. Het geloof dat God mensen roept betekent dus dat God roept, en mensen daarop reageren, door die roepstem al dan niet te volgen. Dat betekent dus een houding van overgave richting God. Je stelt je daarmee afhankelijk op van God. We moeten dat echter niet meteen te zeer verbinden met beelden uit het Evangelie, dat Jezus mensen wegroept uit hun werk en hun familie, en dat roeping zou betekenen dat je alles ervoor moet opgeven. Het klopt alleen wel dat het een soort wegroepen is. Voor Paulus is dat een wegroepen uit het wereldse. Hij noemt in ons stuk uit de Korinthebrief een aantal maal de wereld, in wiens ogen diegene zwak en dwaas is die voor God sterk en wijs is. Letterlijk staat er dan een woord dat vlees betekent. God roept mensen weg van het vlees. Dat betekent niet dat Paulus hiermee al het lichamelijke veroordeelt. Hij bedoelt hiermee aan te geven dat de wereld vergankelijk is. En dat alles wat we in de wereld kunnen vergaren en najagen vergankelijk is. Paulus gaat het erom dat hij ons gelovigen richt op het onvergankelijke, datgene dat blijft. Het gaat dus niet om die baan of dat leven of die relatie op zich. Het gaat erom dat met het eventuele verdwijnen daarvan jijzelf niet verdwijnt. Dat je niet jezelf helemaal afhankelijk maakt van de vorm van je leven die je voor jezelf bedenkt en verwerft. Natuurlijk is het vreselijk als je je baan verliest, of een relatie, of een huis, of een bepaalde kring van mensen waar je je in begeeft; maar het zou nog veel erger zijn als er daarna niets van jou overblijft. Als je zo één bent geworden met wat je hebt en wat je doet, dat jijzelf net zo vergankelijk bent geworden als het leven dat je nastreeft. Begrijp Paulus goed, er zit geen oordeel in over een rijk en welvarend leven; er zit wel een roep in om je leven te richten naar het onvergankelijke. Dat geeft je leven richting.
En Paulus’ voornaamste argument daarvoor is het kruis waaraan Christus is gestorven. Dat kruis is voor Paulus het failliet van alle zelfingenomenheid en eigen gelijk van mensen. Dat kruis, zegt Paulus, is voor de Joden aanstootgevend en voor de niet-Joden dwaas. En het gaat hem met name om die laatsten. Wat voor de wereld dwaas is, is voor God wijs. In de ogen van de wereld is het kruis het failliet van Jezus. Het is Hem niet gelukt. Hij heeft de mensen niet kunnen overtuigen. Hij is ten onder gegaan aan zijn eigen idealisme. Einde verhaal. Voor christenen is het juist het begin van het verhaal. Dat kruis werd een overwinning. Met die kruisiging groef de wereld geen graf voor Christus, maar zijn eigen graf, voor al het leven in eigen hand nemen, voor al het zelf oordelen, voor al het zelf beter weten, met alle kwaad en geweld van dien.
Van hieruit zegt Paulus dat een gelovig leven in basis bestaat uit een je geroepen weten tot een onvergankelijk leven. Dat betekent vooral dat je gelovige leven niet geleid wordt door vergankelijke dingen, hoe belangrijk ze ook kunnen zijn. Het is belangrijk om een baan te vinden, een huis te vinden, een relatie te vinden en wat niet al, maar het is niet alles; in ieder geval niet de basis van je leven. In basis gaat het er eerst om: waar ben ik toe geroepen? En dan krijgen al die andere dingen daarin hun plek.
Nu klinkt die vraag ‘waar ben ik toe geroepen?’ misschien heel vaag. Ik wil proberen hem zo concreet mogelijk te maken. Een gevoel van roeping strijdt bijvoorbeeld met een overvolle agenda die jou regeert in plaats van andersom. Ik bedoel hier nu niet mee dat iedereen die een volle agenda heeft alles moet opzeggen, maar het gaat me om het gevoel daarbij. Als je van binnenuit meent dat je die agenda moet volgen – omdat je je daartoe geroepen voelt – is dat iets heel anders dan dat je vindt dat je dat nu eenmaal moet om redenen die buiten jou liggen – omdat anderen dat van je vragen, omdat het goed voor je carrière is, omdat je je wil bewijzen en dat soort redenen. Als die redenen geen interne motivatie hebben, als je niet van binnen voelt dat je dat zelf waardevol vindt om wie je bent, dan is het zo vergankelijk als wat en wordt je geleefd in plaats van dat je zelf leeft. Wanneer iets dus niet lukt vanwege een te volle agenda, is het dus een mooie testcase of die agenda aan jouw roeping voldoet. Wie de schuld aan de agenda geeft dat hij dingen die hij echt belangrijk vindt niet kan doen, moet zich afvragen of hij leeft volgens zijn roeping of volgens de wereld. Nu snap ik ook wel dat je niet altijd de vrijheid hebt om andere keuzen te maken, en de wereld is geen speeltuin, maar juist daarom is het zo belangrijk bij die roeping stil te staan. Niet om te kunnen doen waar je zin in hebt, maar wel om trouw te zijn aan de plaats die jij in de wereld hebt gekregen.
En daar komt God aan het licht. Hij is degene die je geschapen heeft en die je, volgens de mooie woorden van psalm 139, beter kent dan jij jezelf kent. Roeping gaat dus niet aan de ene kant over iets wat volstrekt niet bij je past en dat je dingen moet doen die je helemaal niet wilt, maar het gaat aan de andere kant ook niet over zomaar je eigen gang kunnen gaan. Roeping gaat allereerst om waarde hechten aan wat onvergankelijk is, en niet aan alles wat vergankelijk is. Dat is niet leidend, het onvergankelijke is leidend. Wilt u een heel concreet voorbeeld? Lees dan 1 Korinthiërs 13: Al sprak ik de talen.., al had ik de gave…, al bezat ik..., al verkocht ik…, al gaf ik…, had ik de liefde niet, het zou mij niet baten. […] Alles verdraagt ze, alles gelooft ze, alles hoopt ze, in alles volhardt ze. De liefde zal nooit vergaan.
Als roeping in eerste instantie gaat over waarde hechten aan het onvergankelijke, dan krijgt het vergankelijke vanzelf zijn plek. Waar je woont, wat je beroep is, of je kinderen zult krijgen. Maar het is leven in afhankelijkheid. Niet op de toon van ‘Wat de toekomst brengen moge, mij geleidt des Heren hand’. Dat is een mooi lied, maar wie de zinnen daarna leest zal ook aanvoelen dat daar zoveel meegaandheid in zit, dat elk initiatief van ons en elke eigen gedachte en worsteling bij onze roeping daar niet bij past. Het is daarom ook niet voor niets een lied dat op een sterfbed is geschreven. In ons leven zijn we natuurlijk initiatiefrijk en wachten we niet zomaar af. Dat bedoelt het geroepen zijn door God ook niet. Geroepen worden is actief luisteren, en acteren en reageren op wat het leven je brengt. En daarbij niet je plannen bij het leven centraal stellen, maar het leven zelf. Wat vraagt het leven van mij nu? Waar word ik toe geroepen mij voor in te zetten? Dat betekent niet al je schepen achter je verbranden, nee. Die twaalf apostelen en de eerste vissers in het bijzonder, waren allereerst de twaalf die door Jezus werden uitgekozen, en niet de enige twaalf die wilden. Nee, zij kregen een bijzondere taak, de rest niet. En bovendien, toen Jezus gestorven was hebben ze hun oude beroep weer opgepakt. Dus geroepen worden is niet je schepen achter je verbranden, ook niet uit een soort heiligheidsgevoel van alles opgeven. Nee, je hebt je verantwoordelijkheden, die hebben we allemaal, maar daar moet je juist vrede mee krijgen vanuit een besef waartoe je geroepen bent. En geloof me, voor ieder van u is er een roeping. God schrijft niemand af. Handel vanuit wat je waardevol vindt en wat kan. Dan volgt de rest van het leven uiteindelijk vanzelf. Vrede en rust vinden we niet in onafhankelijkheid, maar juist in afhankelijkheid; de basis van het vermogen om lief te hebben. ‘Nu kijken we nog in een wazige spiegel, maar straks staan we oog in oog. Nu is mijn kennen nog beperkt, maar straks zal ik volledig kennen, zoals ikzelf gekend ben. Ons resten geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de grootste daarvan is de liefde.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten