Tekst: Genesis 2: 15-3:9 en Mattheüs 4: 1-11
Het thema van de Veertigdagentijd die jaar is Ontmoeting. Op weg naar Pasen lezen we over ontmoetingen die Jezus heeft en over de plekken waar ze plaatsvinden. Zo willen we Jezus beter leren kennen, om de betekenis van zijn sterven en opstaan voor ons leven nog dieper te kunnen doorgronden.
Over sterven gesproken, dat is ook het vooruitzicht dat Genesis stelt aan hen die van de boom van kennis van goed en kwaad eten. De sfeer is in deze tijd van veertig dagen bezinning omgeslagen van een sfeer van vreugde over Jezus’ aanwezigheid in onze wereld naar een sfeer van bezinning over onze eigen rol in deze wereld. Maar daarover straks meer.
Dit verhaal van die boom van kennis en kwaad gaat namelijk niet meteen verder; er komt eerst een intermezzo. En dat begint met: “God, de Heer, dacht: Het is niet goed dat de mens alleen is.” Hier is de God aan het woord die in het eerste scheppingsverhaal van Genesis 1 zei: “Laten wij mensen maken naar ons evenbeeld, die op ons lijken”. God zei dat in het meervoud: Laten wíj mensen maken. God is in zichzelf dus al gemeenschap. En wanneer Hij mensen maakt naar zijn evenbeeld, zijn zij dus ook geschapen om niet alleen te zijn. Het is niet goed dat de mens alleen is. Dat heeft Hij goed gezien.
Maar het eerste dat God doet is zorgen dat er een hele dierentuin aan Adam passeert om ze namen te geven, met de bedoeling dat die zijn alleen zijn opheffen. Maar zij bleken geen helpers te zijn die bij hem passen. Huisdieren zijn fijn en geven gezelschap, maar ze praten niet terug. Ze helpen niet in het alleen zijn. Er komt pas leven in de brouwerij als Eva er is, en hoe. Zij ís het leven, zo is haar naam. Ze is een rib uit zijn lijf, maar ach, daar went hij maar aan. Zij is zijn gelijke. Juist omdat zij uit hem gevormd is, vindt hij zijn gelijke in haar. Geen hulpje in de huishouding, maar een levenspartner, met wie hij één lichaam wordt. En dat lichaam is naakt, kwetsbaar, en ze schamen zich niet voor elkaar.
Maar ja, tot zover het Paradijs alweer. Het is niet goed dat de mens alleen is, maar op hun samenzijn rust ook niet altijd een zegen. Wonderlijk dat de schrijver van het verhaal over de boom van kennis van goed en kwaad na de inleiding op dat verhaal eerst vertelt over dat het niet goed is dat de mens alleen is. Alsof in dat samenzijn ook de kiem zit om tot een dergelijke daad te komen als het eten van de verboden vrucht. Ik focus me vanmorgen niet op de slang, en al helemaal niet of hij wel kon praten in tegenstelling tot alle andere dieren – hele kerken zijn om die reden gescheurd – maar het gaat mij om het spel tussen deze twee mensen. Met het feit dat de mens van ene twee wordt, ontstaat er een spel, wat uiteindelijk tot resultaat heeft dat ze zich wel voor elkaar schamen. Ja, het begin allemaal heel mooi, dat ze van tweeën één zijn, maar in wezen zijn ze van ene twee. Eén mens werd Adam én Eva. En in dat spel beschamen ze elkaar. Soms denk je maar beter alleen te kunnen zijn, hoe ondragelijk ook, als je ziet hoe mensen elkaar zoeken, vinden en verliezen, maar ook elkaar in het hart raken. Wie grote nood in zijn leven kent of kende, weet dat je in de nood je vrienden leert kennen. Dit is een positieve verwoording van het eigenlijke feit, dat je leert wie je vrienden niet blijken te zijn. En het is een cynische verwoording van een andere mogelijkheid, die mensen ervaren, namelijk dat je mensen leert kennen die je op het zwakste moment van je leven je de grond in boren, je naakt en kwetsbaar maken, die je beschamen uit de meest egoïstische en zelfzuchtige motieven, waarbij ze ook nog eens het gevoel hebben in hun recht te staan. Dan is het paradijs gauw over.
Hoe komen we weer in het paradijs? Dat is eigenlijk het programma van deze Veertigdagentijd. Het mooie dit jaar is dat op het leesrooster van Paasmorgen weer Genesis 2 staat, alleen dan de verzen vóór dit verhaal. Het stuk van het moment dat de mens geschapen werd in het paradijs. In zijn eentje nog ja, maar uiteindelijk ligt de verlossing ook in die Ene, en in het in je eentje zijn.
Dat wil ik laten zien aan de hand van het tweede verhaal. Dat is een verhaal dat jaarlijks terugkeert aan het begin van deze bezinningstijd: het verhaal van de verzoeking in de woestijn. De eerste ontmoeting vindt plaats tussen Jezus en, volgens het verhaal, de duivel. Die duivel dat is de Verzoeker, de diabolos, degene die alles in de war schopt. En zoals ik al vaker heb gezegd, ik geloof niet zo in de duivel; wij zijn mens genoeg om zelf alles in de war te schoppen. Hier is Jezus 40 dagen alleen met zichzelf. En nog wel in de woestijn. Dat is een plek, ik heb het meer gezegd, waar het erop aankomt. Er is een hele scherpe lijn tussen leven en dood. Alles is daar absoluut: snikheet en kurkdroog. Zoals water, ook zo’n absolute plek, klets- en kletsnat is. Geen discussie mogelijk. En precies om die discussie gaat het. Accepteert Jezus in de woestijn dat er over de basis van het leven geen compromissen te sluiten zijn? O, Hij zal zich heen en weer geslingerd hebben gevoeld door verlangens en door pijn. En die voel je juist in de eenzaamheid. Maar wil Hij een goed begin maken, dan kan Hij dat maar één keer doen. Nu of nooit. Hoeveel mensen falen niet op dat moment? Hoeveel halve keuzen worden er niet gemaakt, met hoeveel compromissen proberen we niet uit te stellen wat onvermijdelijk de waarheid is? Met hoeveel leugens bedriegen we onszelf en de ander? De waarheid is hard. Ja. Maar de waarheid heeft ook een hart. De waarheid wordt vaak gezien door ons als een offer, omdat we onszelf iets zouden moeten ontzeggen; illusies op de eerste plaats. Maar daarnaast heel veel dingen die we niet mogen; en we horen de tien geboden: gij zult dit niet en dat niet, en dat wel. Maar de waarheid is in wezen zuiverend, louterend. Zo is het, en niet anders. Kijk maar naar Jezus en hoe hij de verzoeking doorstaat. Er kwamen engelen om voor hem te zorgen. De waarheid brengt je terug naar de basis, en terug naar je eentje.
Het is niet goed dat de mens alleen is, nee. Maar in zijn eentje zal hij toch zijn keuzen moeten maken om samen te kunnen zijn. Andersom is dat ook het geval, als de ander je ontvalt. Afgelopen vrijdag was het een jaar geleden dat Hans van Mierlo overleed. En zijn vrouw, schrijfster Connie Palmen, zat bij het tv-programma De Wereld Draait Door vanwege de presentatie van een boekje met het onvoltooide deel van diens memoires. Ze vertelde dat ze ongelofelijk kwaad was nog steeds, en dat ook nog eens op haar meest dierbaren. De zoektocht naar het waarom van die kwaadheid is onvoltooid, maar het begin lag bij haar gevoel voor haar eigen autonomie, haar op zichzelf staan. Ze was zo kwaad omdat door het wegvallen van haar man, haar autonomie ineens weg was, haar zelfstandigheid, haar vermogen om zelf te bepalen wat ze kiest, wie ze kiest, hoe haar leven loopt. Ze vervolgde dat ze veel eenzaamheid heeft ervaren, maar dat de grootste autonomie ligt in eenzaamheid. En dat een kunstenaar alleen maar tot een schilderij of een boek of wat ook kan komen, een preek, als je de eenzaamheid voor lief neemt. Iedere levenskunstenaar, laat ik het zo maar noemen, ontdekt dat de grootste autonomie, het grootste zelfverstaan, ligt in eenzaamheid. Alleen jijzelf kunt de richting van je leven bepalen. En dat bedoel ik niet in de zin dat je alles zelf in de hand hebt, natuurlijk niet. Maar je kunt pas met twee zijn als je al één bent. Die grote wijsheid kan iedereen leren die ooit met zichzelf is geconfronteerd door een breuk in het leven. En die breuken kunnen van allerlei aard zijn, en iedereen maakt ze mee. Een overlijden, een ontslag, een scheiding, een ziekte, iets dat definitief onvoltooid of mislukt is, een doorgeprikte illusie, een enorme teleurstelling. Zo’n breuk bepaalt je bij jezelf, doet je alleen voelen, maar, hoe wreed ook, in dat alleen zijn ligt ook de uitweg. Die ligt niet in anderen en het ligt ook niet aan anderen. Ja, natuurlijk kunnen andere mensen je van alles aandoen, maar uiteindelijk ben jijzelf degene die daarmee in het reine moet komen. Een ander kan dat niet voor je doen.
Daarom begin Jezus’ missie in zijn eentje in de woestijn. Hij zal later nog veel mensen ontmoeten, maar ook alleen sterven. Om dat aan te kunnen moet Hij met zichzelf in het reine komen. Zonder deze verzoeking in de woestijn had Hij niet kunnen doorzetten daar in de Hof van Getsémané. Zonder ons eigen zelfverstaan kunnen wij niet door alle breuken van het leven heenkomen. Daarom vallen er ook veel mensen, die het niet meer trekken. Dat is een dorre en lange woestijn, en enorm alleen, maar het is de enige manier om op te staan. Dan kun je weer komen tot je eigen keuzen, tot je eigen wensen en verlangens in het leven, tot je eigen missie. En dan kun je weer terug samen leven met mensen. En ik geloof in die mensen, omdat ik Jezus hetzelfde zag doen, en zag opstaan. Ik geloof in die mensen, hoewel het weliswaar niet goed is dat de mens alleen is, omdat je wel goed bent in je eentje. Gemaakt om samen te zijn, ja zelfs in elkaar op te gaan en van tweeën één te zijn, maar dat kan pas als je al één geweest bent.
Jezus gaat ons voor. En de tocht van veertig dagen eindigt wat Genesis betreft weer in het Paradijs. Begint het verhaal dan weer van voor af aan? Ja en nee. Ja, ook dan gaat Genesis verder zoals we dat nu gelezen hebben. Maar ook nee: het is een belofte. Een belofte dat we weer in dat Paradijs komen met vallen en opstaan. Dat wie valt door alle breuken in het leven, dankzij of ondanks hem- of haarzelf, weer zal opstaan, en weer nieuw kan beginnen, al één, en dan van tweeën één. “Laten wij mensen maken die ons evenbeeld zijn”, zei God. En “God keek naar alles wat hij had gemaakt en zag het zeer goed was.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten