Tekst: Exodus 24: 12-18 en Mattheüs 17: 1-9
Vorige week waren we in deze Veertigdagentijd in de woestijn in het verhaal van de verzoeking van Jezus, en deze week zijn we op de berg met Jezus. Het samenspel van deze twee plaatsen markeert het begin van de Veertigdagentijd als bezinningstijd. Het leven kent pieken en dalen, en zo ook bij Jezus. Maar in de Veertigdagentijd begint het andersom. Eerst het dal en dan de piek. We leven immers hier beneden en niet daarboven. Maar het hoogtepunt van vandaag staat meteen in het teken van het komende dieptepunt. Het is alsof het daarboven zo goed gaat, dat het wel mis moet gaan. Ken je dat gevoel? Dat alles zo hemels goed lijkt te gaan, dat je denkt: het moet toch een keer misgaan? Is dat doemdenkerij? Nee, we weten dat elk hoogtepunt ook weer voorbij zal gaan, misschien zelfs gevolgd door een dieptepunt. Het is heerlijk om in de roes van een grote hoogte jezelf te verliezen, maar uiteindelijk land je toch weer met beide benen op de grond. Dat maakt het leven niet zinloos. Zelfs de Prediker met zijn realistische kijk op de lucht en leegte die hij ziet, wil niet zo ver gaan. Hij zegt dat wat ons dan rest is te genieten van datgene wat we moeizaam hebben verworven. Ik wil u dus aan het begin van deze overweging niet het genieten van het geluk afnemen, juist niet. Leef met je hoofd in de hemel. Maar, zeg ik erbij, met je voeten op de aarde.
In het verhaal van de verheerlijking op de berg, zoals het is gaan heten, gaan opgang en ondergang samen. Komen hemel en aarde samen. Aan het begin van het verhaal stijgt Jezus de berg op met drie leerlingen, aan het eind daalt hij af, en komt weer in de aardse realiteit. Wat is daar gebeurd, daar boven op de berg? Om dat te begrijpen moet je weten dat Mattheüs, laten we hem zo maar noemen in onze tijd, een oud-testamenticus is. Hij wil het verhaal van Jezus vertellen aan de hand van de verhalen van het Oude Testament, dat hij en zijn hoorders, dat zijn Joden, zo goed kennen. En één van de verhalen die hierin doorklinkt is het verhaal van Exodus, van Mozes op de berg. En net als dit verhaal speelt Mattheüs met getallen. Zes dagen later dan de vorige gebeurtenis gaat Jezus de berg op. Dus dat is op de zevende dag. Ook Mozes wacht zes dagen in de wolk op God, en de zevende dag roept de Heer Mozes. Het zijn de zeven scheppingsdagen; en de zevende dag is een hemelse dag, de dag waarop de rust geschapen werd, de dag die de aardse drukte en ongelijkheid en alle beslommeringen overstijgt. Op die zevende dag gaat Jezus de berg op. Een hemelse dag op een hemelse plek.
En op die berg gebeurt iets bijzonders. De drie leerlingen, ook al zo’n parallel met de drie bij naam genoemde mensen die met Mozes de berg op gingen, zien behalve Jezus, Mozes en Elia verschijnen, en als de wolk van Gods aanwezigheid verdwijnt, blijft alleen Jezus over. Waar we vorige week bij Adam en Eva zagen dat de mens van tweeën één is, als ze één van lichaam zijn, zo zien we vandaag dat Jezus van drieën één is. Mozes als vertegenwoordiger van de Wet, en Elia als vertegenwoordiger van de Profeten, worden als het ware in Jezus meegenomen. Het zijn allebei Bijbelse figuren, waarvan geen graf bekend is. Zo verwijzen ze bij voorbaat naar de Opstanding van Jezus.
Dat Mattheüs aan de opstanding zou denken is niet helemaal uit de lucht gegrepen. Want in de verhalen hiervoor bereidt Hij zijn leerlingen voor op het lijden dat Hij zal moeten ondergaan. Kijk maar mee: in hoofdstuk 16 vanaf vers 13 vraagt Jezus zijn leerlingen wie de mensen zeggen dat Hij is. Vervolgens is het Petrus die zegt dat Jezus de messias is. Petrus wordt daarom geprezen door Jezus en Jezus zegt dat Petrus de rots is waarop Hij de kerk zal bouwen, en dat Petrus de sleutels van het koninkrijk van de hemel krijgt; om vervolgens meteen voor Satan, verzoeker, uit te worden gemaakt door Jezus, omdat hij zich verzet tegen Jezus’ aankondiging dat Jezus zal moeten lijden. Zo zijn de mensen waarop Jezus de kerk bouwt. Ze kunnen tot grote hoogten stijgen en diep vallen. En dan is het deze Petrus die zegt: “Heer, het is goed dat wij hier zijn [het heeft niet teveel last van bescheidenheid]. Als u wilt zal ik [hijzelf in zijn eentje dus…] hier drie tenten opslaan, een voor u, en voor Mozes en een voor Elia.” Gelezen in relatie tot het vorige verhaal waarin Petrus voorkwam, kun je je voorstellen dat hij maar wat blij is dat hij Jezus hier veilig bij Mozes en Elia op de berg heeft, en dat hij veel liever dit hemelse tafereel ziet dan een aardse lijdensweg. Petrus lijkt zich dus nog steeds te verzetten.
En zo kun je ook het mysterieuze mistige antwoord begrijpen van God vanuit de wolk. Petrus was nog niet uitgesproken, of de schaduw van een stralende wolk gleed over hem heen, en uit de wolk klonk een stem: ‘Dit is mijn geliefde Zoon, in hem vind ik vreugde. Luister naar hem!’ Behalve dat hier tot uitdrukking komt dat Jezus van deze drie Bijbelse hoofdfiguren één is, en het gezag van Wet en Profeten krijgt, gaat ook de lijdensaankondiging hier verder. Want de oud-testamenticus Mattheüs zal hierbij gedacht hebben aan Genesis 22, het verhaal van het offer van Izaäk. Daar stelt God Abraham op de proef en zegt: ‘Abraham, roep je zoon, je enige, van wie je zoveel houdt, Izaäk, en ga met hem naar het gebied waarin de Moria ligt. Daar moet je hem offeren op een berg die ik je wijzen zal.’ We weten hoe dit onheilspellend tafereel uiteindelijk toch goed afloopt. Op het moment dat Abraham op het punt staat zijn enige en geliefde zoon te offeren, roept een engel van de Heer vanuit de hemel: ‘Raak de jongen niet aan, doe hem niets! Want nu weet ik dat je ontzag hebt voor God: je hebt mij je zoon, je enige, niet willen onthouden.’
En precies dat is wat God nu zelf doet met Zijn enige en geliefde zoon. De rollen zijn nu alleen omgedraaid. In plaats van dat Abraham zijn enige en geliefde zoon overlevert, levert God nu zijn enige en geliefde zoon over. Terwijl Petrus dit hemelse tafereel wil vasthouden, richt God hem op wat te gebeuren staat. En het is een mooie gelegenheid om eens stil te staan bij een vaak terugkomende vraag: wie is die God, dat hij zijn eigen Zoon zo aan het kruis laat sterven? Niet alleen voor de wereld is het kruis een steen des aanstoots, maar voor ons vaak ook. Waarom is dat lijden nodig? Waarom wilde God dat niet voorkomen? En: waarom lijkt het hier al bij voorbaat bedacht, alsof God vond dat het daarop uit moest draaien? Hoe voorstelbaar ook, de vragen zeggen meer over ons, dan over wat er met Jezus gebeurt. Want juist deze parallel met het verhaal van het offer van Izaak laat zien wat er werkelijk gebeurt.
In het verhaal waarin Abraham zijn enige zoon opoffert, zegt God: ho, stop! In dit verhaal is bedoeld dat God zijn enige zoon opoffert. En dan is Hij het dus niet die kan zeggen: ho, stop! Nee, dat moeten de mensen doen. En die doen dat niet, nee. Die roepen: kruisigt Hem! Kruisigt Hem! Als zo vaak spiegelen wij iets op God, dat wijzelf zouden moeten doen. Als wij over het lijden zeggen hoe God dat toch kan toestaan, moet de vraag toch eigenlijk zijn: hoe kunnen wij dat toestaan? En als mensen dan zeggen: maar God is toch Almachtig? Waarom grijpt Hij dan niet in? Dan is toch het simpele antwoord: je wilt toch helemaal niet dat God Almachtig is? Waarom stel je God ineens verantwoordelijk voor iets waar je zelf wat aan kunt doen? Oké, konden wij Auschwitz voorkomen, en andere volkerenmoorden van de meest gruwelijke soort? Nee, individueel niet, maar het was wel mensenwerk.
Waar God ons hier op richt is dat in al die lijdensaankondigingen hier niet een masochist aan het woord is die koste wat kost wil dat Jezus gaat lijden, of, wat minder crue gezegd, die een afzonderlijke betekenis hecht aan het lijden van Jezus, als een doel in zichzelf. Nee, niets is minder waar. Hij laat zien: hier, hier is mijn enige en geliefde Zoon. Luister naar Hem. In de hoop dat mensen zullen zeggen: ho, stop! Maar God weet dat zijn enige en geliefde Zoon niet geliefd zal zijn bij mensen. Daarvoor loopt Hij de zich almachtig wanende mensen teveel voor de voeten.
Laat God het dan zomaar gebeuren? Dat bloedvergieten? Wat is dat voor een God? Nee, is het antwoord van dit verhaal, God laat het niet zomaar gebeuren, wij laten het zomaar gebeuren. Overal waar lijden ontkend wordt, daar laten wij het gebeuren. Overal waar we het niet kunnen uithouden met lijden, daar laten wij het gebeuren. Of dat nu is als we ons afsluiten van het nieuws, of van familie en vrienden die lijden, of van wat er maar of je pad komt. En natuurlijk, het is niet makkelijk iemand te zien lijden, noch om zelf te lijden. Maar juist daarom laat God het niet gebeuren. Hoezo, Jezus zou toch lijden en heeft dat toch gedaan? Ja, precies, en juist daarom. Kijk maar hoe in het verhaal Mozes en Elia naast Hem staan. Beide Bijbelse iconen waarvan we het graf niet weten. Lees zo het Lijdensverhaal nooit zonder het Opstandingsverhaal. God liet het niet zomaar gebeuren, maar maakte er, hoe dubbelzinnig het ook klinkt, een einde aan. Een einde aan het lijden. En dat betekent: Overal waar mensen het er niet bij laten zitten dat mensen lijden; Overal waar mensen het proberen uit te houden met lijden, zo goed en zo kwaad als het gaat; Overal waar lijden niet ontkend wordt, maar erkend, hoe weinig dat ook oplost en hoe moedeloos dat kan maken, daar ziet God dat het niet voor niets is geweest, dat Hij het lijden van zijn Zoon niet zomaar heeft laten gebeuren. Dat is wat Hij hier laat zien, daar boven op de berg. Dichtbij God, maar een afdaling verwijderd van de aarde, waar liefde en lijden hand in hand gaan. Lees het Lijdensverhaal nooit zonder het Opstandingsverhaal. Niet voor niets zegt Jezus in vers 9: “Praat met niemand over wat jullie hebben gezien voordat de Mensenzoon uit de dood is opgewekt.” Dus: hoezeer ook deze ontmoeting op de berg ook in het teken staat van het aanstaande lijden, het is toch een opgewekt verhaal.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten