Tekst: Exodus 12: 1-28 en Johannes 13: 1-15
Deze Witte Donderdag verstillen de woorden van Petrus mij. Als Jezus de voeten van de leerlingen wil wassen in de aanloop naar het Joodse Paasfeest en hij bij Petrus komt, zegt Petrus: ‘U wilt toch niet mij de voeten wassen, Heer?’. Jezus antwoordde: ‘Wat ik doe, begrijp je nu nog niet, maar later zul je het wel begrijpen.’ ‘O nee,’ zei Petrus, ‘míjn voeten zult u niet wassen, nooit!’ Maar toen Jezus zei: ‘Als ik ze niet mag wassen, kun je niet bij me horen,’ antwoordde hij: ‘Heer, dan niet alleen mijn voeten, maar ook mijn handen en mijn hoofd!’
Deze woorden verstilden me, omdat ze in schril contrast staan met die andere gebeurtenis vlak voor het Joodse Paasfeest, waar de evangelisten Marcus en Mattheüs van vertellen: de balseming van Jezus met kostbare olie door Maria van Bethanië. Toen Jezus in Bethanië in het huis van Simon – die aan huidvraat geleden had – aanlag voor een maaltijd, kwam er een vrouw naar hem toe. Ze had een albasten flesje met zeer kostbare olie bij zich en goot die uit over zijn hoofd. En toen de leerlingen zeiden dat dit verspilling was, zei Jezus: ‘Ze heeft iets goeds voor mij gedaan. […] Door die olie over mij uit te gieten, heeft ze mijn lichaam voorbereid op het graf.’
Waar Petrus een grote gretigheid tentoon spreidt, laat Maria een intense gulheid zien. Door die twee gebeurtenissen naast elkaar te zetten, komt Petrus’ rol tijdens de voetwassing duidelijker voor het voetlicht. We zien hier een onzekere Petrus in conclaaf met Jezus. Dezelfde Petrus die later zijn band met Jezus zal verloochenen. Petrus is de leerling die het voor onmogelijk houdt dat hij niet bij Jezus hoort. Maar tegelijk kan hij geen keuze voor Jezus maken. De wispelturigheid van Petrus is aangrijpend. Eerst zegt hij dat hij niet wil dat Jezus zijn voeten wast; even later wil hij het andere uiterste: alles, en nog een beetje. Petrus kan geen keuze maken. Hij staat duidelijk niet op eigen benen. Hij heeft een zekere gretigheid in zijn liefde voor Jezus, dat hij daarmee niet alleen aan Jezus, maar ook aan zichzelf voorbij gaat. Hij staat niet stil bij zijn eigen gevoel. Hij verbloemt zijn twijfels. Hij acht zijn liefde voor Jezus zo perfect, dat hij het wanhopig goed probeert te doen. Maar daarin overschreeuwt hij zichzelf. Wat hij zegt is naar binnen gericht; gericht op zijn eigen gemoed, om het gerust te stellen. Maar daarmee kan hij Jezus niet echt ontvangen en krijgt hij niet de bemoediging en de kracht die hij zo nodig heeft. Petrus’ naar binnen gerichte gretigheid houdt dus geen belofte in. Jezus kan niet van hem op aan.
De gulheid die Maria betoont, is van een andere orde dan de gretigheid van Petrus. Bij de gulheid van Maria staat niet zijzelf, maar Jezus centraal. Haar naam wordt in de verhalen van Marcus en Mattheüs niet eens genoemd. Haar gulheid is naar buiten gericht. En die heeft dus een belofte in zich. Dat Jezus van haar op aan kan. Hier is echter tegelijk een andere man in het spel: Judas. In tegenstelling tot Petrus acht hij het niet ondenkbaar dat hij Jezus niet kent. Hij weet dat hij Jezus niet kent, maar wil hem wel wanhopig graag leren kennen. Maar Judas snapt de goedheid van Maria’s gulheid niet. Dat de aard van ware liefde niet is dat je alles van de ander tot je wilt nemen om je eigen verlangen naar liefde te stillen, maar dat het je echt om die ander gaat. Dan pas kan die ander van je op aan. Maar Jezus kan ook niet van Judas op aan; hij trekt erop uit om hem te verraden.
Als Petrus en Judas werkelijk Jezus hadden gezien en lief kunnen hebben, dan voelde Petrus zich niet beschaamd om zich door Jezus de voeten te laten wassen, of had Judas zich niet geschaamd voor de zalving van Jezus.
Ik wens u toe dat de maaltijd waar u straks toe genodigd wordt door Christus u aanzet tot gulheid, en niet tot gretigheid. In dat verband is het wel symbolisch dat we een hele maaltijd vieren met één stukje brood en één slokje wijn. Dat is genoeg, hoewel we misschien meer zouden willen. Die Ene was ook genoeg om alle gebrokenheid van de wereld te dragen. Ons verlangen naar liefde en bevestiging kan echter zo groot zijn dat we alles willen absorberen van Jezus, het geloof en de kerk. Of dat het ons misschien zelfs een beetje koud gaat laten, omdat we er te weinig voor terug krijgen. Realiseer je dan dat ware liefde en geloof draait om de ander, en niet om ons. Jezus is daaraan gestorven. En één is genoeg. Daarin is zoveel liefde en bevestiging te ontvangen dat we voluit en gul kunnen geven. Jezus zei tegen Petrus: ‘Wie gebaad heeft hoeft alleen nog zijn voeten te wassen’ – de plaats van het dagelijkse vuil – ‘want hij is al helemaal rein.’
Wees gul in uw liefde, want u bent al geliefd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten