Tekst: Ruth 1: 3-19a
In het verhaal van Kerst zullen we over anderhalve week horen dat twee jonge mensen, Jozef en Maria, naar Bethlehem trekken. Daar zal Jezus geboren worden. In Bethlehem, in het broodhuis, zoals die plaats heet. Die plaats doet herinneren aan het verhaal van Ruth. Daarin speelt Bethlehem ook een belangrijke rol. Maar in het begin van het verhaal is dat juist de plek waar een man en zijn vrouw, en hun twee zonen, uit wèg trekken. In het broodhuis is geen graankorrel meer te vinden. Er was hongersnood. En deze man en zijn vrouw trekken met hun twee zonen uit Bethlehem, om een tijdje in de vlakte van Moab te gaan wonen. Niet per definitie bevriend gebied. Asielzoekers zijn het. Op de vlucht voor hongersnood.
Veel voorspoed kenden ze niet. De man overleed. Hun zonen probeerden nog wat van hun toekomst te maken en zochten vrouwen in dat vreemde land. En ze trouwden. Maar ook zij stierven, die twee zonen. En we zien een weduwe achterblijven, in den vreemde. Met twee vreemde schoondochters. Ja, een vrouw alleen heeft het niet makkelijk. Zij alle drie niet. Maar het gaat nog dieper. De man die is overleden draagt de naam Elimelech. Dat betekent: God is koning. Niet dus, want hij is dood, Elimelech. God laat zich niet als koning gelden. En hun twee zonen: ach, zij dragen namen die doen klinken dat ze ziek, zwak en misselijk zijn. Krachteloos. Geen mannen uit één stuk. Daar win je de toekomst ook niet mee. Het verhaal laat voelen de weg van het volk van God dood kan lopen. Dit is niet zomaar een verhaal over een noodlottig gezinnetje. Dit is het verhaal van een volk. Dat niet meer beleeft dat God koning is. En dat zich zelf ziek, zwak en misselijk voelt. Een volk dat nergens meer voor staat. Maar ook niets meer verwacht. Een volk dat zelf ontheemd is geraakt.
Kinderen geven de belofte van God door
En dat het volk niets meer verwacht verdiept zich in de klaagzang van Noömi. Kijk, het is op het eerste gezicht een gewone rekensom die ze haar schoondochters voorhoudt. Zelfs als ik nu een man vind, en twee zonen zou krijgen, dan nog duurt het heel lang voordat zij jullie kinderen kunnen geven? In het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst. En dit is een behoorlijk risicovolle lange termijn belegging. Maar het steekt nog dieper. Geen kinderen meer hebben maakt niet alleen het eigen voortbestaan onzeker en de eigen oudedagsvoorziening. Begrijp goed dat het volk leeft uit de belofte, aan Abraham gedaan, dat Abraham net zoveel nakomelingen zou krijgen als er sterren zijn. Dus als het stopt, als er geen kinderen meer komen, dan stopt ook de belofte van God. Sterker nog, vooral in later tijd is men ook gaan hopen op dat éne kind, de Messias. De redder. Met elk kind dat geboren wordt komt dat kind dichterbij. Andersom dus ook, bij elk uitblijven van kinderen blijft de komst van dat kind, van die redder, verder weg.
Kinderen krijgen zegt in de Bijbel meer dan alleen het voorzien in je aanstaande ouderdom. Het is ook de belofte van God die doorgaat. Om een zegen te zijn voor de wereld en elkaar. Om Gods zegen te voelen over het leven. En met het sterven van Elimelech, Machlon en Kiljon dreigt dat dus ook uit te sterven. En de hoop daarop. Het lot van Noömi is bitter. Als asielzoeker vindt ze alleen maar een vooruitzicht van uitsterven. Terug in eigen land zal ze hetzelfde lot treffen. Noem mij niet Noömi, zegt ze. Noem mij niet dat ik de gelukkig ben. Want dat ben ik niet. Noem mij Mara, de bittere.
Ruth brengt het volk van God weer naar haar bron
Waar komt nu de redding vandaan voor deze asielzoekster? Waar komt onze redding vandaan als het leven zo lijkt dood te lopen in al het geweld, intolerantie en volstrekte visieloosheid? Het verhaal van Ruth vertelt over een vreemdelinge, Ruth, die haar schoonmoeder weer bij haar bron brengt: uw volk is mijn volk, en uw God is mijn God. Dat volk had Noömi verlaten, God voelde ze niet meer. Maar Ruth brengt het weer in herinnering. Het is meer dan een geslaagde integratiepoging van Ruth. En waarom zou ze eigenlijk het geloof moeten aannemen van haar nieuwe land? Wat ze doet is dat ze de ziel terugbrengt in het leven van haar schoonmoeder, en daarmee van haar volk. Daar is ze mee bezig. En ik zou wensen dat de komst van vreemdelingen dat ook teweeg zou brengen. Dat de ziel terugkomt in ons land. Voorbij al het geklaag en alle angst. Dat we met elkaar niet de verschillen en de problemen wegpoetsen, maar wel, dat we uitgaan van eigen kracht. Niet denken in bedreigingen van buiten, maar in eigen kracht van binnen. Die haat overwint. Die oorlog daar laat en hier vrede sticht. Wat zou er een kans liggen om alle vluchtelingen zo’n ervaring van gastvrijheid en vrede mee te geven dat ze, hopelijk weer eenmaal thuis, ervan zullen getuigen van dat het hier zo gek nog niet is. En dat we het goede met de wereld voorhebben. Misschien zelfs: dat die christenen nog zo gek niet zijn.
De vreemdeling kan ons weer bij onze bron brengen
Ontmoetingen met vreemdelingen nodigen uit om schoon schip te maken in onze vooroordelen. In ons gebrek aan geloof in de toekomst. In ons geloof in een God, die we ver en verborgen voelen. En deze vreemdelinge, Ruth, is niet zomaar een vreemdelinge. Zij zal een man vinden. In de familie van Noömi. En een kind krijgen. Obed. En Obed is de vader van Isaï, die de vader is van David. De koning van Israël. Die de voorvader is van Jezus, de koning van de wereld. Zo brengt zij de ziel, de hoop, het geloof en de toekomst terug in het volk van haar schoonmoeder. En in ons leven. Dat niet ten dode opgeschreven is, maar onder de belofte staat van God, die ons redt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten