zondag 4 april 2010

Een password met Pasen - INTOCHT UITTOCHT DOORTOCHT

Vandaag op Paasmorgen lezen we twee bijzondere verhalen en is het eigenlijk dubbel Pasen. We hebben de afgelopen weken en dagen gelezen uit het bijbelboek Exodus. Dat boek vertelt over de onderdrukking van de Israëlieten door de Farao van Egypte, en hoe uit dat volk een man opstaat die geroepen wordt door God om het volk uit dit angstland te leiden. Het verhaal van de uittocht is het verhaal achter het Joodse Paasfeest. Waarom is deze nacht anders dan andere nachten, vraagt een zoon aan zijn vader. En hij hoort dan het verhaal van God die zijn volk spaarde toen hij het angstland de toekomst ontnam door hun eerstgeborenen te doden. Eeuwen later viert Jezus deze zelfde maaltijd tijdens het Laatste Avondmaal. Het is dan de vooravond van het Joodse Paasfeest. En als Jezus deze maaltijd viert kondigt hij weer een moment aan waarop God ingrijpt en zijn mensen beschermt als Hij het kwaad te lijf gaat, nee zelfs ondergaat en verteert, overwint. Pasen krijgt zo een nieuwe betekenis. Een nieuwe betekenis die we echter niet los kunnen lezen van die andere verhalen uit de bijbel, omdat het daarop teruggrijpt.

Zo hebben we stilgestaan bij de Intocht. Het was de intocht van Jezus in Jeruzalem. Een groot feest zagen we. Maar een feest met een rouwrandje. In dat verhaal kun je er niet omheen dat het misgaat. De Farizeeën loeren op Jezus en je voelt dat het feest eigenlijk te groot is; het moet misgaan. Heden Hosanna, morgen kruisigt Hem. Zo ook bij Mozes die bij de Farao de dood van de eerstgeborenen aankondigt. Ook hier voel je dat het misgaat. Niet eens zozeer om de inhoud van de aankondiging maar om het effect. De situatie tussen Farao en Mozes verhardt zozeer dat er geen uitweg meer mogelijk is. Geen compromis. Hier zullen we niet meer uitkomen. En het lijkt ook Gods doel te zijn, want zegt Mozes: dat zult u doen beseffen dat de Heer onderscheid maakt tussen Egypte en Israël. Begrijp hem wel goed; dit is geen antieke vorm van genocide, op basis van een racistische overtuiging van onderscheid tussen bevolkingsgroepen. Het gaat erom dat God hier stelling neemt tegen de mensen die Egypte, dat Angstland betekent, bezitten. God neemt stelling tegen wat angst zaait, onderdrukt en het leven onmogelijk maakt. En ook in Jeruzalem bij de intocht neemt God stelling. Dit wonderlijke tafereel met de palmtakken en het hosannageroep zet de zaak op scherp. Niet omdat het een simpele provocatie is, maar omdat het duidelijk laat zien wat leven mogelijk maakt en wat niet. En als Jezus bedreigend is, dan is dat vooral zo voor de mensen die angst zaaien, omdat Jezus bevrijding daarvan laat zien; een nieuwe tijd, een nieuwe koning, anders dan alle anderen.

Later in de verhalen volgde de Uittocht. De uittocht is een vlucht omdat de Israëlieten er niet meer onderuit kunnen dat er iets te gebeuren staat. Met wat gevoel voor drama zou je kunnen zeggen dat de poorten van de hel opengaan. Het kwaad, dat we niet meer kunnen ontkennen omdat het zo helder voor ons staat in het verhaal, krijgt vrij spel. We weten dat dat is omdat het kwaad zichzelf dan zal vernietigen, maar er zal eerst een geweldige storm moeten komen voordat het weer opklaart. En met minder, en eigenlijk veel te weinig drama gezegd: soms moeten dingen mislopen om het weer goed te laten komen. Soms moet je ook dingen mis durven laten gaan, omdat je je er anders aan vastklampt en er nooit los van komt en je eigen leven kunt leiden. Zoiets in het groot speelt zich hier ook af. Het gaat gigantisch mis, er staat iets te gebeuren. En de Israëlieten houden zich gereed voor de uittocht. Ze weten precies hoe ze zich voor de reis moeten kleden. En hun maaltijd staat in het teken van haast. Brood zonder gist, en lamsvlees als gebakken vlucht. Door dat ritueel zijn ze beschermd, nu het zo misgaat.

Ook bij Jezus gaat het gigantisch mis, ook daar krijgt het kwaad vrijspel. Geen verzet bij Jezus, geen tegenwerpingen, het is om gek van te worden. Het kwaad probeert wanhopig vat op hem te krijgen, maar het is als een man die slaat en zo probeert een gevecht uit te lokken, waar hij als gevierd slachtoffer dan uit kan komen. Kom op, sla dan terug! Maar Jezus slaat niet terug. Nee, alles staat in het teken van het kwaad. Geen verzachtende omstandigheden meer, niets dat het kwaad in de wereld goedpraat. Niets dat het verdoezelt of met de mantel der liefde bedekt. Maar dat kunnen we alleen aan als het God is die ingrijpt. Zelf zijn we te onmachtig om die scheidslijn te trekken. Dat wil zeggen: in onszelf. Bij anderen kunnen we dat goed, en kunnen we makkelijk denken in wij en zij. Maar als het om jezelf gaat, dan zijn er zoveel verzachtende omstandigheden die we kunnen bedenken, maar ook angst om het onder ogen te zien; dat er een God nodig is, die ons niet alleen helder in de spiegel laat zien hoe het ervoor staat en vooral ook hoe we daar zelf verantwoordelijk voor zijn; maar die ook ons draagt, omdat we anders door de grond zakken.

Zo krijgt het kwaad bij Jezus vrijspel, omwille van ons. Nu worden wij beschermd omdat het kwaad als wespen op honing afkomt op die Ene waarop juist helemaal niets is aan te merken. En die daarom zo aanstootgevend is, misschien zelfs wel voor ons: een goed mens, dat kan toch niet?! De uittocht als vlucht; misschien kunnen we ook hier bij Jezus’ kruisiging wel zeggen dat het voor de volgelingen een vlucht betekent. Naar binnen in de emoties, zoals de vrouwen bij het kruis, of naar buiten, en zich werkelijk helemaal geen raad meer weten met zo’n grote verschrikking. De uittocht is allereerst een manifestatie van het kwaad en heeft daarna pas bevrijdende werking, omdat het kwaad zich concentreert op anderen dan wijzelf. De Egyptenaren of Jezus. Maar we zien het met angst en beven aan. Het is nog niet genoeg.

Als de Israëlieten daar bij de gesloten Rietzee staan, en ze de hete adem van het Egyptische leger in hun nek voelen, dan kunnen ze er niet omheen… dat er iets gebeurd ís. Weten dat het misgaat is erg, weten dat er iets gaat gebeuren nog erger, maar als het ook daadwerkelijk gebeurd is, dan kun je er echt niet meer omheen. Alle angst is bewaarheid, alle gruwelen zijn gebeurd. Stel je iets ergs voor waarvan je wist dat het ging gebeuren. Zolang het nog te gebeuren stond, kon je nog denken: nu nog niet. Zolang het gebeurde, zich voltrok, werd je helemaal erdoor in beslag genomen. Maar als het gebeurd is, dan blijf je als alleen achter. Net zoals de leerlingen nu alleen overblijven. Hij zou doodgaan, Hij ging dood en werd begraven,maar nu zitten ze alleen met zichzelf.

En dan klinkt er een vraag. Zowel in Exodus als in Johannes klinkt er een vraag. In Exodus klinkt de vraag van God: Waarom roep je Mij te hulp? Bij het graf van Jezus klinkt de vraag van de engel aan Maria: Waarom huil je? Zeker de eerste vraag klinkt op het eerste gezicht niet heel briljant, misschien zelfs een beetje dom, als ik zo vrij mag zijn. Waarom roepen wij U te hulp? Ja, logisch, daar is de zee, daar een leger, wij zitten er tussenin geklemd. En als je de vraag aan Maria, die we elk jaar horen, nu eens voor het eerst zou lezen, zou je kunnen denken: zeg, er is wel iets gebeurd hoor! Alsof je aan een kind dat valt vraagt waarom het huilt. En toch zijn die vragen de sleutel. Op de vraag ‘Waarom roep je Mij te hulp’ komt niet een zucht van: vooruit, Ik zal het wel weer doen. Nee, God gaat over tot actie, alsof Hij zegt: Natuurlijk roep je Mij te hulp. Alsof God in zijn ‘waarom’ meteen een ‘daarom’ geeft. Daarom roep je Mij te hulp, omdat je er niet meer omheen kan, maar er doorheen moet. Alsof God zegt: natuurlijk stel je die vraag, natuurlijk vraag je mijn hulp, natuurlijk huil je. Want het antwoord ligt erin besloten: we kunnen er niet meer omheen, we moeten er doorheen.

Dat is Pasen, lieve mensen: Doortocht. Het is meer dan intocht en uittocht alleen. Het kwaad moet niet alleen zichtbaar zijn, moet niet alleen vrij spel krijgen, we moeten er doorheen. We schipperen in het leven wat af. We proberen ons met alle macht staande te houden aan deze kant van de zee, aan deze kant van het leven. We weten dat we er niet aan ontkomen dat er slechte en kwade dingen gebeuren en dat we daar zelf ook deel aan hebben. Dat dingen niet lukken, dat we onszelf en anderen tekort doen, maar ook dat van alles ons overkomt. Voor God zijn we geen willoze slachtoffers, maar Hij ziet wel dat het ons te machtig is. Ook Hij kan het ons niet omheen laten gaan – Zijn eigen Zoon kon er nota bene niet omheen. Maar Hij kan ons er wel doorheen leiden. Een doortocht, door een open Rietzee, via een open graf. Mooi is omschreven in Exodus dat God met zijn wolk en vuurkolom tussen de Israëlieten en de Egyptenaren gaat staan; met zijn wolk maakt hij het voor de Egyptenaren duister, met zijn vuurkolom verlicht Hij de nacht aan de andere kant. Duidelijke scheiding, en licht dat de duisternis dóórbreekt. Vervolgens door de Rietzee heen, een doortocht door wat geen mens kan bereiken, en vernietiging van wat je achtervolgt. Het kan!

De doortocht is hèt beeld van Pasen. Pasen is namelijk verwant met het woord passeren. Met Pasen vieren we dat we iets zijn gepasseerd, dat we iets doorheen zijn gegaan. Wat ons achtervolgt, wat ons doodslaat, ligt achter ons. Een nieuw leven ligt voor ons door een open zee en een open graf. Er blijft genoeg reden om te vragen, ook na de Opstanding van Jezus, om te vragen: waarom huil je? Maar in die vraag worden we juist gekend, omdat God weet: ik weet het, daarom huil je – en word je een weg gewezen, er doorheen. Jezus is om zo te zeggen het password in je leven; het password om door angst en verdriet heen te komen; om met falen om te gaan, met dingen die niet lukken, met dingen die anders lopen dan je had gehoopt. Met de vraag ‘waarom huil je?’ spoort God ons aan niet bij de pakken neer te zitten maar je door Hem je erdoorheen te laten slepen. Omdat er iets goeds uitkomt aan de andere kant. Zodat je net als Mirjam in Exodus of Maria in Johannes kunt zingen of uitroepen: Ik heb gezien dat het kan!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten