zondag 11 maart 2012

De geleide leider - over politieke en bijbelse leiders - preek 11 maart 2012 in Boxmeer

Tekst: Numeri 27: 12-23 en Johannes 10: 22-30

Geluidsfragment/podcast

Meer dan aan het einde van de vorige eeuw zijn wij op zoek naar leiders. En de opgang en neergang van politieke partijen lijkt slechts af te hangen van de vraag of de leider van de politieke partij ook bepaalde leiderscapaciteiten heeft. En zo schommelen de opiniepeilingen. Een van de politieke partijen die nu heel groot is in de opiniepeilingen is de SP, van uw Emile als ik het zo mag zeggen. En dat lijkt louter toe te schrijven aan bepaalde capaciteiten bepaalde vlotheid, een bepaalde bekendheid met de problemen, een bepaalde vertrouwdheid met mensen en noem maar op van de leider van zo’n politieke partij.

Deze week is het ook tien jaar geleden dat Pim Fortuyn zijn eclatante overwinning behaalde bij de gemeenteraadsverkiezingen in Rotterdam. Wellicht herinnert u zich die beelden nog, van een bomvol stadhuis, en Pim Fortuyn die tegen de verslaggever zei: ‘Het is mij zwaar te moede.’ En daarna dat merkwaardige lijsttrekkersdebat. Misschien heeft u het deze week nog gezien bij Pauw&Witteman of elders. Al die leiders die bij elkaar zaten, de een nog onderuitgezakter dan de ander. In het bijzonder natuurlijk Ad Melkert die niet begreep wat daar gebeurde. En mij gaat het niet om de analyse van ieder afzonderlijk, maar wel om wat daar gebeurde. Daar zat Pim Fortuyn. En zijn partij zou een grote overwinning halen. De PvdA van deze zelfde Ad Melkert is op dit moment op zoek naar een leider, met heuse leiderschapsverkiezingen en een campagne door heel het land. Gisteren was Ronald Plasterk in Waalwijk. En zo toeren de potentiële leiders door het land. Ongekend voor die partij en ook voor onze politiek.

Wat maakt iemand nu tot een leider? Pim Fortuyn uitte zijn visie over leiderschap in bijbelse termen: “De bekwame leider is de bijbelse goede herder. Hij is normsteller en bruggenbouwer. Hij is streng en barmhartig. Hij schildert ons het beeld van de toekomst, ontwerpt handelingsmogelijkheden, maar doet dat alles in het besef van falen en zondigheid, in de wetenschap dat de weg belangrijker is dan het doel. Hij zal de goede herder zijn die ons leidt naar het vaderhuis.”

Vandaag bij het lezen van het verhaal van De Goede Herder moeten we vaststellen dat er ook een omslag in het denken over leiders in de kerk plaatsvindt. Van een belangrijke persoon in het dorp werd een predikant en een priester iemand die vooral niet teveel pretenties moest hebben in de seculiere samenleving en gewoon moest doen waarvoor hij is aangesteld: mensen troosten en bemoedigen en als het tegenzit, als laatste het licht uitdoen, want geloven kun je ook in je eentje. Dat zeg ik wat kort door de bocht, maar het is bedoeld om het af te zetten tegen een nieuwe trend. Want meer en meer zie je in profielschetsen en in opleidingen een roep om de ‘geestelijk leider’. Iemand die mensen voorgaat, inspireert, de weg of verschillende wegen wijst, grenzen durft over te gaan op weg naar een ongedachte toekomst. Een samenbindende figuur, waarbij ieder zichzelf kan zijn, maar ook betrokken wordt op het geheel. Een geestelijk leider overigens, waarbij we nog wel zo nuchter blijven dat hij of zij zich niet moet willen identificeren met de Goede Herder, al kan het geen kwaad goed naar Hem te luisteren.

Maar voordat we dat doen zien we in Numeri eerst een leiderschapswisseling. Een van de belangrijkste uit de bijbelse geschiedenis. En een van de meest dramatische. Mozes zal het beloofde land, waar hij het volk van God naartoe heeft geleid zelf niet binnengaan. Kennelijk heeft hij zich gediskwalificeerd. En anders dan je elders leest, in Deuteronomium, kunnen we dit niet in zijn geheel op het conto schrijven van het volk. Nee, door God wordt concreet aan Mozes en Aaron iets verweten, waardoor ze zich gediskwalificeerd hebben. Maar anders dan in Deuteronomium is nog niet zo makkelijk te achterhalen wát Mozes en Aaron dan fout hebben gedaan. Er staat: “Dat is omdat jullie in de woestijn van Sin, toen de Israëlieten met verwijten kwamen over water, tegen mijn bevel zijn ingegaan en in hun bijzijn geen ontzag hebben getoond voor mijn heiligheid.” Er staat bij: “Dat was het water van Meribat-Kades in de woestijn van Sin.” Daarvoor moeten we zeven hoofdstukken terug, waarin we horen dat het volk Mozes verwijten gaat maken, als er geen water meer is: “Waarom hebt u het volk van de Heer naar de woestijn gebracht? Om ons hier te laten sterven, met ons vee? Waarom hebt u ons weggehaald uit Egypte en ons naar dit afschuwelijke oord gebracht? Er is hier geen koren, er zijn hier geen vijgenbomen, geen wijnstokken en geen granaatappelbomen. En drinkwater is er ook niet.” Het volk, midden in de woestijn, ziet geen perspectief meer en verlangt alleen maar terug naar de vleespotten uit het angstland Egypte. Liever geknecht worden door de bittere realiteit dan vasthouden aan illusies.

Vervolgens wenden Mozes en Aaron zich tot God in de ontmoetingstent en Hij zegt Mozes zijn staf op te nemen en de rotsen te bevelen water te geven. Dat lijkt Mozes op te volgen. Hij neemt zijn staf, roept het volk bijeen, slaat twee keer met zijn staf op de rotsen en het water stroomt eruit. Toch verwijt God Mozes en Aaron hetzelfde waaraan Hij in het stuk van vandaag hen aan herinnert: “Omdat jullie niet op mij vertrouwd hebben, en in het bijzijn van de Israëlieten geen ontzag getoond hebben voor mijn heiligheid, zullen jullie dit volk niet in het land brengen dat ik het geef.” Maar waar blijkt dat wantrouwen nu uit? Dat ze God om hulp hebben gevraagd? Nee hoor, want die geeft Hij en verwijt noch Mozes en Aaron, noch het volk, iets. Ligt het dan aan de uitvoering? Sommigen beweren dat er gebrek aan ontzag schuilde in het rammen op de rotsen met de staf. Zoiets was strikt genomen niet nodig geweest. Enkel woordelijk bevelen was voldoende geweest volgens God.

Misschien moeten we nog secuurder lezen. En misschien niet kijken wat ze doen, maar wat ze zeggen, Mozes en Aaron. Mozes zegt: “Luister, opstandig volk, zullen wij voor u uit de rots water laten stromen?” Hoor je nu ook dat Mozes een tegenstelling maakt die God helemaal niet maakt? Een tegenstelling tussen het volk, dat opstandig wordt genoemd, en Mozes en Aaron zelf, die het wel even zullen oplossen? Is hier nog iets te merken van het op gezag van God water uit de rotsen laten komen? Hier zit het gebrek aan ontzag voor God in: dat Mozes en Aaron zich stellen tegenover het volk dat God wil voorzien van water, en dat zij zich het wonder toeeigenen. Alsof zij het voor elkaar hebben gekregen. Ze gebruiken het wonder om hun gezag zeker te stellen. Zo hebben zij zich niet afhankelijk van God willen tonen, en dus Hem gewantrouwd, en hadden ze geen ontzag voor zijn heiligheid. Want dat God heilig is, betekent dat Hij apart is. Anders dan wij. Ontzag hebben voor Hem betekent dat je je nimmer toeeigent wat alleen van Hem kan komen. Waarin God anders is.

Precies omgekeerd speelt dezelfde kwestie bij Jezus, de Goede Herder. Ook daar lijkt Hem te worden verweten dat Hij zich met de daden van God identificeert. Na het stuk van vandaag dreigen ze Hem te stenigen, want, zo zeggen ze: “u bent een mens, maar u beweert dat U God bent!” Het zijn niet Zijn daden die ze Hem verwijten, maar zijn identificatie met God, als Jezus zegt: “De Vader en ik zijn één.”

Maar de kwestie ligt precies andersom, en daar probeert Jezus de Joden die hem aanspreken van te overtuigen. Hier wordt Jezus niet door God gediskwalificeerd, maar door de mensen. In tegenstelling tot Mozes zegt Jezus niet dat alles op Zijn conto kan worden geschreven, als ware het op eigen gezag dat Hij alles tot stand brengt dat Hij doet. Nee, de Joden die om Hem heen staan brengen een ongeoorloofde scheiding aan tussen Jezus’ daden en de afkomst van die daden. Alsof zij niet willen erkennen dat God zo dichtbij is en voor hen zorgt. Want Jezus zegt heel duidelijk dat wat Hij doet Hij namens God doet. En dat die daden getuigen over Jezus. Maar wederom is er geen vertrouwen en ontzag. De daden worden voor lief genomen, en voor de Gever is geen ontzag. Door de daden voor lief te nemen, wordt de Gever niet apart gesteld, niet geheiligd. Jezus probeert hen duidelijk te maken dat wat de Vader Hem gegeven heeft, alles te boven gaat. Uitstijgt dus boven het alledaagse. En daar hoort heel Jezus’ persoon ook bij. We moeten proberen te leren vertrouwen dat wat van God komt, niet in het alledaagse voorhanden is, maar dat we God daarvoor danken en op Zijn zorg vertrouwen. Dan heiligen we hem. Dan luisteren we naar zijn stem. Niet als een stem die we zelf laten klinken, maar een stem van gene zijde, die ons aanspreekt. Aangesproken worden wij gekend, en opgeroepen te volgen. En deze leider leidt ons niet zomaar ergens heen. Jezus zegt: “Ik geef ze eeuwig leven: ze zullen nooit verloren gaan en niemand zal ze uit mijn hand roven.”

Geen opmerkingen:

Een reactie posten