dinsdag 13 november 2012

Leugentje op trouw - preek 11 november 2012




Wanneer mag je liegen? Als ik nu aan u ga vragen wie altijd de waarheid spreekt, dan zullen vrees ik hooguit een paar sociaal wenselijke handen de lucht ingaan, omdat we diezelfde hand niet in het vuur kunnen steken dat we altijd de hele waarheid en niets anders dan de waarheid zeggen. En voor u staat ook geen heilige, want u weet wat het tegenovergestelde is van een theoloog? Theo sprak de waarheid. Toch is ons van kinds af aan geleerd dat je niet mag liegen, of jokken, zoals het dan heet. Maar naar mate we ouder worden merken we op zijn minst dat het zo zwart wit niet werkt, of we dat zo niet doen, om uiteenlopende redenen. Om onszelf en anderen te beschermen, uit angst, of laten we eerlijk zijn: ook omdat het ons beter uitkomt. Dus als we het eennalaatste gebod lezen tegen het afleggen van een valse getuigenis, dan zeggen we al gauw: ja, maar een leugentje op bestwil mag best wel. Is dat een juiste toevoeging? Laten we het daarom eens andersom vragen: wanneer mag je eigenlijk níet liegen? Want aan spelregels heb je niets als je de diepere reden niet weet. Het antwoord is even voor de handliggend als fundamenteel: je mag niet liegen als je daarmee de waarheid geweld aan doet. Als de waarheid in het geding is, ben jijzelf ook in het geding. Want wie wil er leven in onwaarheden? Concreter gezegd: een leugentje om bestwil zal de waarheid nog niet schaden. Maar als je de waarheid bedriegt dan is dat een kwalijke zaak. Interessant is nu de vraag of je de waarheid ook kunt dienen door te liegen? U zult begrijpen dat ik hier de acties van Judit op het oog heb, waarin ze de waarheid lijkt te verdraaien, maar eerst wil ik nog even verder op dat gebod.

De geboden zijn geen verboden van dingen die je niet mag, maar piketpaaltjes, of spelregels die het leven met elkaar goed maken. Alle geboden hebben een sociaal karakter. Ze gaan niet over wat jij niet mag, maar waartoe wij met elkaar geboden zijn om het goed te hebben met elkaar. Dus dit gebod over liegen staat in dat kader. We kennen het gebod vanouds als ‘geen valse getuigenis afleggen tegen de naaste’. In nieuwere vertalingen staat het er echter scherper als een gebod om ‘over de naaste geen valse getuigenis’ af te leggen. Het gaat dus niet zozeer om wat je tegen een ander zegt, maar om wat je óver een ander zegt. Stel de ander dus niet in een kwaad daglicht. Daarmee gaat het dus om een stukje trouw tegenover elkaar en of je te vertrouwen bent. En het tegenovergestelde van trouw is dus bedrog.

Ook dat bedrog komen we bij Judit tegen. Voor haar is blijkens het verhaal bedrog het middel om Holofernes te verslaan. En ik merkte in de Bijbelstudie en de reacties van mensen dat dat toch vragen oproept. Bedrog dat goed is? Is zij dan niet net zo erg als de vijand? Of, fundamenteler: hoe kan bedrog de waarheid dienen? Nou hebben we bij die eerdere bedrieger, aartsvader Jakob, gezien dat Gods wegen ondoorgrondelijk zijn en God ook door Jakobs bedrog heen iets goeds kon verwezenlijken. Anders gezegd: ook Jakob werd met zijn bedrog deel van de heilsgeschiedenis. Maar hier bij Judit wordt bedrog doelbewust ingezet. Daar waar het bij Jakob meer zijns ondanks was dat hij deel kreeg aan de heilsgeschiedenis; hier wil Judit heilsgeschiedenis schrijven door bedrog doelbewust te hanteren als middel om de vijand te overwinnen. Waar ligt de grens dan?

De grens van bedrog ligt bij of je nog trouw kunt zijn aan de waarheid? En die waarheid gaat dan niet over de hele waarheid en niets dan de waarheid; het gaat dus niet over jokken – iets zeggen dat niet waar is. Nee, het gaat om trouw aan de waarheid. En of door het bedrog heen Judit wel trouw is aan de waarheid. Die waarheid is niet zo abstract als het klinkt, die wordt gewoon heel concreet: blijft Judit trouw aan God en blijft zij trouw aan zichzelf? Of speelt zij een toneelstukje waarmee ze haar afkomst verloochent? Als je met die ogen naar het verhaal kijkt zul je zien dat ze weliswaar Holofernes een stand van zaken voorspiegelt die hem bedriegt, maar dat ze op een hele slimme manier nergens de waarheid verloochent.

Om te beginnen zien we dat al als het om haar afkomst gaat. Kort voor ons stuk van vandaag lezen we hoe zij bij haar aankomst bij de Assyrische vijand ondervraagd wordt. De wachters vragen:  ‘Tot welk volk behoort u, waar komt u vandaan en waar gaat u heen?’ Een gevaarlijke vraag. Want als ze die naar waarheid beantwoordt is ze er geweest. Stel dat ze zou zeggen: ‘Ik ben een Israëlitische, uit de stad Betulia die jullie omsingeld hebben, en ik kom het hoofd van Holofernes afhakken’, dan zult u begrijpen dat haar missie meteen zal stranden. Haar antwoord is daarom: ‘Ik ben een Hebreeuwse, maar ik vlucht bij hen vandaan omdat zij ieder ogenblik aan u ten prooi kunnen vallen.’ Ze speelt het spel minutieus vanaf het begin. Ze spreekt geen onwaarheden, maar geeft wel een bedrieglijk beeld. Ze is een Hebreeuwse, allicht. Maar haar afkomst van Jakob Israël, haar geloof in de ene God die dus de godheid van de Assyrische koning betwist, en haar missie om dat te doorbreken en de wereld te laten zien dat de God van Israël de enige God is die te vertrouwen is, dat bedekt ze met dit anonieme antwoord. Anoniem in de zin van dat ze er dus niet mee te koop loopt zoals ze haar geloof thuis beleeft. Maar ze antwoordt op een voor de Assyriërs begrijpelijke manier. Eigenlijk is het een heel missionaire vraag: ‘Tot welk volk behoort u, waar komt u vandaag en waar gaat u heen?’. Maar ze beantwoordt de vraag gewoon praktisch en in de lijn van wat de Assyriërs verwachten. En dat doet ze om uiteindelijk haar missie te kunnen volbrengen. Soms is het beter om zonder onwaarheden te zeggen niet je eigen mening te geven; niet meteen tegen mensen in te gaan en op je principes te staan, maar om je principes voor te leven zonder een preek af te steken.

Het gaat er dus om of Judit in haar bedrog trouw is aan zichzelf, aan God en aan haar missie? Dat ze bij haar aankomst bij de wachters zegt in vers 13 dat ze hem betrouwbare inlichtingen wil verschaffen is dan niet zo erg. Ook dat is niet zozeer onwaar, maar het bedekt wat ze eigenlijk van plan is. En ze verloochent zichzelf en God nooit. Het mooie, en eigenlijk bijna humoristische is, dat de Assyiërs in het legerkamp dit spel fantastisch meespelen, zonder dat ze het doorhebben. Judit houdt hen een worst voor, die totaal niet is wat ze denken dat die is. Sterker nog, haar schoonheid zet hen volstrekt op het verkeerde been. Wie kan van zo’n mooie vrouw nou iets kwaads verwachten? En wat voor moois kunnen we ervan verwachten? Haar schoonheid maakt indruk: ‘Wie zou het volk minachten dat zulke vrouwen telt?’ Precies. Maar verder blijft Judits schoonheid voor hen oppervlakkig. Maar voor Judit niet. En daarom is ze zichzelf niet ontrouw. In de bijbel zien we vaker dat schoonheid gekoppeld is aan het dichtbij God staan. Zo waren Jozef, de zoon van Jakob, en David, volgens de bijbel mooi om te zien. En zo ook Judit. Nergens in het hele verhaal heeft Judit de intentie om haar schoonheid te misbruiken. Haar schoonheid is een getuigenis, omdat zij de band van Israël met zijn God symboliseert. Zij is het neusje van de zalm van Gods schepping, en meer dan alleen haar lichaam. Zij is de ware vertegenwoordiger van Israël. Haar schoonheid is een getuigenis, en in de strijd met Holofernes bedoeld om hem te verblinden. Nergens wordt zij de femme fatale, de dodelijke vrouw, die met haar schoonheid Holofernes het bed in zou krijgen om hem tijdens het liefdesspel te vermoorden. Dat is de bedoeling niet. Met haar schoonheid verblindt zij en getuigt zij, zonder dat met zoveel woorden te zeggen. Hoewel: ze vertelt Holofernes dat zij ’s nachts niet zal blijven, omdat ze wil bidden, ‘Want’, zegt ze, ‘uw dienares is een vrome vrouw, die dag en nacht de God van de hemel is toegewijd. Laat mij bij u blijven, heer, dan zal ik ’s nachts naar het ravijn gaan om daar tot God te bidden.’ Judit verblindt Holofernes maar blijft haar afkomst en haar God trouw. En het is mooi om te zien hoe Holofernes volstrekt op het verkeerde been wordt gezet, zonder dat Judit ook maar op één moment zichzelf en haar God ontrouw is.

Judit schetst Holofernes een beeld dat het volk Israël in zonde is vervallen en dat hun god hen daarom zal overleveren. Het is bijna grappig om te zien hoe de verblinde Holofernes dat verstaat: hij denkt dat de God van Israël zijn medestander is geworden en dat God hen straft voor het feit dat ze zich niet onderwerpen aan de koning van de Assyriërs. Holofernes zegt: ‘Uw God heeft goed gehandeld door u uit uw volk naar ons toe te sturen om ons de macht in handen te geven, terwijl zij die mijn heer minachten ten val komen.’ Holofernes denkt dat het Judit en de God van Israël te doen is om de heerschappij van de Assyrische koning. Dat ze zijn heerschappij erkennen. Wat Judit in feite doet, en eigenlijk ook in feite zegt is: het is niet aan de koning van de Assyriërs, die zichzelf god noemt, of mijn volk in zijn handen valt, maar aan de God van Israël. En dan gaat het niet om de vraag of God iets met oorlog te maken heeft. Het gaat heel simpel hierom: de God van Israël is de God van hemel en aarde. Niet de mens. Een mooie spreuk zegt: ‘De belangrijkste stap in geloof is: toegeven dat je een mens bent en niet God…’ Het grootste gebod is daarom: ‘Luister Israël! De Heer, onze God, is de enige Heer; heb de Heer, uw God, lief met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw kracht.’ En de schriftgeleerden antwoorden aan Jezus als hij dat zegt: ‘Inderdaad, meester, wat u zegt is waar: hij alleen is God en er is geen andere God dan hij’. Én: ‘heb liefhebben met heel ons hart en met heel ons inzicht en met heel onze kracht, en onze naaste liefhebben als onszelf betekent veel meer dan alle brandoffers en andere offers.’

Maar, als we het over offers hebben: moeten er dan wel slachtoffers vallen in de naam van God? Even om u het einde van het verhaal te verklappen: Holofernes verliest niet alleen figuurlijk zijn hoofd, maar wordt op een gegeven moment letterlijk zo dronken van Judit dat hij op zijn bed valt, waarna Judit hem het hoofd afhakt. Deze gruwelijke gebeurtenis kan je laten afvragen: was dat nu nodig voor God? Het antwoord ligt niet bij Judit, maar bij Holofernes. Hij is het die zegt: ‘Uw God heeft goed gehandeld door u uit uw volk naar ons toe te sturen om ons de macht in handen te geven, terwijl zij die mijn heer minachten ten val komen.’ Híj is degene, die zoals zovele machthebbers een god voor zijn karretje spant en de meest verschrikkelijke dingen uithaalt. Hij is de terrorist, niet Judit. Zij bezegelt met een nekslag, wat de plaats is van de mens. Hij is geen god, gelukkig maar. Daar komen alleen ongelukken van. Als hij dat wel probeert te zijn, verliest hij zijn hoofd en heeft hij geen leven meer. Onze missie is hem in alles trouw te blijven. En dat betekent onszelf en onze naasten trouw zijn, zoals Judit deed. Of zoals Jezus zegt: ‘Heb uw naaste lief als uzelf.’ Dat gaat niet zonder strijd, maar wie trouw blijft aan zichzelf en aan God, zal leven vinden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten