Wanneer mag je
liegen? Als ik nu aan u ga vragen wie altijd de waarheid spreekt, dan zullen
vrees ik hooguit een paar sociaal wenselijke handen de lucht ingaan, omdat we
diezelfde hand niet in het vuur kunnen steken dat we altijd de hele waarheid en
niets anders dan de waarheid zeggen. En voor u staat ook geen heilige, want u
weet wat het tegenovergestelde is van een theoloog? Theo sprak de waarheid. Toch
is ons van kinds af aan geleerd dat je niet mag liegen, of jokken, zoals het
dan heet. Maar naar mate we ouder worden merken we op zijn minst dat het zo zwart
wit niet werkt, of we dat zo niet doen, om uiteenlopende redenen. Om onszelf en
anderen te beschermen, uit angst, of laten we eerlijk zijn: ook omdat het ons
beter uitkomt. Dus als we het eennalaatste gebod lezen tegen het afleggen van
een valse getuigenis, dan zeggen we al gauw: ja, maar een leugentje op bestwil
mag best wel. Is dat een juiste toevoeging? Laten we het daarom eens andersom
vragen: wanneer mag je eigenlijk níet liegen? Want aan spelregels heb je niets
als je de diepere reden niet weet. Het antwoord is even voor de handliggend als
fundamenteel: je mag niet liegen als je daarmee de waarheid geweld aan doet.
Als de waarheid in het geding is, ben jijzelf ook in het geding. Want wie wil
er leven in onwaarheden? Concreter gezegd: een leugentje om bestwil zal de
waarheid nog niet schaden. Maar als je de waarheid bedriegt dan is dat een
kwalijke zaak. Interessant is nu de vraag of je de waarheid ook kunt dienen
door te liegen? U zult begrijpen dat ik hier de acties van Judit op het oog
heb, waarin ze de waarheid lijkt te verdraaien, maar eerst wil ik nog even
verder op dat gebod.
De geboden zijn
geen verboden van dingen die je niet mag, maar piketpaaltjes, of spelregels die
het leven met elkaar goed maken. Alle geboden hebben een sociaal karakter. Ze
gaan niet over wat jij niet mag, maar waartoe wij met elkaar geboden zijn om
het goed te hebben met elkaar. Dus dit gebod over liegen staat in dat kader. We
kennen het gebod vanouds als ‘geen valse getuigenis afleggen tegen de naaste’.
In nieuwere vertalingen staat het er echter scherper als een gebod om ‘over de
naaste geen valse getuigenis’ af te leggen. Het gaat dus niet zozeer om wat je
tegen een ander zegt, maar om wat je óver een ander zegt. Stel de ander dus
niet in een kwaad daglicht. Daarmee gaat het dus om een stukje trouw tegenover
elkaar en of je te vertrouwen bent. En het tegenovergestelde van trouw is dus
bedrog.
Ook dat bedrog
komen we bij Judit tegen. Voor haar is blijkens het verhaal bedrog het middel
om Holofernes te verslaan. En ik merkte in de Bijbelstudie en de reacties van
mensen dat dat toch vragen oproept. Bedrog dat goed is? Is zij dan niet net zo
erg als de vijand? Of, fundamenteler: hoe kan bedrog de waarheid dienen? Nou
hebben we bij die eerdere bedrieger, aartsvader Jakob, gezien dat Gods wegen
ondoorgrondelijk zijn en God ook door Jakobs bedrog heen iets goeds kon
verwezenlijken. Anders gezegd: ook Jakob werd met zijn bedrog deel van de
heilsgeschiedenis. Maar hier bij Judit wordt bedrog doelbewust ingezet. Daar
waar het bij Jakob meer zijns ondanks was dat hij deel kreeg aan de heilsgeschiedenis;
hier wil Judit heilsgeschiedenis schrijven door bedrog doelbewust te hanteren
als middel om de vijand te overwinnen. Waar ligt de grens dan?
De grens van
bedrog ligt bij of je nog trouw kunt zijn aan de waarheid? En die waarheid gaat
dan niet over de hele waarheid en niets dan de waarheid; het gaat dus niet over
jokken – iets zeggen dat niet waar is. Nee, het gaat om trouw aan de waarheid.
En of door het bedrog heen Judit wel trouw is aan de waarheid. Die waarheid is
niet zo abstract als het klinkt, die wordt gewoon heel concreet: blijft Judit
trouw aan God en blijft zij trouw aan zichzelf? Of speelt zij een toneelstukje
waarmee ze haar afkomst verloochent? Als je met die ogen naar het verhaal kijkt
zul je zien dat ze weliswaar Holofernes een stand van zaken voorspiegelt die
hem bedriegt, maar dat ze op een hele slimme manier nergens de waarheid
verloochent.
Om te beginnen
zien we dat al als het om haar afkomst gaat. Kort voor ons stuk van vandaag
lezen we hoe zij bij haar aankomst bij de Assyrische vijand ondervraagd wordt.
De wachters vragen: ‘Tot welk volk behoort u, waar komt u vandaan en waar
gaat u heen?’ Een gevaarlijke vraag. Want als ze die naar waarheid beantwoordt
is ze er geweest. Stel dat ze zou zeggen: ‘Ik ben een Israëlitische, uit de
stad Betulia die jullie omsingeld hebben, en ik kom het hoofd van Holofernes
afhakken’, dan zult u begrijpen dat haar missie meteen zal stranden. Haar
antwoord is daarom: ‘Ik ben een Hebreeuwse, maar ik vlucht bij hen vandaan
omdat zij ieder ogenblik aan u ten prooi kunnen vallen.’ Ze speelt het spel
minutieus vanaf het begin. Ze spreekt geen onwaarheden, maar geeft wel een
bedrieglijk beeld. Ze is een Hebreeuwse, allicht. Maar haar afkomst van Jakob
Israël, haar geloof in de ene God die dus de godheid van de Assyrische koning
betwist, en haar missie om dat te doorbreken en de wereld te laten zien dat de
God van Israël de enige God is die te vertrouwen is, dat bedekt ze met dit
anonieme antwoord. Anoniem in de zin van dat ze er dus niet mee te koop loopt
zoals ze haar geloof thuis beleeft. Maar ze antwoordt op een voor de Assyriërs
begrijpelijke manier. Eigenlijk is het een heel missionaire vraag: ‘Tot welk
volk behoort u, waar komt u vandaag en waar gaat u heen?’. Maar ze beantwoordt
de vraag gewoon praktisch en in de lijn van wat de Assyriërs verwachten. En dat
doet ze om uiteindelijk haar missie te kunnen volbrengen. Soms is het beter om
zonder onwaarheden te zeggen niet je eigen mening te geven; niet meteen tegen
mensen in te gaan en op je principes te staan, maar om je principes voor te
leven zonder een preek af te steken.
Het gaat er dus
om of Judit in haar bedrog trouw is aan zichzelf, aan God en aan haar missie?
Dat ze bij haar aankomst bij de wachters zegt in vers 13 dat ze hem betrouwbare
inlichtingen wil verschaffen is dan niet zo erg. Ook dat is niet zozeer onwaar,
maar het bedekt wat ze eigenlijk van plan is. En ze verloochent zichzelf en God
nooit. Het mooie, en eigenlijk bijna humoristische is, dat de Assyiërs in het
legerkamp dit spel fantastisch meespelen, zonder dat ze het doorhebben. Judit
houdt hen een worst voor, die totaal niet is wat ze denken dat die is. Sterker
nog, haar schoonheid zet hen volstrekt op het verkeerde been. Wie kan van zo’n
mooie vrouw nou iets kwaads verwachten? En wat voor moois kunnen we ervan
verwachten? Haar schoonheid maakt indruk: ‘Wie zou het volk minachten dat zulke
vrouwen telt?’ Precies. Maar verder blijft Judits schoonheid voor hen oppervlakkig.
Maar voor Judit niet. En daarom is ze zichzelf niet ontrouw. In de bijbel zien
we vaker dat schoonheid gekoppeld is aan het dichtbij God staan. Zo waren
Jozef, de zoon van Jakob, en David, volgens de bijbel mooi om te zien. En zo
ook Judit. Nergens in het hele verhaal heeft Judit de intentie om haar
schoonheid te misbruiken. Haar schoonheid is een getuigenis, omdat zij de band
van Israël met zijn God symboliseert. Zij is het neusje van de zalm van Gods
schepping, en meer dan alleen haar lichaam. Zij is de ware vertegenwoordiger
van Israël. Haar schoonheid is een getuigenis, en in de strijd met Holofernes
bedoeld om hem te verblinden. Nergens wordt zij de femme fatale, de dodelijke
vrouw, die met haar schoonheid Holofernes het bed in zou krijgen om hem tijdens
het liefdesspel te vermoorden. Dat is de bedoeling niet. Met haar schoonheid
verblindt zij en getuigt zij, zonder dat met zoveel woorden te zeggen. Hoewel:
ze vertelt Holofernes dat zij ’s nachts niet zal blijven, omdat ze wil bidden,
‘Want’, zegt ze, ‘uw dienares is een vrome vrouw, die dag en nacht de God van
de hemel is toegewijd. Laat mij bij u blijven, heer, dan zal ik ’s nachts naar
het ravijn gaan om daar tot God te bidden.’ Judit verblindt Holofernes maar
blijft haar afkomst en haar God trouw. En het is mooi om te zien hoe Holofernes
volstrekt op het verkeerde been wordt gezet, zonder dat Judit ook maar op één
moment zichzelf en haar God ontrouw is.
Judit schetst
Holofernes een beeld dat het volk Israël in zonde is vervallen en dat hun god
hen daarom zal overleveren. Het is bijna grappig om te zien hoe de verblinde
Holofernes dat verstaat: hij denkt dat de God van Israël zijn medestander is
geworden en dat God hen straft voor het feit dat ze zich niet onderwerpen aan
de koning van de Assyriërs. Holofernes zegt: ‘Uw God heeft goed gehandeld door
u uit uw volk naar ons toe te sturen om ons de macht in handen te geven,
terwijl zij die mijn heer minachten ten val komen.’ Holofernes denkt dat het
Judit en de God van Israël te doen is om de heerschappij van de Assyrische
koning. Dat ze zijn heerschappij erkennen. Wat Judit in feite doet, en
eigenlijk ook in feite zegt is: het is niet aan de koning van de Assyriërs, die
zichzelf god noemt, of mijn volk in zijn handen valt, maar aan de God van
Israël. En dan gaat het niet om de vraag of God iets met oorlog te maken heeft.
Het gaat heel simpel hierom: de God van Israël is de God van hemel en aarde.
Niet de mens. Een mooie spreuk zegt: ‘De belangrijkste stap in geloof is:
toegeven dat je een mens bent en niet God…’ Het grootste gebod is daarom:
‘Luister Israël! De Heer, onze God, is de enige Heer; heb de Heer, uw God, lief
met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw kracht.’ En de
schriftgeleerden antwoorden aan Jezus als hij dat zegt: ‘Inderdaad, meester,
wat u zegt is waar: hij alleen is God en er is geen andere God dan hij’. Én:
‘heb liefhebben met heel ons hart en met heel ons inzicht en met heel onze
kracht, en onze naaste liefhebben als onszelf betekent veel meer dan alle
brandoffers en andere offers.’
Maar, als we het
over offers hebben: moeten er dan wel slachtoffers vallen in de naam van God?
Even om u het einde van het verhaal te verklappen: Holofernes verliest niet
alleen figuurlijk zijn hoofd, maar wordt op een gegeven moment letterlijk zo
dronken van Judit dat hij op zijn bed valt, waarna Judit hem het hoofd afhakt.
Deze gruwelijke gebeurtenis kan je laten afvragen: was dat nu nodig voor God?
Het antwoord ligt niet bij Judit, maar bij Holofernes. Hij is het die zegt: ‘Uw
God heeft goed gehandeld door u uit uw volk naar ons toe te sturen om ons de
macht in handen te geven, terwijl zij die mijn heer minachten ten val komen.’
Híj is degene, die zoals zovele machthebbers een god voor zijn karretje spant
en de meest verschrikkelijke dingen uithaalt. Hij is de terrorist, niet Judit.
Zij bezegelt met een nekslag, wat de plaats is van de mens. Hij is geen god,
gelukkig maar. Daar komen alleen ongelukken van. Als hij dat wel probeert te
zijn, verliest hij zijn hoofd en heeft hij geen leven meer. Onze missie is hem
in alles trouw te blijven. En dat betekent onszelf en onze naasten trouw zijn,
zoals Judit deed. Of zoals Jezus zegt: ‘Heb uw naaste lief als uzelf.’ Dat gaat
niet zonder strijd, maar wie trouw blijft aan zichzelf en aan God, zal leven vinden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten