Het is alweer
enige tijd geleden dat we op deze plaats uit het bijbelboek Judit lazen. Dat
bijbelboek dat deuterocanoniek wordt genoemd. Dat wil zeggen: dat het door de
traditie niet in eerste instantie, maar dan toch wel in tweede instantie tot de
canon van de bijbel wordt gerekend. Een boek, waar het goed is om kennis van te
nemen, al zullen we daar niet in eerste instantie op terugvallen als het gaat
om de kern van het geloof. Of toch wel? Brengt juist een boek als Judit, wat we
anders nooit zouden hebben gelezen in de kerk als het niet was voorgesteld door
het leesrooster, niet weer iets nieuws? Juist omdat dit jonge boek zo
overduidelijk niet binnen de historische kaders past van de bijbel, en zelfs
een loopje neemt met die bijbelse historie, is het een nieuw boek dat het
geloof juist ook in zijn kern laat zien. Niet gehinderd door een waarheidsvraag
of het nu echt gebeurd is of niet, want, om daar duidelijk over te zijn: dit
verhaal gaat niet over een historische gebeurtenis. Nee, het haalt zelfs van
alles door elkaar. Nebukadnessar is hier de koning van de Assyriërs, terwijl
hij dat in werkelijkheid van de Babyloniërs was, en zo zijn er nog wat zaken
die feitelijk gewoon niet kloppen. Zo staat er ergens in het begin dat de
koning zijn leger in drie dagen tijd laat marcheren naar een volgende plek, die
in werkelijkheid 450 kilometer verderop ligt; dat is 150 kilometer per dag. Dat
kan dus niet. Maar is dat erg? Nee. Sterker nog, het zal de betekenis van het
verhaal juist verdiepen, zal ik straks laten zien.
Misschien bent u
door deze inleiding wat verward. Maar juist omdat dit boek op een eigen wijze
een geloofsverhaal vertelt, raakt het de kern. En het is geen sprookje, want
het stelt ware vragen over een waar geloof in een waarachtige situatie.
Die situatie is
heel overzichtelijk: het volk Israël wordt belegerd door een coalitie van
volken die onder aanvoering staat van de legeraanvoerder van koning
Nebukadnessar, Holofernes. Daar boven op de berg woont dat volk. Goed
verdedigbaar, maar ook kwetsbaar. De bronnen van het water dat ze nodig hebben
om te kunnen leven en overleven liggen beneden. Die bronnen worden door de
vijand afgesneden, waardoor het volk gebrek gaat leiden en in levensgevaar
komt. Het volk dwingt zijn leiders nu God een ultimatum te stellen dat als ze
binnen vijf dagen niet bevrijd worden ze zich maar overgeven.
Dat is de
bovenste laag van het verhaal. Daaronder zit een betekenisvollere laag. Het
gaat hier namelijk om een Assyrische koning die zich god waant en zich god
noemt. In de veldslagen met andere volken is een van de motieven voor die
aanval dat ze hem niet als god erkennen. En bij de diverse overwinningen op
andere volken worden de heiligdommen van andere goden vernietigd. Hier staat
dus veel meer op het spel dan een overzichtelijke strijd tussen de good guys en
de bad guys. Hier gaat het om een strijd tussen de God van Israël en de
Assyrische koning die zich God waant. Wie is werkelijk god? En nog dieper: wie
bepaalt de geschiedenis? Is dat de mens, of is dat God? En dat gaat niet over
iets abstracts; dat gaat over de loop van de dingen in het leven van ieder van
ons. Wie bepaalt de loop van de dingen in ons leven? Doen we dat zelf, of doet
God dat? Het lijkt een mega-stap van een oorlogssituatie in het boek Judit naar
ons eigen leven, maar in zijn essentie gaat het om hetzelfde, dat in de oorlogssituatie
bij Judit op scherp wordt gezet: wie bepaalt de geschiedenis? De mens of God?
En als we dan
naar Judits gebed kijken dan verklaart dat ook meteen de wat verwarrende
inleiding van haar gebed. Ze roept God aan als de God van haar stamvader Simeon.
En vervolgens begint ze een heel verhaal over het zwaard dat God hem in de
handen zou hebben gegeven, en dat zij nu ook wil hanteren tegen haar vijand,
Holofernes. Hiermee verwijst ze naar de gebeurtenissen uit Genesis 34, maar ze
geeft er wel een hele eigen draai aan. Want in Genesis 34 zien we Jakobs zonen
Simeon en Levi wraak nemen op de Sichemieten voor de ontering van hun zus Dina.
En we zien dat Jakob hier helemaal niet blij mee is. ‘Jullie hebben me in het
ongeluk gestort’. Moeilijkheid daarbij is dat Jakob zelf de leiding niet
genomen had toen het gebeurde, maar zijn zonen het liet uitzoeken. Dus zelf
gaat hij ook niet vrijuit. Maar het heeft wel gevolgen: Simeon en Levi
verliezen hun vooraanstaande plaats in de hiërarchie als de nummers 2 en 3. En
dat na de diskwalificatie al van nummer 1, Ruben, die met een bijvrouw van zijn
vader sliep. Zo zal uiteindelijk de 4e zoon, Juda, doorgaan als
koningstam, en voorvader van koning David, en van Jezus. Wat ik hiermee wil
zeggen is dit: de waardering in het oorspronkelijke verhaal van Genesis van de
daden van Simeon, is dus een andere dan die van Judit. Judit lijkt de daden van
Simeon de hemel in te prijzen, letterlijk, om God ertoe te bewegen haar met
dezelfde kracht en middelen te begiftigen. Vreemd.
Maar: ze besluit
dit verhaal van Simeon met de volgende woorden: “God, mijn God, luister ook
naar mij, een weduwe. 5 U bent het immers die al die dingen hebt
teweeggebracht, met wat eraan voorafging en wat eruit voortkwam. Wat nu gebeurt
en wat nog staat te gebeuren is allemaal door u bedacht. Wat u voor de geest
staat, wordt werkelijkheid 6 en de dingen waartoe u besluit, dienen
zich aan met de woorden: “Hier zijn we.” Want al uw wegen zijn gebaand en wat u
beslist, hebt u al voorzien.”
Wat zegt ze
hier? Zegt ze hier: God, u bepaalt alles, dus ook de daden van Simeon, en dús
waren ze goed? Nee, dat zegt ze niet. Juist niet, zou ik haast zeggen. Juist
door te verwijzen naar wat eraan voorafging en wat eruit voortkwam, neemt ze
mee dat ook Jakobs rol niet daadkrachtig was nadat Dina een avontuur was
aangegaan, én dat de daden van Simeon de boeken ingingen als
buitenproportioneel, waardoor hij werd gediskwalificeerd. Met andere woorden:
God neemt mee alles mee wat er gebeurt. Het gaat er niet om of Hij een actieve
rol heeft in alle gebeurtenissen. Het gaat erom dat God gebeurtenissen niet
wegstreept maar dat alles deel heeft aan de heilsgeschiedenis. Die
heilsgeschiedenis, dat is een heel moeilijk en ouderwets woord. Maar dat gaat
erover dat God uit de geschiedenis van de mensen iets goeds wil laten
voortkomen. Ons heil. Niet alles draagt bij aan dat heil, laten we wel wezen.
Maar God neemt het wel mee. En dat geeft ons een aardig inkijkje met hoe we met
onze eigen levensgeschiedenis omgaan. Wij zijn denk ik sterk geneigd om te
focussen op de goede dingen. En natuurlijk doen we dat. Dat houdt ons op de
been. Daar leven we van en daar leven we voor. Maar, wat doen we met de dingen
die niet goed zijn gegaan in ons leven, of die niet goed gaan? Wat doen we met
de breuken in ons leven? Ik denk dat we die hoofdzakelijk negeren. Oplossen en
weer vrolijk verder. Of niet zeuren, niet klagen maar dragen.
In de vorige
overdenking zagen we echter dat Judit haar volk voorgaat om juist niet zich
neer te leggen bij de realiteit en hem zo eigenlijk te negeren, maar de strijd
ermee aan te gaan. Zoals Jakob streed met God, en zo Israël werd, de
godsvechter, zo laat Judit als Israëliet zien dat we niet moeten doen alsof al
die nare dingen er niet zijn, maar dat we de strijd ermee moeten aangaan. Én
dat we ze moeten opnemen in onze levensgeschiedenis. Ze zijn gebeurd die nare
dingen, en ze gebeuren. Ons worden dingen aangedaan. En we maken zelf verkeerde
keuzen. We bezorgen elkaar en onszelf daarmee littekens. En we moeten niet doen
alsof die uitgewist kunnen worden, want een verleden wis je niet uit. Je kunt
ze wel overwinnen. Maar door die strijd word je een ander mens, en dus ook door
die nare dingen. Je bent wie je bent door wat je hebt meegemaakt en gedaan.
Natuurlijk kan alles weer goed zijn in je leven en goed met elkaar, gelukkig
maar. Maar je verleden, dat overwonnen is, of nog pijn doet, ondanks het
hervonden geluk misschien, maakt deelt uit van de geschiedenis naar wie je nu
bent.
En zo is het ook
met God. Wat Judit bedoelt in haar gebed is niet dat God de hand heeft in alle
slechte dingen, maar wel dat Hij bij machte is de geschiedenis, onze
geschiedenis, ten goede te keren en te maken tot heilsgeschiedenis. Zo werd de
leugenaar Jakob de stamvader van Israël. Zo werd David, die Batseba van haar
man afpakte, toch de vader van Salomo. Wij staan zo vaak Gods heil in de weg,
en toch vindt God daardoorheen een weg om ons heil te bewerkstelligen.
En dus ook in
deze situatie bij Judit. Over Simeon kunnen we lang of kort praten, maar dat is
gebeurd. En Simeon gebruikte dat zwaard, en bovendien onder valse
voorwendselen. Want hij had immers een verbond gesloten met de inwoners van
Sichem, waarbij deze beloofden zich te zullen laten besnijden. En op hun
zwakste moment in hun herstel na de besnijdenis, overviel Simeon met zijn broer
Levi hen. En Judit zegt nu: laat dat bedrog, die misleiding, nu het middel zijn
om uw volk, God, te ontzetten. Judit ziet dat in de strijd met een mens die
zich god waant, en dus zelf de wereld misleidt met valse voorwendselen,
bestreden moet worden met zijn eigen middelen, met hetzelfde zwaard en dezelfde
misleiding. Judit noemt het een paar keer, die misleiding: “Versla door mijn
misleidende woorden de dienaar met zijn heer.” En: “Geef dat mijn misleidende woorden
hèn verwonden.” Dit is het verhaal van de ondergrondse, die middelen niet moet
schuwen, die ze eigenlijk veracht. Je moet niet worden als je vijand, en toch:
de strijd moet gestreden om erger te voorkomen, en het kwaad te overwinnen. In
vredestijd moeten we niet te vroom doen en alle strijd afzweren, gewapend of
ongewapend, om de lieve vrede. Het leven ís een strijd, of je het nu wilt of
niet. En het komt erop aan die geschiedenis zó te keren dat die tot ons heil
is, dat we er gelukkig van worden.
We kunnen niet
leven in onvrede en onmin, in onuitgesproken dingen, in genegeerd verdriet en
verdrongen pijn. Hoe moeilijk ook. Maar er strijdt er één met ons, God. En die
mogen we aanroepen, net als Judit. Zo wordt ons leven, hoezeer het ook niet de
schoonheidsprijs verdient of we ons er zelfs misschien voor schamen, opgenomen
in de heilsgeschiedenis, en zal ook uit ons en voor ons een stukje hemel zijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten