Johannes 8: 7: “‘Wie van jullie zonder zonde is, laat die
als eerste een steen naar haar werpen.’”
Mattheüs 22: 21: “‘Geef dan wat van de keizer is aan de
keizer, en geef aan God wat God toebehoort.’”
Deze week heb ik de Ja-maarÒ Theatershow bezocht. Ja,
die Ò
hoort erbij. Niet vaak wordt een combinatie van twee woorden uit het gewone
dagelijkse spraakgebruik geregistreerd, maar in dit geval betreft het een heus
merk: Ja-maarÒ.
De producten van het merk zijn boeken, workshops, clinics, en nu ook
theatershows. En het gaat daarbij allemaal over Omdenken (zonder Ò).
“Omdenken is de denktechniek om problemen te veranderen in
mogelijkheden” vertelt de website www.omdenken.nlã in
het kort. Ja, maar… zeggen we heel vaak tegen dingen waarvan we denken dat het
niet kan, of die wij toch anders zien, of waar we nog even over moeten
nadenken. Kortom: we zeggen ‘Ja, maar…’ bij problemen die we tegenkomen. En
problemen zijn we geneigd op te willen lossen. Die problemen los je op door ertegenin
te gaan. Daardoor kunnen problemen ook veel energie vergen. Alsof je continu
tegen de stroom moet in roeien. Bovendien wil dat nog wel eens het
tegengestelde effect hebben. Wanneer je iemand probeert te kalmeren, kan hij
juist kwader worden. Wanneer je iemand uit de put wil praten, kan hij zich nog
meer alleen voelen.
De kunst van het omdenken is om ja te zeggen tegen de
situatie waarin je je bevindt. Ja te zeggen tegen de ‘feiten’. Dat is moeilijk.
Want feiten zijn door onze beleving vaak gekleurd. Daarom worden feiten ook zo
vaak een probleem wanneer we daar met elkaar over praten. ‘Ja, maar het ís
gewoon toch zo, dat…’ zeggen we dan. Feiten worden gekleurd op het moment dat
we er bepaalde verwachtingen bij hebben. We zouden willen dat iets zo was, maar
het is niet zo. We zouden willen dat problemen zijn opgelost, en we zien zo helder
hoe dat zou kunnen, maar het is niet zo. De ander ziet dat niet zo. Of we
denken heel makkelijk iets op te kunnen lossen, omdat we zouden willen dat iets
is opgeruimd, afgehandeld, maar het is niet zo. We zouden willen dat de ander
beter luistert, niet meer verdrietig is, zich beter aan afspraken houdt,
aardiger is, inziet dat bepaalde vraagstukken beter anders aangepakt kunnen
worden, meer oog heeft voor andere mensen enzovoorts, maar het is niet zo.
Wat we dan doen is dat we van die feiten een probleem maken.
‘Ja, maar je kunt toch mij gewoon een mailtje sturen/je aan je afspraken
houden/gewoon even naar buiten gaan/beter luisteren naar wat anderen te zeggen
hebben enz.’ Ja, natuurlijk kan dat, maar het is niet zo. Omdenken gaat er
vanuit dat je eerst Ja zegt tegen de situatie waar je je in bevindt, om
vervolgens te komen tot een ‘Ja, en…’ Bij ‘Ja, en…’ ga je niet uit van
problemen, maar van mogelijkheden. Hoe kan ik niet tegen de situatie ingaan,
maar hoe kan ik in de situatie meebewegen?
Waar het in omdenken naar mogelijkheden vaak op stukloopt is
dat we verwachtingen hebben van de werkelijkheid. We hebben verwachtingen van
hoe dingen zouden moeten gaan, hoe mensen zouden moeten zijn en reageren. En
wanneer dat niet zo is raken we in paniek of hebben we minimaal een probleem.
En voor je het weet zit je daarin vast. Dit soort denken heet dan ook
‘vastdenken’.
Het christelijk geloof is volgens mij één groot pleidooi
tegen vastdenken. Tegelijkertijd is het voor gelovigen heel moeilijk om niet
vast te gaan denken. Ik zal dat uitleggen.
Dat het christelijk geloof één groot pleidooi is tegen
vastdenken bewijst denk ik de bijbel op tal van plaatsen. In veel verhalen uit
de bijbel zien we de verhalen onverwachte wendingen krijgen en zien we dat er
sprake is van omdenken. Het hele verhaal van Jozef krijgt pas een opening als
Jozef zijn broers, en zijn broers hem en elkaar, niet meer als probleem zien,
maar elkaar ten volle aanvaarden, zelfs blij met elkaar zijn. Hieruit ontstaat
de broederschap die nodig is om uiteindelijk Jakobs volk te kunnen zijn. Maar
ook Judith, over wie deze weken in diverse kerken gelezen wordt, legt zich niet
neer bij het gecreëerde probleem van het volk dat geen water meer heeft en de
oplossing die de leiders daarvoor bieden (nog even volhouden en anders geven we
ons over), maar ze gaat er op af. Ze beweegt mee. Zelfs ondanks dat ze de
leiders onverstandig vond, beweegt ze mee in hun ultimatum, maar zorgt er wel
voor dat er iets gebeurd.
Geloven is Ja zeggen tegen het leven. Ja tegen het leven dat
we ontvangen hebben, en dat zich elke keer weer op een nieuwe manier
ontwikkelt. Ja zeggen dus ook tegen God. Tegelijkertijd is het zo moeilijk voor
gelovigen om niet vast te gaan denken. En dat zit hem stuk op de verwachtingen
de ik eerder noemde als oorzaak waarom we in problemen denken en niet in
feiten. Juist omdat we geloven en ja willen zeggen tegen het leven, zeggen we vaak
ja tegen hoe het leven volgens ons (geloof) zou moeten zijn. Als we ja zeggen
hebben we er een bepaald beeld bij. De moeilijkheid daarbij is dat die Ja dus
gauw een Ja-maar kan worden. We zeggen Ja tegen het leven, maar niet zoals het
nu is, maar zoals het zou moeten zijn. We zijn als gelovigen heel sterk geneigd
te denken aan hoe de wereld er beter uit zou moeten zien. Maar dat is
vastdenken. Daarom lopen protesten ook zo vaak vast in de verontwaardiging over
hoe de wereld in elkaar zit. Terwijl de mensen die de wereld echt veranderen de
creativiteit uiten om het te doen met de situatie die er is, en daar de
mogelijkheden in te zien. Dat doet aan het protestgehalte niets af. Het laat
zien hoe het óók kan. En het is wat anders dan te roepen: ‘Het kan toch niet zo
zijn dat…’, want dan is het meestal wèl zo...
Hierboven heb ik twee citaten van Jezus opgeschreven (vrij
kopieerbaarJ).
Dit zijn voor mij ook voorbeelden van Bijbels omdenken. Jezus krijgt in beide
verhalen een dilemma voorgeschoteld: wat er met de overspelige vrouw moet
gebeuren, gezien de wetten die voor overspel gelden, en of aan de keizer
belasting moet worden betaald? In beide gevallen zijn het strikvragen, en
daarom een probleem op zich, maar achter de vragen ligt een heel
probleemgebied. En de mensen dwingen Jezus tot een simpel antwoord: wel of
niet? Jezus accepteert die situatie. Hij zou kunnen gaan verdedigen wat Hij
vindt, of nog erger: tegen zijn vragenstellers ingaan. Maar dat doet Hij niet.
Hij ziet in de situatie een mogelijkheid. De feiten zijn simpel, de
verwachtingen maken het probleem. Het kan toch niet zo zijn dat… Ja, dat kan
wel. En dus zegt Jezus over de overspelige vrouw tegen de mensen: ‘Wie van
jullie zonder zonde is, laat die als eerste een steen naar haar werpen.’ En
tegen de mensen die vragen aan wie ze belasting moeten betalen heel simpel: “‘Geef
dan wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort.’
Voor ons heel voorspelbare antwoorden, omdat we ze goed
kennen. Maar het probleem dat gemaakt wordt is levensgroot. Daar kom je achter
als je met deze vraag naar de verhalen kijkt: wat verwachtten de mensen
eigenlijk? En wat verwachten we zelf eigenlijk van ons geloof, van elkaar, van
de kerk en van Jezus? De toekomst van de kerk zit hem daarin onze verwachtingen
los te laten, naar de feiten te kijken, daarin mee te bewegen, Ja te zeggen
tegen Jezus, en te gáán: de toekomst tegemoet. Gezegend door onze God.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten