dinsdag 9 oktober 2012

Dochter van Israël, de godsvechter - 1e preek over Judit, 7 oktober 2012




Geluidsfragment/podcast


Vandaag zijn we begonnen met het lezen uit het bijbelboek Judit. Het is een deuterocanoniek boek, en, om een lang verhaal kort te maken, betekent dat dat dit boek door de traditie in tweede instantie tot de canon wordt gerekend. Voor Oudtestamentische boeken is het vrij jong, en het vertelt een verhaal dat historisch niet te plaatsen is. Maar, het verhaal is wel geworteld in de traditie van Israël. En het vertelt ook een belangrijk verhaal over hoe Israël in de wereld moet zien te overleven, tot op de dag van vandaag. Daarom is het goed op de eerste zondag van oktober, die traditiegetrouw Israëlszondag heet, stil te staan bij een verhaal dat over het zelfverstaan van Israël gaat. Een volk dat een bijzondere plaats inneemt in de wereld, tot op de dag van vandaag.

In het verhaal van Judit wordt een grote legermacht voorgesteld die in de wereld van toen alle omliggende volken en landen wil onderwerpen. Dat is een verhaal van alle tijden. Het verhaal komt hier bij Judit echter ook in een gelovig licht te staan. De grote dictator, die deze wereldoorlog voor een wereldrijk begon; hij dicht zichzelf toe dat hij god is. Hij noemt zichzelf de Heer van heel de aarde staat er in het begin van het bijbelboek. En hij trekt ten strijde tegen andere volken, omdat, staat er, ze hem als gewoon mens zagen. En bij de vernietiging van andere volken en de plundering van hun land richt hij zich expliciet op het vernietigen van heiligdommen, godenbeelden en wat al niet aan andere goden herinnert dan hemzelf. Elke dictator heeft een haat-liefdeverhouding met religies, omdat religies uitgaan van de macht van een god of goden en niet van de macht van mensen. En elke dictator zal erop gericht zijn om een religie, en daarmee haar godsbeeld, voor zijn karretje te spannen. Maar deze dictator maakt het wel erg bont: hij claimt zelf god te zijn. 

En daarmee staat hij symbool voor de gedachte dat de mens zelf de geschiedenis bepaalt. Dat het recht van de sterkste zegeviert. En dat het leven bepaalt wordt door het lot en hoe de machtige heren in de wereld beschikken. En dat geeft een moedeloos gevoel. Denk maar aan Syrië. De huidige koning van het Assyrische rijk, Assad, richt zich op eenzelfde verwoestende manier op de volken van de opstandige steden. En er lijkt geen mogelijkheid te zijn om hieraan te ontkomen. Het lot van het Syrische volk hangt af van de wilsbeschikking van de grote leiders die een kat en muis spelletje met elkaar spelen. Het lijkt het levensgevoel van de oude Grieken en Romeinen te zijn, dat het pantheon aan goden dat ze hebben met elkaar zien strijden, waarbij je als mens maar te schikken hebt in je lot, en hooguit een godheid gunstig kunt proberen te stemmen, of je eraan over moet geven. Maar nu zijn het geen goden, maar mensen, wereldleiders noemen we ze. En gewone mensen, zoals in Syrië, lijken eraan overgeleverd.

Deze moedeloosheid, overgeleverd te zijn aan de goden, respectievelijk de wereldleiders; deze moedeloosheid krijgt ook vat op de Israëlieten en in het bijzonder de inwoners van Betulia. Geleerden weten niet waar ze Betulia moeten plaatsen, maar dat is niet zo erg. Waar het om gaat is dat het verdere verhaal gesitueerd wordt in een plek, waar het volk Israël zich onoverwinnelijk waande, maar nu als het ware zonder toverdrank komt te zitten. Vergeeft u mij deze wat erg platte vergelijking met een stripverhaal. Maar feitelijk komt het daar wel op neer. Betulia ligt strategisch goed. Op een berg. En eerder in het bijbelboek zien we het volk zich opmaken voor de strijd. Het enige nadeel van een vesting op een berg is dat de toevoer van water afgesneden kan worden. En dat wordt dus gedaan door de opperbevelhebber van de Assyrische koning, Holofernes. De watertoevoer wordt afgesneden. Daarmee zijn ze niet alleen letterlijk afgesneden van de bron, ze voelen zich ook afgesneden van de bron. Ze hebben het gevoel dat God mijlenver verwijderd is; God, die zo vaak in de bijbel juist bij bronnen mensen opzoekt. Zoals wij ook vandaag bij de doop bij een bron van levend water stilstaan, om tegen een kind te kunnen zeggen: jij bent een kind van God; leef onder Zijn bescherming.

Afgesneden van de bron voelt het volk zich moedeloos. Ze voelen zich aan de goden overgeleverd. En is het dan maar niet beter je over te geven, zodat je tenminste nog een minimum aan leven overhoudt? Het gaat echter meer dan om overleven hier. De strijd die gaande is wordt naar een hoger niveau getild. Kennelijk, zegt het volk, is God niet bij machte om ons te helpen. Of Hij wil het niet vanwege iets dat wij verkeerd gedaan zouden hebben. ‘God heeft ons van de hand gedaan’ staat er. Die reactie bepaalt ons bij waar het eigenlijk in dit verhaal om gaat: om de strijd tussen de koning die zich god waant, en de God van Israël, de God van de Schepping. Het gaat hier om de strijd tussen het gevoel aan de goden overgeleverd te zijn, en het gevoel op God te kunnen vertrouwen. Dat levert een strijd op tussen een koning die zich god waant en de God van Israël. En anders dan in Griekse en Romeinse godenverhalen, binden deze twee niet met elkaar de strijd aan, maar gebeurt het hier op aarde. Holofernes, de opperbevelhebber van de Assyrische koning staat tegenover de gezant van de God van Israël, Judit.

Judit is een bijzondere vrouw in de bijbel. En ook een bijzondere vrouw in dit verhaal. Dat merken we in de introductie van Judit. Eerst lezen we een geslachtsregister dat eindigt, of zo je wilt begint, bij Israël. Judit is een dochter van Jakob, die Israël genoemd wordt. Het werd de naam van het volk dat uit hem voortkwam. Jakob kreeg de naam Israël nadat hij met God geworsteld had bij de rivier de Jabbok en hem niet losliet voordat God hem zou zegenen. Israël is dus een godsvechter. Niet iemand die tegen God vecht, maar wel met God, om een zegen te krijgen. Om een zegen af te dwingen? Nee. Maar Israël knokt wel voor wat hij waard is. Het gaat niet vanzelf, en het kost Israël ook wat; hij gaat voortaan kreupel door het leven omdat de engel van God hem op zijn heup slaat tijdens de worsteling. Dit tekent Israël en zijn volk: zij zullen getekende godsvechters zijn.

We horen ook snel dat Judit weduwe is. Haar man Manasse leeft niet meer. Ze is inmiddels 3 jaar en 4 maanden weduwe. Dat zijn 40 maanden. In die tijd heeft ze in een boetekleed gevast, bij een tent, die als een gebedstent, een soort tempeltje wordt weergegeven. Dat ze mooi is doet denken aan allerlei andere mensen van God zoals Koning David, die ook mooi waren om te zien. Uiterlijk zegt in de bijbel kennelijk ook iets over het innerlijk. We hebben dus te maken met iemand die dichtbij God is, en die na 40 maanden als een soort woestijntocht, de juiste persoon is in deze ellendige tijd. Maar ze is wel weduwe. Dat tekent de situatie van Israël. Israël, dat als volk van God vaak aangeduid wordt als de bruid van God, voelt zich nu te midden van de ellende van de wereld weduwe. Alleen gelaten. Waar is God? Haar man Manasse is dood. Zijn naam betekent ‘hij die doet vergeten’. En wat doet hij vergeten? Misschien is God zijn volk vergeten en laat Hij het aan zijn lot over. Of, zal God weer de ellende doen vergeten? Is het juist een hoopvol teken dat Manasse zijn vrouw in welvaart, met veel rijkdommen, heeft achtergelaten? Is zij een weduwe, die haar man in de hemel weet, daar waar God is, en vanuit dat geloof iets goeds kan uitrichten in de wereld?

Het is duidelijk in het verhaal dat Judit met gezag spreekt als zij de stadsbestuurders ontbiedt. Ze gaat niet op hen af, nee ze laat hen komen, geroepen door haar hulpje, staat er. Het tekent haar positie; zij vertegenwoordigt de Eeuwige God en wij kijken mee via haar hulpje, die uiteindelijk ook met haar mee op weg zal gaan om Holofernes te verslaan. En we lezen dan hoe Judit de stadsbestuurders aanspreekt. Het volk was zo moedeloos geworden van de dorst na 34 dagen belegering dat ze de stadsbestuurder Uzzia en de zijnen verweten dat zij zich niet overgaven aan de vijand. Ze voelden zich aan de goden overgeleverd, dus waarom dan ook geen overgave? Als een soort Aäron die zwicht voor het volk dat een gouden kalf wil maken, omdat God te lang en te ver weg is, zwicht Uzzia hier voor de druk van het volk dat dorst heeft en legt hij een eed af dat als God niet binnen 5 dagen hen zal ontzetten, hij het volk zal overgeven aan de vijand. Uzzia staat met de 34 dagen belegering en de 5 die hij erbij vraagt van het volk, met zijn 39 dagen dus, tegenover Judit, die met haar 40 maanden weduwschap duidelijk de overhand heeft. Ze zegt: ‘Wie bent u wel dat u God vandaag zo op de proef hebt durven stellen en u als mensen verheft boven God? U tracht de almachtige Heer te doorgronden, maar nooit zult u iets te weten komen.’

Daar slaat Judit de spijker op zijn kop. Hoe vaak voelen we ons niet aan de goden overgeleverd? Of vragen we ons af wat Gods idee is achter de wendingen in ons leven? We zoeken vaak de zin achter gebeurtenissen en kunnen die nauwelijks vinden.
Wat zou Gods bedoeling ermee zijn? Er is toch geen zin te bedenken achter de strijd in Syrië? En er is toch ook geen zin te bedenken achter de ziekten, de moeiten, de zorgen, en alles wat onvolmaakt is dat we meemaken in ons leven en dat van onze dierbaren?

Er zijn twee antwoorden mogelijk: de ene is capitulatie. Misschien betekent dat in onze tijd wel dat we de gedachte loslaten dat God er ook maar iets mee te maken heeft. In zo’n God kunnen we niet geloven. Maar dat betekent dat we ons er wel aan overleveren. Het gebeurt; mensen ondergaan verschrikkelijke dingen en ze doen elkaar verschrikkelijke dingen aan. Niets aan te doen, en dus ook niets om voor te bidden. Waarom zou je nog? Ik denk dat heel veel mensen in de kerk bewust of onbewust zo in hun geloof steken. Mijn vraag is: wat geloof je dan wel? Wat kan God dan nog wel doen?

Dat brengt me op het tweede antwoord: je er niet bij neerleggen, maar het aangaan. Je niet neerleggen bij dat het nu eenmaal zo is in je leven, maar de strijd aan gaan, met God. Net als Israël. Dat is dus geen strijd tegen God, maar een strijd met God, om diens zegen. Geloven is niet stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw, want dat zal echt niet vanzelf gebeuren. Er gebeurt van alles in de wereld en het is niet te doorgronden, wat voor goeds daaruit voort moet komen. En nee, het is niet God die maar wikt en beschikt. De mensen doen elkaar verschrikkelijke dingen aan, en mensen overkomen onbegrijpelijke dingen. Maar het is geen straf, zegt Judit nadrukkelijk, maar een beproeving. En een beproeving is geen test, zoals het wel eens wordt voorgesteld. Een beproeving is een opdracht: ga ermee aan de slag. Strijd en worstel ermee. Geloof is geen zacht sausje over de harde werkelijkheid. Geloven is hard werken, strijden. Maar mét God. En Hij zal ons Zijn zegen niet onthouden.

Daarom gaat Judit op pad. Zij legt zich niet neer bij de situatie maar bindt de strijd aan. Nee, het gaat er hier niet om of God oorlogen goed vindt; die is van mensen. Waar het hier om gaat is dat Judit staat voor haar God, en worstelt mét God om Zijn zegen voor de toekomst. Zij houdt haar hoofd erbij, waardoor Holofernes straks het zijne verliest. En het is God, ondoorgrondelijk maar waar, die door een weduwe zijn volk weer toekomst geeft. Door haar strijd met hem, als dochter van de godsvechter Israël.

2 opmerkingen:

  1. Beste collega,
    Op zoek naar inspiratie omdat ik a.s. zondag als (gast)predikant over Judit 8 mag preken, las ik uw preek. Dank daarvoor.
    Mijn vraag: hoe verklaart u dat Judit in vss. 16-19 oproept om vertrouwen in GODS handelen te houden (het is niet aan u om vooruit te lopen op de besluiten van de Heer) en aan het einde aankondigt ZELF in actie te komen?

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Beste collega Bert,

    Dat is inderdaad de meest intrigerende vraag van dit hoofdstuk.
    Ze berispt de leiders juist niet bij God iets af te dwingen, maar zelf gaat ze wel op pad, en ze zal slagen, zegt ze met zoveel woorden.

    Daarvoor moeten we kijken naar hoe Judit gepresenteerd wordt. In alles blijkt dat ze een 'rechtvaardig' iemand is. De tent is welhaast een tempel. Ze is 40 maanden weduwe, ze vast enz. En het is eigenlijk heel opvallend dat de leiders zich laten ontbieden naar haar; blijkbaar heeft ze gezag.

    Ik zie haar als degene die zowel God als het ware Israël vertegenwoordigt. Wat zij doet is niet uit eigener beweging. Zij laat zien dat door op God te vertrouwen de vijand overwonnen wordt (in plaats van door achterover te leunen en af te wachten wat God zal doen, met een ultimatum op zak).

    Zij ziet bovendien dat Uzzia (of Ozias) wel een heilige eed heeft afgelegd. En daarom handelt ze ook binnen die termijn. God is te vertrouwen.

    Dus: Judit doet niet hetzelfde als de leiders. Zij vertrouwt op God, en komt in actie, als de ware Israël, de Godsvechter.

    Dus: 'Ik ga een daad stellen' is een woord van de Heer, en niet van een mens die God iets afdwingt.

    Kun je hiermee vooruit? Ben benieuwd naar jouw preek.

    Gezegende dienst!

    BeantwoordenVerwijderen