Tekst: Marcus 5: 21-43
Luister de dienst na op Kerkomroep
Als je opgroeit,
dan wil je maar één ding: groeien, groot worden, volwassen worden, man worden,
vrouw worden. Je eigen leven leiden. En dan is het soms erg vervelend als thuis
van je verwacht wordt dat je gezellig bent, leuk mee doet, mee helpt, of dat je
aan je huiswerk gaat, de tv uitzet, je telefoon neerlegt. 'Mam, láát me
nou!' Maar mam laat je niet, en dan is
het of strijd of gehoorzamen. Opgroeien valt niet mee. Want eigenlijk gaat het
helemaal niet over je ouders, of over thuis, maar over wat je eigenlijk wil met
je leven. Wie je eigenlijk bent. En hoe je moet omgaan met al die veranderingen
in je leven, en in je lijf. Wat moet je daarmee? Aan de ene kant wil je graag
volwassen worden. En aan de andere kant merk je dat je nog van vanalles
afhankelijk bent. Niet alleen van je ouders, maar ook van wat anderen van je vinden,
waar je bij wil horen, in je klas, je vriendengroep. Het is nog niet zo
makkelijk om op eigen benen te staan. En soms, of misschien voel je het zelfs
vaak, is dat ook behoorlijk verwarrend. Je wilt aan de ene kant jezelf zijn,
maar je staat nog niet sterk genoeg in je schoenen om op eigen benen te staan.
Over zo'n
jongere gaat het vandaag in de bijbel. Nou ja, jongere. Ze wordt in het verhaal
op drie manieren genoemd. Eerst heet ze de dochter, van Jaïrus. Dan heet ze het
kind. En dan het meisje. Haar naam weten we niet, al wordt ze soms Talitha of
Tabitha genoemd, omdat Jezus in zijn eigen taal tegen haar zegt: Talitha koem.
'Meisje, sta op' betekent dat. Maar het gaat dus niet over Talitha in het
verhaal, maar over de dochter van Jaïrus. Het gaat er niet om in het begin van
het verhaal wie zij is, maar ván wie zij is. Wiens dochter zij is. Ze zal zich
misschien ook wel eens ongemakkelijk hebben gevoeld als er mensen naar Jaïrus
kwamen die dan naar haar wezen en zeiden: 'Goh, is dat nou je dochter? Wat wordt
ze groot!' En dan ook nog een aai over haar bol, dat ze denkt: 'Hè, blijf van
me af!'
Jaïrus begint in
dit verhaal zelf over zijn dochter als hij op Jezus afstapt. Hij heeft zorgen
om haar. Zo gaat dat met ouders. Ook ouders weten niet altijd goed wat ze met
hun kinderen aanmoeten. Hoe groter ze worden, hoe moeilijker het lijkt te
worden. Ook voor ouders is het eng dat kinderen opgroeien. Aan de ene kant, of
vooral, is dat mooi. Net zoals het voor jezelf ook leuk is om ouder te worden.
Maar het is ook spannend, want ook ouders weten niet zo goed wat er dan op hun
pad komt, en hoe ze daarmee om moeten gaan. Want ieder kind is anders, en
iedere ouder is anders.
Jaïrus heeft
grote zorgen. Hij denkt dat zijn dochter doodgaat. Dat is wel heel erg. Soms denken
ouders dat het nooit meer goed komt. Dat hadden ze al toen je klein was. Er
waren van die nachten dat ze niet konden slapen, omdat je huilde, en ze niet
wisten waarom. En na een paar nachten wisten ze het helemaal niet meer. Dachten
ze dat je dood ging? Nee, dat niet zozeer. Maar hoe het goed moest komen wisten
ze ook even niet meer. En dan was er vast wel een oma, of er waren andere
ouders of de dokter die een beetje konden helpen, en dan ging het vaak wel
weer. Maar in dit verhaal denkt Jaïrus echt dat hij zijn dochter kwijtraakt en
vraagt Jezus snel te komen.
Maar Jezus is
niet snel genoeg. En mensen komen op Jaïrus af om te zeggen dat hij niet langer
Jezus moet lastig vallen, want zijn dochter was inmiddels gestorven, zeiden ze.
Soms denken ouders dat alles verloren is en ze hun kind moeten opgeven. Maar
Jezus hoort het en zegt: 'Wees niet bang, maar blijf geloven.' En hij gaat naar
het kind toe en zegt: 'Het kind is niet gestorven, het slaapt.' En je hoort de
mensen hem uitlachen, en zeggen: 'Wat weet hij nou van kinderen; hij heeft ze
zelf niet eens.' Als ouder denk je soms als enige te weten wat goed voor je
kind is. Maar het kind slaapt. Ze wordt geen dochter meer genoemd, maar kind.
Dat klinkt al wat meer op zichzelf, maar nog wel klein. En ze slaapt. Ze moet
nog wakker worden op een nieuwe morgen. Ze moet ergens doorheen. Ze moet van
dochter en van kind, een meisje worden. Opstaan. Zelf het leven gaan ontdekken.
Op eigen benen in het leven leren staan. Haar eigen leven leiden.
En Jezus zegt:
'Meisje, Talitha, sta op.' En ze stond op, begon heen en weer te lopen, begon
op eigen benen te staan. Ze was twaalf jaar vertelt het verhaal. Dat is de
leeftijd in die tijd dat je een nieuwe levensfase ingaat, zoals je hier ook
naar de middelbare school gaat, en je eigen lesrooster krijgt, je eigen
vrienden, je eigen hobby's, je eigen vriendjes of vriendinnetjes, je eigen
lichaam, je eigen plezier en leuke dingen, maar ook je eigen zorgen, je eigen
verdriet, je eigen verwarring over alles, je eigen fouten en je eigen angsten. En
je ouders hebben daar geen vat meer op. Je kunt met ze overleggen, maar ze
zullen je steeds meer vrij moeten laten.
Opvoeden is
beginnen los te laten. Vanaf het begin. Iedere ouder worstelt daarmee. Maar
iedere jongere ook. En jullie hebben de ruimte nodig. Hoe eng die misschien
soms ook is, omdat je niet altijd weet wat je met die ruimte aanmoet of met
jezelf aanmoet. En Jezus voelt dat aan. Heel subtiel. In het begin van het
verhaal staat dat Jaïrus Jezus dringend smeekt zijn dochter de handen op te
leggen en zo te zorgen dat ze in leven blijft. De handen opleggen is heel
intiem. Dat doe je niet gestrekt maar met de armen dicht bij je en het hoofd
dicht tegen je aan. Een soort knuffel. En Jezus weet heel goed dat jongeren
daar niet altijd op zitten te wachten. We hebben allemaal wel zo'n tante of
buurvrouw die op een verjaardag je verplicht wil zoenen en omhelzen, hoe oud je
ook geworden bent. En toch, helemaal zonder lichamelijk contact kun je ook
niet. Maar dan wel op een manier dat je dat ook zelf kunt bepalen. Of je het
wil toelaten of niet. Soms is het wel even fijn een knuffel te krijgen of te
geven, maar je moet hem niet opgedrongen krijgen, want dan voelt het te
claimend. Dus denkt Jezus: ik moet dit meisje als gelijke benaderen, zoals
zijzelf is, en hij pakt haar hand vast. Dat is een heel gelijk gebaar. En dan
zegt hij: Talitha, sta op! Hij neemt haar even bij de hand. En dat is soms ook
wel erg fijn als je opgroeit. En als je volwassen bent ook wel hoor. Daar is
niets mis mee.
Er is veel om
onzeker over te zijn. En soms dan vliegt het je naar de keel. Wees dan niet
bang, maar geloof! Geloof waarin? Natuurlijk ook in jezelf, maar ook in God.
Want op deze liefdevolle manier van Jezus benadert Hij jou. Als gelijke. Maar
ook als zijn kind. Je mag zijn kind zijn. Je hoeft het niet altijd te weten. Je
bent gekend zoals jezelf bent. Niet zoals andere vinden dat je moet zijn, maar
gewoon zoals je bent. En hoe ouder je wordt, hoe meer je ook zult merken dat
het fijn is dat je niet alles zelf hoeft te doen en te weten, maar dat je je
ook geborgen mag weten bij God, onze Vader. Dat geldt ook voor alle ouders die
soms niet meer weten wat ze met hun kinderen aanmoeten. Jullie zelf, maar ook
jullie kinderen, zijn kinderen van God. Wees niet bang, maar blijf geloven!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten