Uit de Samenleesbijbel (Bijbel
in Gewone Taal):
Spreuken 6: 6-11 (We keken hierbij naar het begin van een aflevering van de Smurfen (eerste 3 minuten)
Luilak, kijk eens naar de mieren. Kijk goed naar wat ze
doen, en leer daarvan. Mieren hebben geen baas of leider, niemand zegt wat ze
moeten doen. Toch verzamelen ze in de zomer hun eten. Ze zorgen voor een goede
voorraad voor de winter. Hoe lang blijf jij nog liggen, luilak? Wanneer
kom je uit je bed? Je zegt steeds: ‘Nog heel even! Ik wil nog even mijn ogen
dichthouden, ik wil nog even blijven liggen.’ Maar pas op! Er komt een dag dat
je niets meer te eten hebt. Dan zul je plotseling arm zijn.
Marcus 4: 26-29
Jezus zei tegen de mensen: ‘Gods nieuwe wereld lijkt op
een man die zaad gestrooid heeft op het land. Die man gaat slapen en staat weer
op. Elke dag opnieuw. Intussen groeit het zaad in de grond, en het wordt
koren. Hoe dat gebeurt weet de man niet. Het is de aarde zelf die het laat
groeien. Van de eerste groene puntjes tot het koren vol
graankorrels. Zodra het koor rijp is, snijdt de man het af. Want dan is de
tijd van de oogst gekomen.’
Wat is het toch
mooi hè: je stopt een zaadje in de grond. En je geeft het elke dag een beetje
water. Je haalt het onkruid een beetje weg. En dan gaat het groeien. En dan
wordt het een bloem, of een plant, of groente, in de moestuin. Geen idee hoe
dat eigenlijk gaat. En zo is dat met die man in het Bijbelverhaal ook. Hij
heeft zaad gestrooid op zijn land. Aan het eind van een dag hard werken gaat
hij slapen en staat hij weer op. En zo doet hij dat elke dag opnieuw. En
intussen groeit het zaad in de grond, en het wordt koren. En de man heeft geen
idee hoe dat gebeurt. Het is de aarde zelf die het laat groeien. Ineens komen
er worteltjes aan dat zaadje en heel voorzichtig komt er dan een klein plantje
uit. Komt het boven de grond. En wordt het iets heel moois.
Het is dus de aarde
die het zaad laat groeien. Als we maar lang genoeg wachten kan komt het plantje
vanzelf naar boven. Maar betekent dat dat we dan niets meer hoeven te doen als
de aarde het zaadje laat groeien? Natuurlijk wel! We moeten het wel water
geven. En het onkruid weghalen. Maar verder moeten we geduld hebben en
afwachten.
Daarom zegt God
ook tegen de luilak: hé sta eens op. Blijf eens niet zo lang liggen. Als je
niets doet, zul je ook niets krijgen. En heb je straks geen voedsel om te eten.
Want je moet wel een zaadje in de grond stoppen. Anders kan de aarde er geen
plantje uit laten groeien natuurlijk. Hij laat de luilak naar de mieren kijken.
We hebben ze net gezien. En dat doen die mieren? Die halen overal voedsel
vandaag in de zomer. En dan doen ze voor de winter. Om te zorgen dat ze ook
voedsel hebben als het heel koud is en het sneeuwt en vriest.
En ze doen dat,
vertelt God, zonder leider. Ze hebben geen baas. Niet iemand die zegt wat ze
moeten doen. Dat doen ze gewoon. En waarom doen ze dat gewoon? Omdat ze anders geen
eten in de winter hebben. Dus je moet niet afwachten tot dat iemand zegt dat je
iets moet gaan doen. Je mag ook best een beetje eigen baas zijn en tegen jezelf
zeggen wat je moet doen. Als ik goed wil leren voetballen, dan zeg ik tegen
mezelf: ik ga naar de training en ik ga heel goed trainen. Want ik wil goed
kunnen voetballen. Als ik mooie muziek wil leren spelen, of later in een bandje
of een orkest wil spelen, dan zeg ik tegen mezelf: ik wil hard gaan oefenen en
leren van de muziekleraar om goed te kunnen spelen. En alle papa's en mama's
worden veel gelukkiger als ze niet gaan werken omdat een baas dat zegt, maar
als ze denken: ik wil zorgen dat ik te eten heb, en een leuk huis, en dat we op
vakantie kunnen, en iets aan andere mensen kunnen geven.
Dus kom uit je
bed, en ga aan de slag! Je moet er wel wat voor doen! Tegelijkertijd vertelt de
Jezus ook van dat zaadje dat zomaar groeit in de aarde. Zomaar. Daar heeft God
voor gezorgd. Dus we mogen God dankbaar zijn dat het zaadje groeit en dat er
koren uitkomt waar we brood van kunnen maken. Is dat niet een beetje gek? We
werken hard en zo verdienen we ons eten en onze kleding en onze vakantie. En
dan moeten we God daarvoor bedanken? We hebben toch zelf hard gewerkt? Ja ook.
Als je een mooie tekening hebt gemaakt, dan is het natuurlijk raar om te
zeggen: God, bedankt voor deze mooie tekening! Maar je kunt wel zeggen: God,
dank u wel, dat ik tekenen kan. En dat er papier is, en stiften. Dat mijn
ouders dat kunnen kopen. Als je een doelpunt hebt gescoord, dan is het
natuurlijk raar om te zeggen: God, goed gescoord! Nee, dat heb jij gedaan. Maar
je kunt wel God bedanken dat je kunt voetballen, en dat er andere jongens en
meiden zijn om mee te voetballen.
Als jij dus iets
gaat doen en je beste beetje voorzet, dan zorgt God ervoor dat er iets moois
uit ontstaat. Dat belooft Hij. Hoe dan ook. En daarom mogen we dank je wel
zeggen tegen God. En zo belooft God dat er ook een nieuwe wereld komt, Zijn
Koninkrijk. Wij kunnen Gods nieuwe wereld, Gods Koninkrijk, niet maken, maar
God zorgt ervoor dat als wij ons best doen, dat de wereld dan een stuk mooier
wordt. Dat de wereld nieuw wordt. Dat de hele wereld dan goed zal zijn. En dan
mogen we rusten, net als God, die aan het einde van de schepping zei: het is
goed geworden. Ik neem een dagje rust. Ik ga even een luchtje scheppen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten