Tekst: Jeremia 31: 31-34 en Johannes 12: 20-33
'De tijd is
gekomen' zegt Jezus. Nu. Hier. Het is tijd. 'De tijd is gekomen dat de
Mensenzoon tot majesteit wordt verheven.' Maar niet zomaar: 'Waarachtig, ik
verzeker u: als een graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft het één
graankorrel, maar wanneer hij sterft draagt hij veel vrucht.'
'De dag zal
komen', zo spreekt de Heer volgens Jeremia, 'dat ik met het volk een nieuw
verbond sluit: ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en hem in hun hart
schrijven. Dan zal ik hun God zijn en zij mijn volk.'
Die dag is nu
gekomen. Het is tijd. Er staat iets te gebeuren dat voorgoed onze verbinding
met God verandert. Onze verbinding met God zal in ons hart geschreven worden.
En, voegt Jeremia eraan toe, 'Ik zal hun zonden vergeven en nooit meer denken
aan wat ze hebben misdaan.'
Voor een
klaagprofeet als Jeremia is dit heel bijzonder. Door de grauwe deken die in
zijn beelden over de wereld en over ons hangt ziet hij lichtpuntjes. 'Dan zal
ik hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn.'
Tja, ziet dat
volk die lichtpuntjes nog? Zien wij ze nog?
Dat Hij onze God wil zijn en dat wij zijn volk zijn? Voelen we dat? Geloven we erin? Weten we waar we het moeten zoeken met de kerk? Daar wil ik het vanmorgen met je over hebben: waar moeten we het zoeken met de kerk?
Dat Hij onze God wil zijn en dat wij zijn volk zijn? Voelen we dat? Geloven we erin? Weten we waar we het moeten zoeken met de kerk? Daar wil ik het vanmorgen met je over hebben: waar moeten we het zoeken met de kerk?
Er gebeuren veel
goede dingen in de kerk. Denk maar aan momenten dat we ervaren wat de kerk kan
zijn als er naar ons wordt omgezien. Of wanneer je een goed gesprek hebt, of
eens even een bemoedigend woord hoort of een lied zingt dat binnenkomt, of
woorden aan een gebed worden gegeven die voor jou zijn. Of wanneer je iets kunt
betekenen in de wereld, een actie succesvol is, of je je in de rug gesteund
weet door de gemeenschap als je opstaat tegen onrecht. Dan weet je: daar gaat het over als
je kerk bent met elkaar onder Gods hemel.
Maar veel mensen
hebben verlieservaringen in de kerk en in hun geloof. Ik hoor vaak over het
gemis van jonge mensen in de kerk, wat vaak ook raakt aan de ervaring dat je
eigen kinderen niet meer meegaan, of niets meer met de kerk en het geloof
hebben. Maar er is ook het gemis van ouderen die ons ontvallen. Het aantal
overlijdens in onze gemeente is hoog. En dat is een verlies in zichzelf en niet
alleen omdat er minder geboorten tegenover staan. Het zijn mensen die we
missen, die in het verleden mee vorm gaven aan onze gemeenschap en waarvan we
er steeds meer verliezen. Het waren vaak ook vrienden. En er zijn mensen die
zich steeds minder thuis voelen in het geloof en in de kerk. Ik hoor het
overal. Ook in mijn ronde langs een aantal van onze gemeenteleden in de
voorbereiding van #themakeofthepreek zoals ik dat noem, kwam ik dat weer tegen.
Door ervaringen in het leven en ervaringen in de kerk komen mensen op afstand
van hun eigen geloof te staan. Wat beklijft er nog van in de loop der jaren van
dat geloof? 'Ik voel me steeds vaker afdrijven' zegt iemand. 'Er is weinig dat
me nog bindt.' Auw.
Wat doen we verkeerd?
Waar moeten we
het zoeken met de kerk? 'Ik vraag me vaak af waarom de kerk jonge mensen niet
kan vasthouden', zegt iemand anders. 'Wat doen we verkeerd?' Laat me één ding
heel duidelijk zeggen: we doen niets verkeerd. Geloof en kerk heeft niks met
goed en fout te maken, en zeker niet met prestatie. Natuurlijk gaat geloof wel
over goed en kwaad, maar hoe je gelooft of hoe je kerk bent is niet goed of
fout, en geen prestatie. Daarmee zouden we God tekort doen.
En God zegt: 'De
Dag zal komen dat ik mijn wet in hun binnenste zal leggen en hem in hun hart
zal schrijven.' 'Het komt dus goed' mailt de eerste die reageerde. 'Het komt
goed. Die graankorrel is als het ware ook in onszelf geplant. En wij mogen tot
bloei komen. Omdat Jezus ons daarin is voorgegaan.'
Maar wat
betekent dat? Laten we eens even kijken naar het evangelieverhaal. Dat begint
op een hele bijzondere manier: 'Nu was er ook een aantal Grieken naar het feest
gekomen om God te aanbidden. Zij gingen naar Filippus uit Betsaïda in Galilea,
en vroegen hem of ze Jezus konden ontmoeten. Filippus ging dat tegen Andreas
zeggen en samen gingen ze naar Jezus.' Wat doen die Grieken hier? Die
vertegenwoordigen de niet-Joden. De boodschap van Jezus is voor de hele wereld.
En die komt niet in vervulling voordat ook alle volken erbij betrokken worden.
Wat staat te gebeuren is voor iedereen.
Nog bijzonderder
vind ik de rol van Filippus en Andreas. Zij hebben een soort brugfunctie tussen
de Grieken en Jezus. Dat zal misschien iets met de taal te maken hebben, die
Filippus en Andreas, zo suggereren hun namen, wel spreken. Maar Filippus en
Andreas hebben het vaker in zich om bruggen te slaan. Ze komen nog twee keer in
het Johannesevangelie voor. We horen voor het eerst van hen als Jezus zijn
leerlingen verzamelt. Andreas blijkt in hoofdstuk 1 een leerling van Johannes
de Doper geweest te zijn, tegen wie Johannes de Doper zei, wijzend op Jezus:
'Daar is het lam van God.' Daarop volgden Andreas en een andere leerling Jezus
meteen. Vervolgens spreekt Andreas zijn broer Simon aan, die we kennen als Petrus.
'Wij hebben de messias gevonden'. En hij nam hem mee naar Jezus. Hun
stadsgenoot Filippus wordt een dag later door Jezus geroepen en gaat met hem
mee. Filippus komt vervolgens Natanaël tegen en zegt: 'We hebben de man
gevonden over wie Mozes in de wet geschreven heeft en over wie ook de profeten
spreken: Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazaret!' Waarop Natanaël zegt: 'Uit
Nazaret? Kan daar iets goeds vandaan komen?' 'Ga zelf maar kijken', zegt
Filippus.
Even later komen
we Filippus en Andreas weer tegen in hoofdstuk 6 bij het teken van het brood.
De wonderbare broodvermenigvuldiging, zo je wilt. En daar zijn het Filippus en
Andreas die laten we maar zeggen tafeldienst hebben. Zij serveren uit aan die
grote massa mensen, al hebben ze nog geen idee waar ze het vandaan moeten
halen.
In het verhaal
van vandaag zijn zij degenen die de Grieken naar Jezus brengen. Dat maakt van
hen misschien wel de eerste missionaire ambtsdragers. Zij leggen de verbinding
met wie Jezus nog niet kennen of willen leren kennen. Hoe kunnen wij dat doen?
Die vraag gaat
niet alleen maar over een vaardigheid of een methode om mensen van buiten of
mensen die buiten geraakt zijn aan te spreken. Die vraag gaat ook over iets in
ons. Wat Filippus en Andreas laten zien is dat het in ieder geval niet zonder
henzelf kan. Zij worden erbij betrokken, door Jezus zelf. Hij roept ze. En hij
stelt ze op de proef bij het teken van de broden. Ja, het is niet zomaar iets
in jezelf dat je makkelijk kunt aanboren. Het wordt ook op de proef gesteld. Net
als bij het teken van de broden. Hoe moeten we dat doen dan? We hebben te
weinig geld om brood te kopen, zeggen ze. En wij, wij hebben te weinig tijd, en
te weinig creativiteit en te weinig vaardigheden, te weinig geld misschien ook.
Hoe moeten we dat doen dan? Dat kan als een behoorlijke beproeving voelen. Het
lijkt niet te lukken als het uit onze handen moet komen.
Wat is Gods missie?
Maar lukt het
ook niet bij Filippus en Andreas? O, zeker wel. Jezus vermenigvuldigt het brood
waar ze dat niet voor mogelijk hadden gehouden. Het komt niet uit hun handen;
het komt uit Jezus' handen. En precies dat is wat we kunnen leren als we hun
gangen volgen in het Evangelie: Jezus betrekt hen en ons er niet bij, omdat het
uit onze handen moet komen. Jezus betrekt hen en ons erbij omdat hij een missie
heeft. Omdat God een missie heeft. De vraag is dus niet: waar moeten we het
zoeken met de kerk? Of hoe moeten we het doen met de kerk? De vraag is: wat is
onze missie? Wat is Gods missie?
Want wat doet
God, wat doet Jezus in deze verhalen? God en Jezus verbinden zich met ons. God
schrijft zijn wet in onze harten. Jezus noemt een stel mannen zijn leerlingen
en vraagt hen mee te gaan. En ze gaan. De enige opdracht die daaraan vastzit is
om ons hart te laten spreken. Als je je afvraagt waar we het moeten zoeken met
de kerk, dan is het simpele antwoord: in je hart. Als je je afvraagt hoe je
mensen kunt betrekken bij je kerk, dan is het simpele antwoord: vanuit je hart.
Het gaat er niet om wat je weet of wat je kan, het gaat erom wat je aanspreekt,
waarin je geraakt wordt, wat er vanuit je hart komt om te doen en te laten
zien.
God plant een
zaadje in ons, en de vraag is of wij dat zaadje durven te planten. Het verschil
dat Filippus en Andreas maken is dat zij het zaadje durven te planten. Moet je
dat durven dan? Ja, want dat zaadje zal eerst moeten sterven om veelvoudige
vrucht te dragen. Dat betekent dat dat zaadje zijn vaste vorm moet loslaten om
andere vormen vrucht te dragen. Dat betekent inderdaad een verlieservaring, en
dat goed doorleven, maar door het loslaten ontstaat er een nieuwe manier om te
kunnen vastpakken. En ontstaat er nieuwe vrucht.
Als het gaat om
de vraag waar we het moeten zoeken als kerk, dan is het antwoord: zoek het in
je hart. En laat los. Laat vaste vormen los waarin we nu denken kerk te moeten
vangen en stop met denken over wat we moeten doen. Breng jezelf in. Niet wat je
weet of kan, maar gewoon, wat God in jouw hart geplant heeft. Dat merk je in
waar je geraakt wordt, waar je inspiratie in vindt en waar je je in verwondert.
Probeer vanuit je hart te kijken wat je dan zou willen doen. Dan vind je
verbinding. Verbinding allereerst met God; Hij is begonnen. Het hoeft niet
allemaal uit jouw hoofd en handen te komen. En als je vanuit je hart kijkt vind
je ook verbinding met alle mensen die Hij op je pad stuurt. Want die mensen
zijn er. Dat kost je wat, ja. Noem het beproeving, zoals bij Filippus en
Andreas. Soms doet de verlieservaring ook pijn. Maar de basis ligt in jezelf,
in wat God in ons hart geschreven heeft. Volg je hart, toon lef. Want wie lef
toont zal leven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten