Tekst: Haggai 1 en Lucas 19: 41-48
Hoe belangrijk is het om in een nieuwbouwwijk een kerk te bouwen? Nog specifieker, hoe belangrijk is het om van het begin van de bouw van een nieuwbouwwijk af aan, een kerk te bouwen? Hoe belangrijk is het om in de chaos en de modder van een nieuwe wijk als kerk present te zijn en, hoe marginaal ook, samen te komen? Je zou je heel goed een kerkenraadsvergadering kunnen voorstellen waarin gezegd wordt dat we eerst maar eens moeten afwachten wat het wordt. En vooral ook: of er behoefte is aan een kerk. Hele begrijpelijke vragen als je je bedenkt dat er nog maar weinig jonge mensen geïnteresseerd lijken te zijn in de kerk en dat de middelen schaars zijn. En toch, de praktijk leert dat je als kerk een voedingsbodem vindt in een nieuwe wijk als je er vanaf het begin bij bent. En: dat je er op een later moment niet meer inkomt. Als er al letterlijk nog bouwgrond zou zijn, dan is die in ieder geval er figuurlijk niet meer. Het is wat dat betreft net als met openbaar vervoer in een nieuwbouwwijk. Als openbaar vervoer er niet vanaf het begin is, dan zullen mensen later niet meer overstappen; ze zijn dan gewend aan de auto. En zo is het met kerken ook: mensen zullen hun heil ergens anders gezocht hebben.
Maar, is hier dan slechts sprake van een goed marketingconcept, als je vanaf het begin van de bouw van een nieuwbouwwijk present bent, of gaat het dieper? Natuurlijk gaat het dieper. In de praktijk blijkt dat de kerk in nieuwbouwwijken een heilzame functie heeft. Wat mij in de praktijk trof was dat nieuwbouwwijken geen geschiedenis hebben. Ze staan op oude grond, maar die is volledig omgeploegd en elke markering in het landschap van het verleden is gewist. Dus de bewoners komen te wonen in een nieuwe wereld. Hierin moet alles nog ontdekt en ontwikkeld worden, zoals er nog niet automatisch een huisarts is, een school en een winkel. De nieuwe samenleving in een nieuwbouwwijk heeft dus nog geen wortels. En in die ontworteling heeft de kerk veel te bieden. Door op een herkenbare plek mensen uit te nodigen en mede structuur aan te brengen in de wijk schieten bewoners wortel in de wijk. Ik heb kerken ontmoetingen zien organiseren voor de bewoners met de huisarts, de politie, de school en allerlei andere voorzieningen; maar ook: met de boeren die voorheen het land bewerkten, om toch wat geschiedenis aan het gebied te geven. En dat heeft meer dan een maatschappelijk doel. Het schept ook samenleving. Het laat de inwoners uitstijgen boven hun eigen en individuele niveau en het schept daarmee verbondenheid. En voor wie er gevoelig voor is schept het ook een gelovige verbondenheid. Mensen kunnen in een dergelijke ontwortelde wijk gevoelig worden voor hun gelovige roots. Roots die ze vaak een aantal woonplaatsen hebben losgelaten, om verschillende redenen. Maar hier, in een nieuwbouwsituatie, en vaak ook met jonge kinderen, worden mensen bepaald bij wat voor hen heilig is: wat hun waarden en normen zijn, hoe ze willen leven, en hoe dat hun individuele leven overstijgt.
Deze beelden uit een vorige werkkring doemden bij mij op bij het lezen van Haggai. Deze tiende van de zogeheten twaalf kleine profeten in de bijbel preekt in een tijd tijdens de Babylonische ballingschap, dat de Perzen de macht hebben overgenomen van de Babyloniërs. Een deel van de Judese ballingen is toen teruggekeerd naar Jeruzalem. En Haggai ziet drie dingen gebeuren: de tempel is een ruïne, de Judeërs bouwen wel aan hun eigen huizen, maar, en dat is het derde: het lijkt hen niet te baten. In vers 6 staat: Jullie hebben veel gezaaid maar weinig geoogst; jullie eten maar raken nooit verzadigd, jullie drinken maar nooit is het genoeg, jullie kleden je maar krijgen het nooit warm; de dagloner krijgt zijn geld maar het verdwijnt in een beurs vol gaten. En Haggai zegt dat tussen twee keer de zin: Welke weg zijn jullie ingeslagen? Letterlijk: zet je hart op je wegen. Met andere woorden: voel eens waar je mee bezig bent. Wat voel je dan? Het zou wat erg makkelijk zijn om te wijzen op een economie van het genoeg, waarin we moeten leren genoeg te hebben. Nog makkelijker zou het zijn om te zeggen dat de hebzucht om almaar meer te hebben geleid heeft tot een economische crisis van jewelste, waarin de pensioenen gekort worden voor wie ze nu ontvangen en het voor mijn generatie nog maar de vraag is of we zelf ooit iets van ons sparen terugzien, als de dagloner uit vers 6 die zijn geld krijgt maar het in een beurs vol gaten ziet verdwijnen. En die vergelijking zou op nog veel meer verspilling kunnen slaan. Maar zo simpel zou Haggai het nu ook niet zeggen.
Haggai doelt op iets anders. Hij zegt in vers 9: “Jullie hebben veel verwacht, maar hoe weinig is het geworden, en wat jullie wèl binnenhaalden, is door mijn adem vernietigd. En waarom? – spreekt de Heer van de hemelse machten. Omdat mijn huis nog altijd een ruïne is, terwijl ieder zich uitslooft voor zijn eigen huis.” Ook hier moeten we oppassen. Voor je het weet lezen we erin dat God de economische crisis zou hebben veroorzaakt uit een soort verongelijktheid, of als een God die straft en zijn recht opeist. En dat is natuurlijk niet zo. Ik denk niet dat Haggai gelooft in een God die de welvaart van de Judeeërs heeft gebroken omdat Hij vindt dat Hij belangrijker is. Haggai wil laten zien dat er iets heel wezenlijks ontbreekt in het leven van de Judeeërs, waardoor zijzelf niet verder komen. Hun leven is getroffen door droogte. Niet omdat God dat veroorzaakt, maar omdat zij geen aandacht besteden aan hun gelovige wortels. Nu kunnen we heel modern zeggen dat iedereen dat voor zichzelf moet weten en iedereen zijn eigen wegen vindt. En natuurlijk leven wij in een tijd dat kerkgang niet meer alleen zaligmakend wordt gevonden. Natuurlijk zijn er andere wegen om met geloof bezig te zijn. Maar wat zo vaak ontbreekt in moderne individuele vormen van geloof is gezamenlijkheid. Is dat zo belangrijk dan? Ja natuurlijk, je leeft toch niet in je eentje? En wat je aan normen en waarden zegt te hebben, heeft toch betrekking op de samenleving, en niet op jouw persoonlijke heiliging dat jij exact weet hoe je moet leven. En op je allerindividueelste zoektocht naar geluk, ben je toch ook gebaat bij andere gelukszoekers, al is het maar om samen tegen dezelfde dingen aan te lopen? Of het nu gaat om werk en werkeloosheid, ouder worden, liefde zoeken, hebben of verliezen; of het nu gaat om gevoelens van bedreiging van de samenleving, om recht en onrecht, om milieu en de toekomst van onze kinderen: ieders geluk is er bij gebaat eerst aandacht te besteden aan wat ons gezamenlijk heilig is. En dat is waar het Haggai om gaat. Niet om een God die tevreden moet worden gesteld omdat hij anders kwaad wordt en ons het goede onthoudt. De tempel die Haggai gerestaureerd wil hebben staat direct ten dienste van ons eigen geluk. Je gaat niet naar de kerk omdat het moet. Je bent uitgenodigd om naar de kerk te komen, omdat daar, hier, we gezamenlijk beleven wat ons heilig is. Daarom kun je het ook niet missen. Omdat het leven anders droog gaat aanvoelen, stroef gaat lopen, je alleen maar op jezelf bent teruggeworpen.
De kerk is geen verplichting, maar wel het startpunt. Net zoals je zonder ontbijt niet goed op gang komt, zo ook niet zonder een gezamenlijke beleving van wat je heilig is. En nogmaals, dat betekent geen wekelijkse verplichting om naar de kerk te komen, al ligt het aanbod er. Maar het betekent dat je die gezamenlijkheid op wat voor manier dan ook wel zoekt. En de geloofsgemeenschap is een plek om daaraan vorm te geven op tal van wijzen. En soms is het nodig, zo laat Jezus zien, om daar met een behoorlijke stofkam doorheen te gaan. Dan blijken tempels en kerken niet meer bezig met wat heilig is. Want het gaat niet om de kerk, noch om haar wetten en regels, maar om wat heilig is. Want dat is onze corebusiness, onze kerntaak: het heilige zoeken en beleven.
Dat is een niet geringe taak. En aan het heilige vuur kun je je vingers ook flink branden. Geloofsgemeenschap zijn is een zware opdracht. Dat beleven we ook als mensen pijn lijden aan die gemeenschap. Daar kun je niet aan voorbij gaan, want het heilige is in het geding. Aan twee kanten, zeg ik er nadrukkelijk bij. Want beide kanten verliezen iets en hebben ook iets te winnen bij elkaar. De tijd kan ook wonderen doen, maar gemeenschap blijft een roeping.
Poeh. Ga er maar aanstaan. Gemeenschap is een zware hobby, zo lijkt het. Maar het is geen hobby. Het is net zo noodzakelijk als een ontbijt. Maar dat het soms zwaar op de maag valt kan je met loden schoenen door de gemeenschap doen lopen. En Haggai ziet dat. In vers 12 staat: ‘En het volk werd vervuld van vrees voor de Heer. Maar Haggai, de bode van de Heer, zei in opdracht van de Heer tot het volk: ‘Ik ben bij jullie – spreekt de Heer’’. Ik ben bij jullie is de bemoediging van God. De toevoeging: spreekt de Heer, vaak bij Haggai aangevuld met: ‘van de hemelse machten’ versterkt dat. Het is geen machtswoord, van ‘pas op, ik ben heel sterk’, maar een bemoediging voor wie het in die geloofsgemeenschap ontbeert aan kracht, zelfbewustzijn en moed. Door tal van tegenwerking lijkt de droom van de ballingen op een illusie uit te draaien. Waar vind je bondgenoten om je dromen te ondersteunen? Haggai wijst op de tempel. En vandaag wijzen we naar de geloofsgemeenschap. In God vinden we een bondgenoot voor onze dromen, tegen alle desillusies van het leven in of alle dreigende mislukkingen, dankzij of ondanks ons. En al is die gemeenschap niet perfect, we zoeken het heilige. En dat heilige van de God van de hemelse machten bindt ons. Zo kunnen wij aan het Avondmaal, een gemeenschappelijk begin punt. Om van daaruit ieder ons leven weer in te gaan. Daarin zijn we genodigd door Jezus Christus, die misschien daarom wel niet voor niets zo perfect uit de verschillende verhalen naar voren komt. Omdat Hij als God Dichtbij ons laat zien dat God bij ons is, gelukkig maar. Als het van ons zou moeten komen, zou op ‘ieder voor zich’ geen zegen rusten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten