Hoe moet het dan
verder als Jezus doodleuk vertelt dat hij zal moeten lijden alvorens hij zal
opstaan. Nog maar koud bekomen van die warme ervaring bovenop de berg, begint
Jezus er weer over. Hij herhaalt daarmee wat hij hiervoor al leerde aan zijn
leerlingen: 'dat de Mensenzoon veel zou moeten lijden en door de oudsten van
het volk, de hogepriesters en de schriftgeleerden verworpen zou worden, maar
drie dagen later zou opstaan.' (8:31) Dat was een nogal onwelkome boodschap. En
Petrus leest Jezus de les. Ja, die boodschap horen we liever niet. Er is al genoeg
rampspoed in het nieuws. En nu gaat Jezus, onze houvast, ook nog eens zeggen
dat hij gedood zal worden. Ja, hij zegt erbij dat hij drie dagen later zou
opstaan. Maar wat moeten de leerlingen daarmee? Wat moeten wij daarmee? Wat
kunnen we ons daarbij voorstellen? Opstanding uit de dood? Onder de indruk van
het tafereel op de berg nemen de leerlingen de woorden van Jezus later ter
harte, 'maar vroegen zich onder elkaar wel af wat hij bedoelde met deze
opstanding uit de dood.'
'Het komt wel goed!'?
Zo
vanzelfsprekend en voorstelbaar is die opstanding uit de dood niet.
Het is de
kern uit ons geloof, maar we voelen tegelijkertijd hoe onbegrijpelijk en bijna
aanstootgevend het is om dat te horen. Stel je voor dat je in zware
moeilijkheden zit en iemand zegt: 'Het is nu even zwaar, maar straks gaat het
weer beter!' Zo iemand wijs je toch direct de deur? Dat wil je toch niet horen?
Ja, je weet uit ervaring dat het wel weer goed kan komen. Maar zeker is het
allerminst. En dat je het zwaar hebt wordt gewoon ontkend. Vaak, wanneer mensen
deze kom-op-taal gebruiken voel je aan dat ze het eigenlijk niet over je
moeilijkheden willen hebben en er overheen praten. Ach, straks gaat het vast
weer beter. Ja dag! Omdat deze mensen zo over het lijden heen praten, is het
moeilijk het vooruitzicht te geloven. En dus ook om het eigen lijden te
aanvaarden. Wat moet je met die slappe praatjes?
Laten we even
teruggaan naar onze beginvraag: hoe moet het verder? Hoe moet het verder met de
wereld? Hoe moet het verder met ons? Naar aanleiding van de belofte van God aan
Noach, dat God het nooit meer zo zou laten regenen, vroegen we ons af of dat
wel terecht is als je zo om je heen kijkt in de wereld. En gaan we het wel
redden? Elia stelt zichzelf die vraag als hij op de vlucht is voor zijn
belagers: ga ik het wel redden? Hij heeft nogal een spoor van vernieling
achtergelaten. Hij heeft korte metten gemaakt met profeten met hun slappe
praatjes, die geen enkel vooruitzicht boden in de noden van de mensen, maar
enkel zichzelf in stand hielden. Hoe moet het nu verder?
Dan maar zonder
mij, zegt Elia eerder in het hoofdstuk. Het is genoeg geweest, zegt hij. En hij
valt onder een bremstruik in slaap. Een engel van God wekt hem en draagt hem op
te eten en te drinken. Tegen heug en meug doet Elia dat, zo stel ik me dat
voor, want wat heeft het voor zin? Als Elia weer in slaap wil vallen, draagt de
engel hem weer op te eten en te drinken, want 'anders is de reis te zwaar voor
je'. God geeft richting, maar lost ook niet alles in één keer op. Nee, er gaat
een reis aan vooraf. Gesterkt door het voedsel dat hij gekregen had, maakte hij
een pittige reis van 40 dagen en 40 nachten door de woestijn. Hoe nu verder?
Gewoon er dwars doorheen. Kan God er niet gewoon meteen een einde aan maken?
Nee. Dat is niet de oplossing. Hoezeer we die ook voor kunnen stellen. Dan zijn
we er maar vanaf. Dan is het maar gebeurd. Het is genoeg geweest. Nee, God
houdt ons vast, en voedt ons, om er dwars doorheen te gaan. Niet door als die
slappe profeten erover heen te praten en het lijden te ontkennen. Maar door ons
te voeden om er dwars doorheen te gaan. Hoe moeilijk het ook is.
Wil God ons leven, of onze ondergang?
God is geen God
van een zondvloed. Van: maak er maar een einde aan, God. God is geen God, merkt
Elia, van een grote krachtige windvlaag die de bergen spleet en de rotsen aan
stukken slaat. Hij is geen God van een aardbeving of van een vuur. Hij is de
God van het gefluister van een zachte bries. Nee, Hij is ook geen God van de
zachte hand. Maar God weet dat het een akker veel beter doet als het langzaam
zachtjes regent, dan dat er een stortvloed aan water er ineens overheen komt.
Dat water zal dan niet doordringen in de bodem, maar erover heen spoelen.
Hoe moet het nu
verder? In alle geweld, alle onrust en al het lijden van de wereld is het God
niet te doen om onze ondergang, maar om ons leven! Hoe terecht het ook zou
kunnen zijn dat God met harde hand zou ingrijpen, of hoezeer we er ook wel eens
naar verlangen dat het gewoon over is, omdat het genoeg is geweest; Jezus heeft
namens God één doel: ons te laten leven.
Blijf niet in het lijden hangen
Maar Jezus ziet
dat we in ons lijden blijven hangen. En hij merkt aan Petrus dat die in zijn
lijdensaankondiging blijft hangen. Alsof er helemaal geen ander perspectief is.
En dan gaan mensen vasthouden. Aan ons lijden, aan wat we wel hebben, omdat we
eigenlijk niet geloven dat het ook anders zou kunnen. Dat er een ander leven
mogelijk is, voorbij dit leven met al zijn onvolkomenheden.
Jezus probeert
ons wakker te schudden. Hij zegt eerder: 'Wat heeft een mens eraan als hij de
hele wereld wint, maar er het leven bij inschiet? Wat zou een mens niet
overhebben voor zijn leven?' (8:36,37) 'Want ieder die zin leven wil behouden,
zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van mij en het
evangelie, zal het behouden.' (35). Maar hoe kunnen we loslaten wat we wel
hebben? Hoe kunnen we ons lijden zo aanvaarden, dat er inderdaad een weg
doorheen is naar nieuw leven? Hoe kunnen we dat geloven?
'Zes dagen later
nam Jezus Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee een hoge berg op.' Zes dagen
later. Op de zevende dag dus. Dat doet denken aan de schepping. De zevende dag
was de dag waarop God rustte en zag dat het goed was. En die hoge berg: dat
heeft iets van Gods aanwezigheid, van het aardse overstijgen, van het eeuwige.
Mozes en Elia waren daar eerder getuige van. En nu de leerlingen ook in het
gezelschap van Jezus. Deze twee bijzondere mannen uit de traditie. Mozes van de
geboden, en de profeet Elia. Van hen beiden is geen graf bekend. Ze zijn niet
begraven, en zijn zogezegd niet in het aardse gebleven. Ze hebben iets eeuwigs
en verwijzen ook naar de Eeuwige, God.
Waar ze over
spraken vertelt Marcus niet. Andere evangelisten vertellen er wel over, maar
kennelijk doet het hier niet ter zake. Dit perspectief op de eeuwigheid is
genoeg om een antwoord te geven op de vraag: hoe moet het nu verder? Jezus
praat niet over onze moeilijkheden, onze onrust en ons lijden heen. Hij benoemt
het als zijn eigen lijden. En hoe dichtbij kan iemand komen als hij niet over
je lijden heen praat, maar het ook zíjn lijden is? Hij blijft er ook niet in
hangen. Maar hij gaat er doorheen. Met een perspectief op de eeuwigheid.
En net als de
engel deed bij Elia voedt Jezus ons. Om op reis te gaan. Onze eigen reis die
soms veel weg heeft van een woestijnreis. Maar durf die reis dan ook aan. Ja,
het is pittig en knap onzeker. Was het maar anders, maar ja, dat is het niet.
Jezus voedt ons voor ons reis, met zijn leven, zijn dood en zijn opstanding.
Met zijn lichaam. Met die hoop en die verwachting mogen we straks aan het
Avondmaal. In de naam van Jezus, die met zijn leven ervoor gezorgd heeft dat we
verder kunnen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten