vrijdag 22 oktober 2010

Uw Koninkrijk kome - tweeluik over het gebed

Zondag 24 oktober 2010 ga ik voor in de Protestantse Gemeente Waalre. Zij vroegen mij of ik volgens het rooster kon preken uit Lucas 18. Daarvoor vond ik een tweeluik uit 2007, waarvan ik de tweede luik 'preek' in Waalre, maar het geheel nu nogmaals publiceer in deze weblog. Lezingen staan erbij.

1. Houd aan in gebed

Genesis 32: 22-31 en Lucas 18: 1-8

Ik verwonder me erover hoe de overwegingen van de laatste maanden uit Lucas en Prediker met elkaar een verbintenis aangaan en allemaal terug te voeren zijn op dat ene thema dat we aansneden eind juli: het gebed. Het laat me niet los. Ik denk er dan ook sterk over, zo de tijd mij gegeven is, de verschillende stukjes van dat thema samen te nemen in een reeks meditatieve columns in ons kerkblad, omdat ik het vermoeden heb als ik naar reacties luister, dat het een mooi thema is om even vast te houden: wat en hoe zullen wij bidden, en waarom? Heeft bidden wel zin, ook als we de zin van veel van wat ons gebeurt nooit zullen bevatten?

Opvallend is ook dat steeds het Onze Vader terugkeert; het gebed dat Jezus ons geleerd heeft. Nu is dat Onze Vader ook veel meer dan een versje dat Jezus ons leerde opzeggen. Jezus lééfde het Onze Vader. Met name de evangelist Lucas schildert Hem als een man van gebed. Het verhaal van vandaag vormt een tweeluik met het verhaal van volgende week over het gebed van de farizeeër en de tollenaar. En het tweeluik staat in het teken van het koninkrijk dat komt. ‘Laat uw koninkrijk komen’ uit het Onze Vader klinkt door deze verhalen heen. Vóór het verhaal van vandaag spreekt Jezus over de komst van het koninkrijk. Hij roept op tot waakzaamheid, anders zou je het nog niet zien ook. Die waakzaamheid is belangrijk voor de invulling van het gebed, waar Jezus in ons verhaal over spreekt.

De eerste en de laatste zin van het verhaal zijn het belangrijkste. De gelijkenis gaat over de noodzaak om altijd te bidden en niet op te geven. Laat vooraf duidelijk zijn dat het hier niet gaat om een militaire discipline die Jezus wil opleggen, waarbij wijzelf niet meer aan bod komen. Nee, het gaat er juist om dat God ons zoekt en ons tot ons recht wil laten komen. Als een gastheer die zegt: ‘Je bent van harte welkom, maar klop even op de deur als je er bent. Dan weet ik dat je er bent en dat je wilt binnenkomen. Ik dwing je niet.’

Jezus vraagt ons daarom niet op te geven. Dat is een interessant woord. In het Grieks zit in dit woord het woord kakos. Met kakos kan alles worden aangeduid dat kwaad is, problemen geeft, pijn doet, in ons leven wringt. Kortom, datgene dat ons belemmert te leven. Het woord kakos geeft een speciale kleur aan het woord dat we hier vertalen met opgeven. Met het woord kakos in het achterhoofd zou je kunnen zeggen dat Jezus ons oproept niet in te kakken. Het leven er niet bij te laten zitten. Het niet te kwaad te krijgen. Dat wil zeggen: probeer jezelf goed te houden. Kunnen we dat begrijpen? Het lijkt te klinken alsof Jezus zegt: het ga je goed, houdoe. Nee, Hij zegt: probeer jezelf goed te houden. Sta open voor het goede. Sluit je niet af, of sluit je niet op als je je kwaad of het kwaad in je voelt, maar blijf actief het goede zoeken. God laat ons niet los. Hij moet alleen wel tot ons door kunnen dringen, dus zullen wijzelf ons moeten openstellen. Probeer je goed te houden is dus geen opdracht het zelf maar uit te zoeken, maar wel om het goede te blijven zoeken, al krijg je het nog zo te kwaad. Sluit jezelf niet af van het goede. Je bent welkom bij God met alles wat kwaad in je is aan verdriet, pijn, angst en zorgen; en met alles wat je kwaad maakt: irritatie, jaloezie, verongelijktheid en diep gevoeld onrecht.

De laatste bede van het Onze Vader, voor de toevoeging van het koninkrijk, de kracht en de heerlijkheid, is hiermee verbonden: verlos ons van het kwade. Maar dat is dus een actief gebed. Bidden is niet simpel vragen en krijgen. Bidden is je openstellen, zodat je ruimte krijgt om te verwerken wat er zich aan kwaad in je werkt. Dat doe je in eerste instantie zelf, dat openstellen. Net zoals je jezelf kunt afsluiten. En het is Jezus’ zorg dat we ons niet afsluiten van de mogelijkheid dat God ons met ons hele leven wil ontvangen.

Een abt uit een boekje van Leo Fijen dat ik wel eens aanhaal, zegt:
“Soms kan ik ook in de nacht niet door mijn problemen heenkijken en kom ik niet tot heldere oplossingen. Dan is de stilte heel confronterend, dan worstel ik met mijn onrust, onzekerheid en problemen. Ik probeer er dan een gebed van te maken. En als ik lang genoeg volhoud, wordt het toch stil en komen het licht en het vertrouwen terug. Dat kan soms de hele nacht duren. Maar tegen de morgen voel ik ook werkelijk de bevrijding. Dat is geweldig kostbaar. Die strijd in de stilte van de nacht hoort erbij. Ik kan dan niet anders doen dan de tijd nemen en volhouden in vertrouwen. en ik bid dan altijd de eerste regels van het Onze Vader: Úw wil geschiede, Úw rijk kome, Úw naam worde geheiligd. Dat blijf ik herhalen. Want God is er altijd, wij zijn er niet altijd. Zo ervaar ik dat.”

God is er altijd. Wij zijn er niet altijd. Dat is Jezus’ zorg die Hij uitspreekt in het verhaal van vandaag. Wij zijn er niet altijd. Maar is God er dan wel? Onze zorg slaat Jezus niet over. En Hij laat een vreemd voorbeeld van een onrechtvaardige rechter zien. Een vrouw blijft aanhouden bij hem het goede te vinden. En uiteindelijk doet deze onrechtvaardige rechter haar recht. En Jezus zegt dan: als deze haar recht doet, dan zal God toch zeker recht doen. Bidden heeft dus zin, zegt Jezus hiermee.

Toch lijkt de vraag of God er dan wel is niet helemaal bevredigend beantwoord, want wij ervaren niet dat al onze gebeden verhoord worden. En het kan dan heel moeilijk zijn te horen dat je maar moet volhouden met bidden. Het gaat Jezus hier echter niet om rechtstreekse gebedsverhoring. Ik durf zelfs te beweren dat Hij het daar nooit over heeft. Zelfs als Hij zegt: ‘Vraag en er zal je gegeven worden’ – dan nog bedoelt Hij niet dat je zult krijgen wat je vraagt. Dat zou veel te passief zijn. Voor Jezus is bidden actief. God is er altijd. Nu de mens nog. Dat is de zorg die Hij uitspreekt in de laatste zin: ‘Maar als de Mensenzoon komt, zal hij dan geloof vinden op aarde?’ Het gaat Hem er niet om of iedereen wel gelovig voldoende presteert. Welnee, geloven is geen prestatie. Het gaat er bij bidden om dat je je openstelt voor de mogelijkheid van het goede. Dat hoeft niet met gerichte vragen en al helemaal niet met voorbedachte antwoorden. Nee, een gebed kan angstig woordloos zijn. Maar dan nog: houdt aan. Sluit jezelf niet af voor de mogelijkheid van het goede, want God wil er zijn. Gods aanwezigheid in ons leven noemen we de heilige Geest. De heilige Geest is geen geest uit de olielamp van Aladin, die je wensen doet uitkomen. Nee, ook Gods Geest is actief. Zij werkt op jou in als je je openstelt. En zo werkt de Geest door in je leven, ook al ziet het er niet altijd even rooskleurig uit.

Wat kan zo’n gebed dan doen als het niet om rechtstreekse verhoring gaat? Van Prediker weten we inmiddels dat het leven is zoals het is, dat we daar de zin niet van kunnen achterhalen, en zo is het goed. Maar om dat leven werkelijk te kunnen leven moet je voor dat goede openstaan, en niet inkakken bij het kwaad dat je overkomt en voelt. En ja, daar kun je je enorm machteloos bij voelen, en hulpeloos. Als je niets eraan kunt doen dat het leven, van jou of van anderen, zo gaat zoals het gaat. En als je wel veel energie heb en het goede graag zou realiseren, kun je erachter komen dat er aan het leven zo bitterweinig te veranderen valt. En, zegt dezelfde abt:
“Dat is echte eenzaamheid. Dan zoek ik licht en kracht in het gebed. Ik voel me eerst leeg. Maar als ik in de leegte durf te blijven zoals Jezus ons heeft voorgedaan en met tot God blijf wenden hoewel ik daar niets bij voel, dan is het bij mij bijna altijd zo dat ik licht en kracht ontvang om verder te gaan. Het kan kort of lang duren, maar het gebeurt. En dat betekent echt niet dat het kruis van me wordt weggenomen. Maar ik kan verder en dat is al heel wat.”

Dat is wat Jakob doet als hij worstelt. Hij blijft achter, helemaal alleen, staat er. Hij kan nog niet oversteken, hij is nog niet klaar met zichzelf. Hij worstelt in de nacht tot het dag wordt. De koude nacht van angst en strijd, van wanhoop die zijn leven splijt. Hij worstelt om een zegen. Om het gevoel dat God bij hem zal zijn. Want hij voelt daar nu even niets bij. Hij voelt wel van alles vanwege de aankomende hereniging met zijn broer. Onzekerheid wellicht, en allerlei gevoelens die Jakob maakte tot wie hij is. Een lange nacht van pijn en schuld, die wie hij is zo lang verhult. Maar die nacht gaat over door de worsteling. Je moet niet vragen hoe, maar hij komt de nacht door. Hij verandert erdoor, of anders gezegd: wat zo lang verhuld is geweest, komt vrij. Daarom krijgt deze strijder met God en mensen een nieuwe naam: Israël. Gestreden heeft hij alle gevoelens tegenover mensen en God, en ongetwijfeld met zijn zelfbeeld. Hij komt er anders uit. Maar, zoals de abt zegt: het betekent echt niet dat het kruis van me wordt weggenomen. Anders gezegd: Jakob komt de strijd niet ongeschonden uit. Het leven en de strijd daarmee laat zijn sporen na. Maar het brengt hem dichter bij zichzelf, dichter bij mensen, dichter bij God. De zon gaat over hem op. Hij kan verder gaan.

Je wenden tot God, zelfs als je er niets bij voelt... Nee, dat is geen vrome prestatie, het is hooguit een beetje vertrouwen. Vertrouwen in een God die ons leven draagt, hoe dubbel en moeilijk en diep het ook kan zijn. God is er altijd. En zo wordt het leven dat is zoals het is, goed. Nee, niet ideaal. Maar goed. Daarom heeft het zin om te bidden, ook met zoveel ellende nabij of in jezelf. Het kan louteren en verlichten. Daarom heeft het zin om te bidden: Úw koninkrijk kome. Want: ‘Als we niet in eeuwigheid om het Rijk bidden, komt het Rijk in eeuwigheid niet…’

Volgende week meer.

2. Gerechtigheid en barmhartigheid

Jeremia 14: 7-10 en Lucas 18: 9-14

Het verhaal van de evangelist Lucas vormt het tweede verhaal van een tweeluik van verhalen over het gebed. Beide verhalen volgen op Jezus’ rede over de komst van het Koninkrijk in Lucas 17. Maar als we daarom moeten blijven bidden –met het Onze Vader: Uw koninkrijk kome – wat betekent dat dan? Hoe moeten wij ons houden, hoe moeten wij ons gedragen, hoe zouden wij überhaupt kunnen bidden? Het eerste verhaal over het gebed aan het begin van hoofdstuk 18 moedigt ons aan vol te houden. Bidden heeft zin! Maar het is geen vraag-en-antwoord spelletje. Bidden is een activiteit. Al heb je geen woorden; probeer je goed te houden. Probeer het niet te kwaad te krijgen, maar blijf het goede zoeken.

In de gelijkenis van het eerste verhaal over het gebed zoekt een vrouw het goede waar ze recht op heeft. Ze doet dat bij een onrechtvaardige rechter. En omdat hij het haar uiteindelijk geeft zegt Jezus: hoeveel te meer zal God uw aanhoudende gebed verhoren. Sluit je daarom niet af van het goede, ook als je het te kwaad krijgt. God is er altijd. Blijf het goede zoeken.

Als ik het zo herhaal zou het erop kunnen lijken alsof dat goede bestaat uit louter gerechtigheid. De vrouw zoekt immers het goede waar ze recht op heeft en krijgt het. De gelijkenis van vandaag vult dat goede nader in. Het gaat in de gelijkenis van de farizeeër en de tollenaar duidelijk niet om het recht op zich. De farizeeër zal ongetwijfeld in zijn recht staan als hij beweert naar de geboden te handelen, en de tollenaar niet. Toch is het uiteindelijk de tollenaar die als rechtvaardige naar huis gaat. Er lijkt iets tegenover het recht te staan dat de farizeeër claimt.

Kunnen wij bestaan van het recht alleen? Veel moeite, pijn, verdriet en angst hebben te maken met recht dat je voelt ontbreken. Dat kan verontwaardiging zijn over iets dat in je omgeving of in de wereld gebeurt, maar het kan ook iets zijn dat je tegenzit of tegenstaat, of zelfs krenkt. Stel nu, dat je daarin recht zou worden gedaan? Dat omwentelingen plaatsvinden in de wereld door alle protesten en strijd, dat je eigen pijn wordt erkend door anderen en geheeld, tegemoet gekomen? Zijn we dan bij het goede? Is iedereen dan rechtgedaan, of alleen jijzelf? Brengt dat recht ook weer gemeenschap en eenheid tussen mensen, in de samenleving, of thuis? Heelt het de tegenstellingen die het recht eerst in de weg stonden? Maar dieper nog, zijn in de situatie van onrecht niet aan alle kanten dingen gebeurd die het goede in de weg stonden? Lag het kwade buiten onszelf, of hadden we er zelf deel aan? En nog groter gezegd: Kunnen wij bestaan als God Zijn recht doet gelden?

Dat is de zorg van Jeremia. Hij claimt zijn recht niet, o nee, dat stadium is hij allang voorbij. Er is teveel gebeurd. Maar kan er daarom niets meer van ons overblijven? Is God alleen een God van recht?

Laten we even terugkeren naar het gebed. In alles waar je voor bidt staat voorop dat je het goede zoekt. Dan zal je rechtgedaan worden. Wat de gelijkenis daar vandaag aan toevoegt is dat dit goede niet van jezelf komt. Met andere woorden: het gaat er niet in het gebed om dat jij bevestigt wordt in het goede dat je wenst. Nee, het gaat erom dat het goede gebeurt tussen mensen en tussen God en mens. In het gebed van Jezus is dit het eerste dat gezegd wordt: Úw naam worde geheiligd, Úw koninkrijk kome, Úw wil geschiede.

Dat betekent voor het gebed dat je niet jezelf centraal stelt, maar het goede. Ik bedoel dus niet dat je alleen maar voor anderen bidt. Daar zitten trouwens ook heel veel voorgedachte invullingen in van het goede. Dat het hem of haar maar zo of zo mag gaan… Is dát het goede voor alles en iedereen? En hoe overzie je dat? Wij beschikken niet over het goede, al mogen wij en anderen er wel deel aan hebben. Laat daarom het allereerste gebed zijn ‘Úw wil geschiede’.

Dat is bedoeld met overgave in het gebed. Geen recht te claimen, maar te willen dat het goede zal gebeuren. Het gaat er niet om dat jou recht moeten worden gedaan, maar dat Gods recht moet worden gedaan. Daarin zul je zelf ook tot je recht komen. Want als het van jezelf moet komen, dan ziet de wereld eruit als het plaatje dat Jezus schetst: iemand die zichzelf verheerlijkt, en iemand die niets meer is. Deze belastingsambtenaar, deze tollenaar, wordt door de farizeeër, hoe ironisch, een nul genoemd. Is dat nu recht?

Er is een andere kant van God, die Jezus hier voorop stelt, en waarop het volk bij monde van Jeremia zich beroept: Zijn barmhartigheid. Dat is een vrouwelijk woord. Het vaderlijke recht staat naast de moederlijke liefde. Barm-hart-igheid, een woord dat de intense band tussen een moeder en haar kind weergeeft. Een moeder, die weet dat ze het kind zal moeten loslaten, dat het zal vallen, en weer opstaan. Dat het fouten zal maken, er van zal leren, soms ook niet, maar dat het uiteindelijk wel goed zal komen.

Over dit samenspel van gerechtigheid en barmhartigheid is in de Joodse traditie een verhaal te vinden. Dat verhaal start bij het scheppingsverhaal waarin gesproken wordt van de Here God. Dat zijn twee woorden. En de vraag is waarom? Het eerste woord is de bekende Godsnaam Jahweh. Dat betekent: Ik ben er. Het is de barmhartige kant van God. Het tweede woord is Elohim. Ik zeg maar even: God der goden. Een heersend woord van een God die Zijn recht doet gelden.
Wat zegt dat over God? Het verhaal vertelt van een koning die enkele lege glazen had. Hij zei: wanneer ik heet water in deze glazen schenk, dan zullen ze barsten; en door koud water zullen ze ook barsten. En wat deed de koning? Hij mengde het hete en het koude water en schonk dit in de glazen en ze braken niet. Zo zei God in dit verhaal: “Wanneer Ik de wereld schep met de maat van erbarmen alleen, dan zullen de zonden te talrijk worden, maar schep Ik de wereld met de maat van het recht dan kan de wereld niet bestaan. Daarom zal Ik de wereld scheppen met de maat van recht en de maat van erbarmen. Moge de wereld blijven bestaan!”

Het hoeft dus niet van jezelf te komen. Hoe zou dat ook moeten? De een ervaart dat meer dan de ander, maar uiteindelijk zal iedereen toch bevestigen dat wij niet, ook om onszelf, bij machte zijn de wereld goed te maken? Maar hoe kunnen wij dan bestaan en waar kunnen wij God op aanspreken in ons gebed? Niet dat Hij alleen Zijn recht doet gelden; dan zou de wereld niet kunnen bestaan. De wereld zou uiteenvallen. Wij zouden uiteenvallen, ook zelf. Hoe kunnen wij dan toch bestaan? Door Gods barmhartigheid. Door ons niet te beroepen op onszelf, maar op God, die het goede is. ‘Als Uw wil geschiedt, dan komt het met mij ook wel goed.’

Een abdis zegt het zo: “Zonder de barmhartigheid zou mijn leven hier onmogelijk zijn. Ik denk dat ieder mens in zijn of haar leven de onmogelijke kanten van zichzelf ervaart. Of je vlucht daarvoor of het brengt je tot een zekere wanhoop of je accepteert te leven van de barmhartigheid van God en van je broeders en zusters. Ik heb geleerd dat dankzij de barmhartigheid je hele leven wordt omgekeerd: dat het niet belangrijk is wat je geeft aan liefde, maar juist wat je krijgt aan liefde. Ik heb mogen ervaren wat de betekenis van de liefde en de barmhartigheid van de ander is: daar waar jouw mogelijkheden ophouden, mag je iets ontvangen wat kostbaar wordt in jouw leven. Niet wat je doet, maar wat je krijgt: daar gaat het om in het leven. Je bestaan wordt een leven van barmhartigheid van de ander, van de vergeving van de mensen met wie je het leven deelt. Dan leer je het grootste geschenk: dat je bemind wordt, hoe beperkt je ook bent.”

Wanneer gebed het zoeken van het goede is dan doet het gebed meer nog dan op Gods recht een beroep op Gods barmhartigheid. Alleen zo kunnen wij bestaan. Niet omdat wij nullen zijn – dat maakt het blote recht ervan. Nee, van Gods recht is barmhartigheid de ziel. Zo kunnen wij bestaan voor God en voor elkaar. Zo komen wij het goede leven op het spoor. Want het goede verzoent dan. Dat is wat de tollenaar bidt: laat U verzoenen met mij! staat er letterlijk. Dat is de eigenlijke zin van het gebed. ‘Laat mij bestaan, verzoen mij met U, verzoen mij met wat mij gebeurt en met de mensen om mij heen. Van mij komt het niet, dus laat Uw wil geschiede, dan zult U barmhartig zijn.’

Het goede is te vinden in verzoening. Verzoening met het leven, verzoening met elkaar, verzoening met God. Die komt niet van jezelf. Die komt van de Ander en de andere mens. Zoek daarom het goede. De abdis besluit: “Als mens stel je je heel vaak centraal: jij wilt liefde geven. Door het leven leer je dat het uiteindelijk de Ander en de andere mens is die jou barmhartigheid geeft.”

Wij bestaan niet dankzij onszelf. Wij bestaan door de barmhartigheid van God, die Hij telkens laat zien in de doop van een kind: we kunnen met een schone lei beginnen. God houdt van jou!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten