woensdag 6 oktober 2010

Blijvend het goede doen

Lezingen uit Habakuk en Lucas

De lezingen van vanmorgen zitten ons behoorlijk op de huid. Bij eerste lezing kunnen ze de nodige onrust geven. Zelfs de overbekende woorden aan het einde van Habakuk blijken toch in een onheilspellend kader te staan. Een groot tumult zal losbarsten en dat wordt als onheil ervaren door de schrijver, hoewel hij zegt dat God optrekt tegen het volk dat ‘ons aanviel’. En toch kan Habakuk juichen. Niet omdat het helemaal aan hem voorbij gaat, want hij staat erbij te beven. Maar omdat hij toch kan blijven geloven in de kracht die hij krijgt van God, ondanks dat de vijgenboom niet bloeit, de wijnstok niets voortbrengt, de oogst van de olijfboom tegenvalt, er geen koren op de akkers staat, er geen schaap meer in de kooien is of een rund binnen de omheining – kortom: helemaal van alle toekomst ontdaan, blijft Habakuk geloven in de kracht van God. Maar dat is dan ook het tweede waarin de teksten ons behoorlijk op de huid kunnen zitten. Niet alleen vanwege de onrust, maar ook daartegenover het diepe, bijna onmenselijke vertrouwen en geloof van Habakuk, ondanks dat alle toekomst hem ontvalt. Kun je zó geloven? Geloven in de kracht van God als alles je ontvalt? Als het tumult van de wereld losbarst, hoe kun je dan nog vertrouwen?

In dat licht bezien, toen ik dit verhaal gelezen had, beleefde ik het verhaal van Lucas als in een storm. Alsof de leerlingen met Jezus in een boot zitten tijdens een storm en Jezus hen maant zich goed vast te houden omdat ze anders overboord slaan, de zee in. Want het is niet niks wat Jezus zegt: Er zullen mensen ten val komen. Dus let goed op jezelf! Met onderlinge vermaningen. Poeh, het komt er dus nogal op aan. Zou je dat kunnen?
En de vraag om meer geloof wordt simpel beantwoord met een beeld van een groot en machtig geloof dat weliswaar niet bergen kan verzetten, maar dan toch een boom in zee planten. Erg geruststellend klinkt het allemaal niet, en daarom misschien het beeld dat ik voor me zag van een storm, waarin Jezus dit allemaal zegt.

Laten we die chaos eens bedwingen en nauwkeuriger naar de tekst kijken. Jezus zet het leven op scherp, en hoe. Er zullen mensen ten val komen. Dat klinkt tamelijk voorgoed. Geen redden meer aan. Laten we om dat goed te verstaan weer eens kijken naar het verhaal ervoor. Dat is het verhaal van de rijke man en de bedelaar Lazarus. De rijke man liet, zo krijgen we de indruk, zich niets gelegen liggen aan Lazarus. Als beiden overlijden wordt de rijke man gekweld door pijnen en ziet hij Lazarus naast Abraham. En hij roept naar Abraham: (24) ‘Vader Abraham, heb medelijden met mij en stuur Lazarus naar me toe. Laat hem het topje van zijn vinger in water dompelen om mijn tong te verkoelen, want ik lijd pijn in deze vlammen.’ Dan beschrijft Abraham dat er een wijde kloof is tussen hen en de rijke man. Hij heeft zijn kans op het goede meer dan gehad. Hierna smeekt de rijke man of Lazarus terug gaat naar de wereld en zijn broers gaat waarschuwen. Maar Abraham zegt: (29) ‘Ze hebben Mozes en de profeten: laten ze naar hen luisteren.’

Dit verhaal is de opmaat naar het verhaal van vandaag. Het punt dat Jezus met dit verhaal over de rijke man maakt is dat het goede hier op aarde moet gebeuren, en niet nog eens achteraf als het leven hier op aarde voorbij is, als goedmakertje, of zelfs niet als waarschuwing achteraf. Het houdt een keer op. Dat klinkt hard. Maar niet zonder reden. Zoals God het leven bedoelt heeft is het hem menens. Leven is niet alleen maar nemen, maar ook geven. Het leven is niet alleen alles eruit halen, maar ook alles erin leggen. Het leven is niet leven en laten leven, maar een boodschap hebben aan het leven en elkaar. Leven en de mensen om je heen moet je niet voor lief nemen, maar die moet je liefde geven. Vandaar ook de harde uitspraak: (1) ‘Wee degene die daarvoor verantwoordelijk is. Het zou beter voor hem zijn als hij met een molensteen om zijn hals in zee werd geworpen dan dat hij ook maar een van deze geringen ten val zou brengen.’ Natuurlijk gaat leren leven met vallen én opstaan. En ook in gelovig perspectief is dat een mooi beeld: hoezeer wij ook vallen, God zal ons doen opstaan. Ja, dat klinkt mooi, maar het zou ons van de verantwoordelijkheid ontdoen die we wel degelijk hebben. Hoe genadig God ook is, het is geen goedkope genade. Je kunt niet alles maken. Er zijn grenzen. En hele duidelijke grenzen. Alle mazen in de wet verzinnen we zelf om ons van onze plichten te kunnen ontdoen. De grenzen zijn heel duidelijk en die zijn de richtlijn.

Is er dan geen genade meer? Hoe zouden we zo perfect kunnen geloven, in woord en in daad, dat we niet evenzeer ten val komen en in dezelfde positie als de rijke man: voorgoed verloren? Hoe zou je werkelijk alles goed kunnen doen, werkelijk vol vertrouwen altijd en zonder twijfel kunnen geloven? Dat staat zo haaks op het leven, dat je er wanhopig van zou worden. Zo ook de apostelen. Hé, dat is frapant: ze heten hier apostelen, en geen discipelen. Zou dat zijn omdat ze nu zelf verantwoordelijk worden gehouden en zelf het verhaal moeten doorvertellen èn zelf leven? Omdat ze er nu als post vooruit worden gestuurd en het nu zelf moeten doen? Deze apostelen voelen het vuur aan hun schenen. Het zijn net jong-volwassenen, die na een lange periode van leren zelf ineens volwassen zijn. En die erachter komen dat het niet de bedoeling blijkt te zijn van volwassen zijn dat ze nu zelf mogen uitmaken wat ze doen, maar dat ze verantwoordelijk gehouden worden voor hun gedrag en dat ze verantwoordelijkheden hebben naar anderen. En dan kun je je ineens weer heel jong voelen. Mijn hemel, waar halen we het geloof vandaan?!

Jezus zegt: (5) ‘Als jullie geloof hadden als een mosterdzaadje, zouden jullie tegen de moerbeiboom zeggen: ‘Trek je wortels uit de grond en plant jezelf in de zee!’ En hij zou jullie gehoorzamen.’ Dit citaat kan verwarren, want het lijkt het allemaal veel groter te maken. Maar Jezus zoekt hierin juist toenadering. Hij begint niet over geloof dat bergen kan verzetten, maar over geloof dat begint als een mosterdzaadje. Een klein geloof dat begint bij jezelf. En een geloof dat een moerbeiboom zou kunnen verplaatsen naar zee. Wat moet je daarmee?

Als je goed leest valt je op dat die zee eerder in dit verhaal te horen was. In de zee moest immers degene die verantwoordelijk was voor de val van mensen met een molensteen om zijn nek gegooid worden. Daartussen staat een alinea over hoe wij elkaar moeten aanspreken op wat we wel en niet goed doen, want we moeten goed op onszelf letten. Maar: er staat ook bij dat we elkaar moeten vergeven. Sterker nog: (4) ‘Als iemand zevenmaal op een dag tegen je zondigt en zeven maal naar je terugkeert en zegt: ‘Ik heb berouw’, dan moet je hem vergeven.’ Dat, in combinatie met die moerbeiboom die in zee wordt geplant, betekent dat geloof die val kan stuiten. In plaats van die molensteen gaat door geloof die moerbeiboom in zee. Jezus geeft zijn apostelen, zijn volwassen geworden leerlingen, dus wel degelijk moed mee. Ja, het komt erop aan dat mensen goed leven, maar het komt er ook op aan dat vergeving mogelijk is. Niet om jezelf, maar om die ander. Dat is het goede eraan. Niet dat jij alles mag doen omdat God of een ander toch wel vergeeft – want dan maakt het niet uit hoe je leeft en komt het er niet op aan. Nee. vergeven van een ander is de ultieme goede daad. Maar Jezus plaatst er nog een kanttekening bij. Vergeving moet gepaard gaan met berouw van de ander. Het is geen goedkope genade. Het gaat er niet om dat die ander zich vernedert voor de ander, maar wel dat er werkelijk berouw is. Dus geen typisch Nederlands ‘sorry hoor’. Geen vergoeilijking, van sorry hoor, ik kan er ook niets aan doen. Maar werkelijke spijt. Daarmee geef je iets van jezelf in plaats van dat je de ander op afstand houdt. Voel je dat mee? Dat het heel anders is als iemand gemeend zegt dat het hem spijt, of dat iemand alle pijn bij jou laat en als een soort goedmakertje sorry zegt? En voel je dan ook dat het je plicht is die ander te vergeven als die het meent. Dat je nooit iemand met zijn spijt mag gijzelen en zeggen: ja, je hebt werkelijk spijt, maar ik weet nog niet of ik je kan vergeven? Dan gaan er pas werkelijk dingen mis. Maar daarom kan het andersom ook werkelijk allemaal ten goede keren als mensen echt berouw tonen en de ander hen vergeeft. Dan kan geloof in plaats van de molensteen, de moerbeiboom in zee planten.

Begrijp het verhaal goed: het is dus niet zo dat de soep niet zo heet gegeten wordt als dat hij in eerste instantie werd opgediend. Het is Jezus wel degelijk ernst met hoe wij met God en elkaar omgaan. Maar het is niet uitzichtloos, omdat we nu eenmaal niet alles goed doen. Dat uitzicht heet vergeving op berouw, en herstelt wat mensen stuk maken.

Rest ons nog een gelijkenis over een knecht. Een gelijkenis die ons wat vreemd in de oren klinkt omdat de tijd van knechten en heren voorbij is. En het vreemde is dat de heer die knecht laat doorwerken als die thuis komt, en zelf voor het eten moet zorgen na hard te hebben gewerkt; en dan nota bene eerst voor de heer moet zorgen, en dan pas zelf mag eten. Op zich een mooie gelijkenis voor een echtpaar waarvan de man thuiszit en als de vrouw thuiskomt van een dag werken zegt: wat eten we vandaag? Maar zo is de gelijkenis niet bedoeld. Gelijkenissen klinken altijd in de taal van de tijd, om iets duidelijk te maken in de verhoudingen van die tijd zonder oordeel over die verhoudingen; zo is het leven herkenbaar voor de hoorders. En deze gelijkenis betekent dat wij in onze goede daden niet richting God en elkaar kunnen zeggen dat we nu wel voldoende goede daden hebben gedaan. Nee, de wijze waarop wij het leven moeten leven is blijvende ernst. Niet op een moment de bloemetjes buiten zetten, omdat je je ook eens moet kunnen ontspannen. In termen van onderlinge verhoudingen tussen man en vrouw in een gelijkwaardig huishouden: zoals het huishouden nooit ophoudt, zo ook nooit de zorg voor een gezin. De plicht om goed te doen houdt nooit op.

Maar zijn er dan ook nog rechten; en waar kan ik mijn rust en ontspanning vinden dan? Het lijkt wel alsof het nooit genoeg is. Dat is inderdaad niet zo. Het is een keer genoeg. Je hebt recht op vergeving als je berouw toont. En een klein mosterdzaadje is genoeg. Je hoeft niet superperfect te zijn. Als je maar echt bent. En echt zoekt het leven goed te leven, en oog hebt voor je eigen falen. Dan vind je daarin vanzelf rust. Want je hoeft je eigen falen dan niet meer te verdoezelen, en ook niet meer te strijden. De strijd is geweest. De moerbeiboom staat in de zee. De storm is geluwd. We kunnen weer opstaan.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten