Lezing: 2 Koningen 17 en Lucas 17: 11-19
Deze zondag de 10e oktober in het jaar 2010, zondag 10-10-10 heeft iets met tienen. We lazen met als bijzondere aanleiding de bijzondere datum de tien geboden. In 2 Koningen lezen we hoe het gebied van het tienstammenrijk van Israël rondom Samarja vergaat. En in Lucas lezen we over 10 mensen met huidvraat die bij Jezus komen.
In de lange lezing uit 2 Koningen lezen we de achtergrond van de vete tussen de Joden en de Samaritanen. Dat is de reden waarom we deze lezing lezen. In het tweede Koningenboek wordt beschreven hoe en waarom de Heer Israël verstootte. Daarna lezen we hoe ze werden weggevoerd en hoe andere volken het land van Israël in bezit namen. Deze nieuwe volken zijn in een soort mix tussen hun eigen godsdiensten en die van de Heer gaan samenstellen, waarin ze weliswaar wel de Heer zijn gaan dienen uiteindelijk, maar niet exclusief als enige God. Dit zijn, kort door de bocht gezegd, de Samaritanen geworden. Zij zijn in de ogen van de Joden een soort tweederangsgelovigen. De Joden voelen zich immers afstammelingen van de Judeeërs, die in de tekst worden genoemd. Het koninkrijk van koning David, dat ene Israël van twaalf stammen, is immers verdeeld geraakt, zo lezen we ook. Uiteindelijk is het rijk gescheurd in twee delen: Israël en Juda. Israël, met als hoofdstad Samarja, vertegenwoordigde tien stammen. Juda, met als hoofdstad Jeruzalem, vertegenwoordigde de overige twee stammen. Het tienstammenrijk Israël is vermengd geraakt, opgelost in de omliggende volken. Het tweestammenrijk Juda is overgebleven. Het is weliswaar ook niet ontkomen aan ballingschap, maar het heeft het wel overleefd. Kort en goed zijn de Joden dus de afstammelingen van de Judeeërs. Je moet je daarbij wel beseffen dat dit soort stukken uit het perspectief van de Judeeërs geschreven zijn. Maar dat laat onverlet dat ze ook kritisch zijn naar zichzelf, want ook de Judeeërs hielden zich ook niet aan de geboden van de Heer hun God, staat er. Maar ze worden daarin wel voorgesteld als volgers; volgers van de Israëlieten. Het lijkt daarom te zijn dat de schrijver zegt: daarom verwierp de Heer alle nakomelingen van Israël. Om de kern rondom Jeruzalem, met de koningsstam waaruit ook Jezus voortkwam, te redden. Nogmaals, we lezen dit alles vanuit het perspectief van de Judeeërs. Je zou lastige vragen kunnen stellen over hoe God kan besluiten tot het verwerpen van een deel van zijn volk, maar die vragen beantwoordt deze tekst niet. Deze tekst gaat erover hoe twee volken elkaar verliezen en zelfstandig verder gaan. En dat heeft redenen die bij de mensen liggen, en niet bij God. En God trekt daaruit zijn conclusies.
Van de tien stammen gaan we naar de tien melaatsen. Wat hier gebeurt is vanuit het perspectief van 2 Koningen interessant. Jezus is in het grensgebied van Samarja en Galilea. En dat niet alleen: in dat gebied komen een aantal zieken hem tegemoet, zonder informatie over hun afkomst op dat moment. We zitten dus in vermengd gebied, in een gebied met een mix van culturen en godsdiensten. De Joden spelen hier geen dominante, maar een ondergeschikte rol. En in dat vermengde grensgebied spreken de zieken Jezus met twee titels aan: ‘Meester’ maar ook gewoon simpel bij zijn voornaam: ‘Jezus’. Dit is niet zonder betekenis. Het betekent dat Jezus niet onverdeeld als Heer wordt bestempeld door de groep. Sommigen zullen hem als een wonderdoener, een incarnatie van een godheid, of als Jood, of als leraar benaderd kunnen hebben. Er lijkt geen eenheid te zijn hun visie op Jezus. En dat is ook logisch, in dit grensgebied. Niet alles ademt vanzelfsprekend van een Joodse, laat staan een Joods-Christelijke cultuur en visie. Gelukkig maar. Want het is in dit grensgebied dat Jezus juist door een Samaritaan volledig wordt erkend in wie Hij is. De Samaritaan ziet in Jezus degene die van Godswege hen genezing heeft gebracht. Hij loofde God en hij dankte Jezus. Dat is van tweeën één, zoals God en Jezus van tweeën één zijn.
Jezus zet het nog even op scherp door te zeggen wat er gebeurt. Hij vraagt: ‘Zijn er niet tien gereinigd? Waar zijn de negen anderen? Wilde niemand anders terugkomen om God eer te bewijzen dan alleen deze vreemdeling?’ Het woord vreemdeling, buitenlander, heeft hier extra lading omdat Samaritanen strikt genomen maar half-vreemdelingen zijn, Israëlieten met een dubieuze afkomst. Maar met het woord voor vreemdeling doelt Jezus op het strikte onderscheid tussen Joden en niet-Joden. Het woord voor vreemdeling dat Jezus hier gebruikt is hetzelfde woord dat in de tempelvoorschriften wordt gebruikt voor de vreemdelingen die de tempel niet in mogen. Maar zo wordt niet de Samaritaan in dit geval weggezet, maar de anderen, waaronder we mogen vermoeden dat er ook Joden onder waren – anders was het geen punt geweest dat deze ene een Samaritaan was. De Samaritaan wordt niet weggezet, maar de anderen, waaronder ook Joden. Dus in dit verhaal van Lucas geeft de Samaritaan een tegengesteld contrast vergeleken bij het verhaal van hun ontstaan in 2 Koningen. Een onverwacht contrast dat zijn hoorders aan het denken moet zetten.
Volgens de Joodse voorschriften gaan zij naar de priester. Dit, zo vertelt het wetboek Leviticus, moet bepalen of een huidaandoening huidvraat is of niet, en of iemand dan onrein is of niet. Maar alleen deze Samaritaan ziet de hand van God in de reiniging en looft God en dankt Jezus voor wat God in Hem heeft gedaan. De anderen lijken het voor lief te nemen en enkel te leven naar de geboden, die voor hen gewoonten zijn geworden.
De vraag die Jezus ons stelt is of ons geloof gewoonte is geworden, of dat er nog plaats is voor de houding van de Samaritaan. Die houding zou je denk ik kunnen omschrijven als ‘verwondering’ en ‘dankbaarheid’. De Samaritaan verwondert zich over wat God doet in zijn leven en is dankbaar. Jezus spoort ons aan op zoek te gaan naar Gods hand in ons leven. En dan gaat het niet om grote wonderen zo zeer. Maar om verwondering hoe dingen lopen. Hoe mensen op het juiste moment iets voor je doen, hoe iets onverwacht ten goede keert, hoe zaken lekker lopen, hoe mooi iets kan zijn, hoe fijn iets kan zijn, hoe je toch ineens rust kunt vinden, of je erkend voelt, gezien, iets kan meevallen, hoe diep je ontroerd kunt zijn door wat je overkomt of tegemoetkomt. Als je er open voor staat dat dat kan gebeuren, en dat dat niet te sturen is, maar je tegemoet komt, je in je leven gegeven is, het leven dat God je geeft, wees dan dankbaar.
Maar doen we dat wel genoeg? Wie komt er naar de kerk om God te danken? Is niet veel eerder een criterium of we er wat aan hebben wat er in de kerk gebeurt, in plaats van dat we God willen danken, ik hou haast zeggen: ongeacht wat er gebeurt. Zoeken we naar wat in ons straatje past of zoeken we de verwondering te voelen en van daaruit God te kunnen danken?
Daar speelt nog iets anders mee. En daarin komt het contrast van 2 Koningen weer terug. Aan het eind van hoofdstuk 17 worden een aantal goden genoemd waarvoor beelden worden gemaakt. Dit zijn de goden van respectievelijk de schepping (Sukkot-Benot), de onderwereld (Nergal), water&wijsheid ((Nibchaz), vruchtbaarheid (Tarkat) en geboorte (Anammelech) en een god die ‘goddelijke koning’ heet (Adrammelech). Die vereren ze naast de Heer staat er. De vraag die een van de tien geboden, dat van geen andere goden mogen dienen, altijd stelt, is niet zozeer dat je alleen maar je moet concentreren op de God van Israël als een soort dwangmatige plicht met oogkleppen, maar wel de vraag wie je dankt voor je leven en voor alles wat belangrijk is in je leven? Als je aan de ene kant een duidelijk geloof heb in de God van Israël, de God van Jezus, zoek je daarnaast dan nog verder in allerlei spirituele bronnen om andere stukjes geloof als een lappendeken aan elkaar te rijgen? Begrijp me goed, het is niet verkeerd als andere spirituele bronnen je dichter bij de Bron kunnen brengen. Wel wordt je geloof fragmentarisch, een lappendeken, als je allerlei inzichten gaat verzelfstandigen en loskoppelt van de verhalen van de God van Israël en van Jezus. Dan ben je zelf het centrum van je geloof, als degene die kiest, en niet meer God, die je geloof en leven schenkt, en die redding brengt in je leven. Wie onrustig blijft zoeken, omdat hij het nog niet heeft gevonden, mag weten dat je het niet zelf hoeft te zijn die alles aan elkaar hoeft te rijgen van inzichten uit allerlei boeken en religies. God heeft je het leven gegeven. God kan je helpen die rode draad te vinden door je onrust en door al je vragen heen. Volg Hem.
Kijk maar naar de Samaritaan bij Jezus. Hij komt van buiten en ziet de kern waar het om draait in de mix van culturen en religies. En hij doet simpel dit: hij looft God en hij dankt Jezus. Hij is net zomaar gaan kijken wat er bij Jezus te beleven valt, maar hij verwondert zich en dankt God. Hij legt het centrum van zijn leven niet bij zichzelf maar bij God, die hem reinigt. En in dat geloof, zegt Jezus, ligt redding. Verwonder je en wees dankbaar, en dat zal je redding zijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten