dinsdag 28 juni 2011

"Geen vrede maar het zwaard": liefde en lijden horen bij elkaar

Tekst: Jeremia 29: 1,4-14 en Mattheüs 10: 34-42

Het valt niet mee een dergelijke tekst van Jezus voorgeschoteld te krijgen, waarin Hij zegt: ‘Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard.’ We worstelen al genoeg met onze eigen zwaarden, en dan komt Jezus daar nog eens met zijn zwaard bij. Een zwaard nota bene dat een wig drijft tussen familieleden. Het komt daarmee heel dichtbij.

En als we naar Jeremia luisteren, dan horen we weliswaar een God die het geluk van zijn volk voor ogen zegt te hebben en niet hun ongeluk, maar dat geluk laat wel lang op zich wachten, wel 70 jaar.

Waarom is het niet mogelijk dat het volk bespaard blijft zolang te moeten wachten op geluk? En waarom moet bij Jezus dat zwaard erbij komen? Waarom kan Gods liefde niet voorkomen dat mensen lijden?

Het simpele antwoord is dat lijden bij liefde hoort. En dat wie anders zegt weliswaar zegt wat wij graag willen horen, maar domweg onwaarheid spreekt.

Dat is waar Jeremia mee te maken heeft. Ten tijde van de Babylonische ballingschap, de grote crisis in het bestaan van het oudtestamentische Israël, preekt hij. En als Jeremia ergens niet tegen kan dan zijn het wel mensen die niet bereid zijn de problemen eerlijk onder ogen te zien. En die mensen zijn er. Ze zitten veilig nog in het oude koninkrijk Juda, dat nu door een vazalkoning van de Babyloniërs wordt bestuurd. Een koning die doet wat de bezetter zegt, maar die de indruk geeft dat alles gewoon op de oude voet verder gaat in de hoop op een snelle bevrijding. Maar Jeremia verwacht niet daar de toekomst van. Wanneer je het lijden niet onder ogen ziet kan er ook niet echt sprake zijn van een nieuwe toekomst. Als je je kop in het zand steekt voor problemen, worden deze problemen nooit echt opgelost. Hooguit met lapmiddelen. Er wordt heel veel in der minne geschikt om de lieve vrede.

Maar er bestaat geen lieve vrede. Vrede is iets dat je moet verwerven. Vrede moet bevochten worden. Hoe vreemd dat in zichzelf ook klinkt. En zo verwacht Jeremia de toekomst juist van de ballingen, die ver van huis onder het juk van de bezetting lijden. God vraagt van zijn ballingen zich in te zetten voor hun eigen behoud. Huizen te bouwen, voedsel te verbouwen, huwelijken aan te gaan en kinderen te krijgen. Dat is niet bedoeld als kop in het zand steken, of het uithouden van de ballingschap voor zolang het duurt zonder verzet. Nee, God vraagt zijn mensen het waagstuk aan te gaan in den vreemde, ver weg van de tempel nota bene, een relatie met Hem op te bouwen. Te staan voor wie ze zijn en van wie ze zijn. Een echte toekomst bouw je op als je niet veilig in de vertrouwde tempel gaat zitten, waarin alles hetzelfde lijkt, maar als je daarentegen in een nieuwe situatie met al zijn problemen en uitdagingen je gaat voor een leven met God. En zo trouw blijft aan waar je voor staat.

Zo legt Jeremia veel meer verantwoordelijkheid bij de Israëlieten dan ze misschien willen hebben. Het gaat er niet om dat je slaafs de tempel volgt en onderhoudt en gewoon meegaat in hoe alles loopt. Wat Jeremia hier schrijft vormt de basis voor de opkomst van synagogen over de hele wereld, waarin ieder mens in iedere gemeenschap zelf de dienst van het gebed waarneemt. En dus zelf verantwoordelijk wordt voor het in stand houden van die gemeenschap. En hebben ze gelijk gekregen? Jawel. Na de verwoesting van de tweede tempel is het Joodse volk aangewezen op synagogen. Zonder die zou ze nu werkelijk verstrooid zijn en geen toekomst hebben.

Wat Jeremia hier laat zien is dat ieder mens zelf verantwoordelijk is voor het bidden in vrede. En dat dit niet gegeven is in een veilige plek van lieve vrede, en ook niet op een plek van ‘onze lieve Heer’. Dominee Buskes uit Amsterdam heeft ooit gezegd: ‘Onze lieve Heer bestaat niet.’ Daarmee bedoelt hij natuurlijk niet het bestaan van God te ontkennen, maar wel gaat hij in tegen een beeld van een lieve God, die met alle mensen van goede wil de lieve vrede bewaart. Er bestaat geen lieve vrede. Vrede komt met het zwaard. Dat is heel moeilijk. Zeker als dat zwaard juist een wig drijft in de gemeenschap zelf. Met het beeld dat andere mensen buiten de gemeenschap ons niet accepteren zijn we wel vertrouwd geraakt. Maar in het verhaal van het Nieuwe Testament laat Jezus pijnlijk zien dat dit zwaard een wig drijft in de gemeenschap zelf, ja zelfs in families. Het is evenwel geen zwaard dat scheidt, het is een zwaard dat snijdt. Het maakt kloven tussen mensen zichtbaar. Het snijdt oude wonden open. En waarom? Omdat alleen zo een nieuwe toekomst mogelijk is. Kan het niet anders? Ja, het kan wel anders, maar het is niet anders. En dus hebben we ermee te strijden.

Want als je het leven probeert te behouden, zul je het verliezen. Maar als je het leven verlies omwille van Christus, die zal het behouden.

Omwille van Christus? Ja, dat is de Heer van de gemeenschap van de kerk. Dat is de Heer die zelf aan dat zwaard ten onder is gegaan, en is opgestaan. Hij is letterlijk de belichaming van wat Hij, en eerder Jeremia, betoogt. Alleen door te staan voor wat je gelooft en heilig acht; alleen door zelf je verantwoordelijkheid te nemen voor de dienst aan God; alleen zo komt er een nieuwe toekomst.

Hier wordt dus geen lijden verheerlijkt tegenover een leven waarin lijden vermeden wordt. Hier wordt gezegd: het lijden is er en het hoort erbij. Alleen zo is de vrede en gewonnen vrede, en geen lieve vrede. En dat alles is liefde. En liefde komt van God. Er bestaat geen lieve God, maar er is wel de liefde van God. En die liefde maakt het dragelijk het lijden te doorstaan. Als je die liefde zelf ook maar leeft.

Ik vond een mooi stuk in de Arabische literatuur van de dichter Kahlil Gibran dat ik hier graag bij wil lezen.


"Als de liefde je roept, volg haar dan
al is de weg ook steil en zwaar.
Als haar vleugels je omarmen, vrees dan niet het zwaard
daartussen, maar geef je aan haar over.
En heb vertrouwen in wat zij zegt,
ook al slaat haar stem je dromen stuk,
zoals de noordenwind een tuin verwoest.

Want de liefde is een koningskroon en een doornenkroon.
Zoals de liefde doet groeien, zo snoeit zij ook.
Zoals zij reikt tot in de hoogste takjes die trillen in het zonlicht,
zo bukt zij zich tot aan de wortels, die zich vastklampen aan de aarde, en rukt ze los.
Als graan zal de liefde je oogsten.
Zij zal je dorsen totdat je naakt bent.
Zij zal je zeven tot je zuiver bent van het kaf.
Zij zal je malen tot je wit bent.
Zij zal je kneden tot je soepel bent;
en dan vertrouwt ze je toe aan haar heilige vuur, opdat je het gewijde brood wordt voor het heilige feest van God.

Dit alles zal de liefde met je doen opdat je de geheimen van je hart leert kennen, en zo deel wordt van het hart van het Leven.

Maar als je uit vrees slechts zoekt naar de rust en de genoegens van de liefde,
bedek dan liever je naaktheid en verlaat de dorsvloer,
en betreed een wereld zonder seizoenen waar je lach hol zal klinken en je tranen zoutloos zullen zijn.

Liefde geeft alleen zichzelf en neemt alleen van zichzelf.
Liefde kent geen bezit en is geen bezit.
Want liefde is zichzelf genoeg.

Als je liefhebt, zeg dan niet: “God is in mijn hart”, maar zeg: “Ik ben in het hart van God.”

En je zult de loop van de liefde niet kunnen bepalen, want wanneer je de liefde waardig bent, zal zij jouw koers bepalen.

Liefde kent geen verlangen dan de vervulling van zichzelf.
Maar als je lief hebt en toch verlangt, laat dan diy je verlangen zijn:
Te smelten en te stromen als een beek die ruist als een lied in de nacht.
Te overstromen van liefde zodat het pijn doet.
Verscheurd te worden door de kennis van liefde,
en gewillig en vol vreugde hiervoor te lijden.
Te ontwaken met een verheven hart en een nieuwe dag vol liefde te begroeten.
Te rusten in het middaguur en de verrukking van de liefde te overdenken.
Thuis te komen op het avonduur met dankbaarheid.
En dan te slapen met een gebed voor de geliefde in je hart en een danklied op je lippen."

Kahlil Gibran

Geen opmerkingen:

Een reactie posten