donderdag 23 juni 2011

Voor uit gaan - preek in de eerste dienst van de Protestantse Wijkgemeente Ambrosiuskerk

Tekst: Exodus 34: 4-9 en Mattheüs 28: 16-20

Podcast/geluidsfragment

In deze eerste viering van de Protestantse Wijkgemeente Ambrosiuskerk worden we er door Jezus op uit gestuurd met een missie. En daartoe versterken we ons vandaag met nieuwe ambtsdragers. Het is tijd om vooruit te kijken. De afgelopen jaren in aanloop naar de vereniging hebben we 40 jaar kerkgebouw en 50 jaar Gereformeerde Kerk gevierd en stilgestaan bij onze historie. Ook hebben we vanwege de fusiegesprekken stilgestaan bij wat er nog tussen onze twee gemeenten instond. Nu zijn we verenigd en is het tijd om vooruit te kijken.

Dat is wat anders dan dat het volk Israël deed. Bevrijd uit de slavernij van het angstland Egypte tartten ze God en zijn gezant Mozes door een gouden kalf te maken. Dat is wat vooraf gaat aan het verhaal dat wij zojuist lazen. Niet voor niets hakt Mozes nu twee stenen platen uit, net als de vorige, zoals we lazen. De vorige zijn namelijk door Mozes stukgegooid toen hij de berg afkwam en zag dat het volk een gouden kalf gemaakt had. Een gouden kalf, een god in eigen beheer. Met eigen middelen bij elkaar gebracht nota bene. Het volk droeg er met zijn eigen sieraden aan bij. Met eigen middelen creëerden zij zich een god om achteruit te kijken. Want dat is wat ze deden. Zonder vertrouwen in de toekomst en de God die hen daarin zou leiden, houden ze vast aan de zekerheden van voorheen. De slavernij. Ze maken zichzelf gevangene van een statische god, die zijzelf kunnen manipuleren. Zonder vertrouwen en zonder geloof blijven zij steken in het verleden. Het is nog veel erger. Ze identificeren hun nieuwe god in eigen beheer met het glorieuze verleden van de God van Abraham, Izaak en Jakob. Het is deze gouden god, die ons uit Egypte heeft geleid, zeggen ze. Het is dus allemaal heel bedrieglijk. Dit gouden stierkalf is niets minder dan een valse voorstelling van het verleden, dat waar mensen houvast aan hebben. Het gouden stierkalf staat symbool voor een kerk die gestold is en zich beroept op het verleden. Die concrete vormen heilig verklaart, die met eigen middelen bij elkaar zijn verzameld. Die de eigen inbreng stelt boven die van de Heer van de Kerk.

Hoe reageert God daarop? Woedend is Hij. Geen twijfel over mogelijk. Maar Mozes gaat meteen met hem in conclaaf. God is zo woedend dat hij het volk het liefst uit de weg ruimt. Een logische eerste reactie. Dat God zich zo verraden voelt, maakt begrijpelijk dat hij zo reageert. Maar Mozes zegt tegen hem: Wilt u dat de Egyptenaren zeggen dat het u allemaal daarom te doen was; om hen te bevrijden en vervolgens te doden? Bij woede val je vaak in je eigen zwaard. Al voel je je nog zo verraden en heb je nog zoveel reden om de ander iets aan te doen; dergelijke woede keert zich altijd als een boemerang op je terug. Doe je jezelf niet het meeste geweld aan als je je woede volgt?

Maar het is wel goed om te laten zien waar het op staat. Mozes komt niet zomaar naar beneden met een gezicht van: goh, vertel eens, hoe kwamen jullie hiertoe? Nee, hij smeet woedend de twee stenen tafels aan stukken. De omgangsregels, de basis van de gemeenschap ligt aan stukken wanneer mensen God gijzelen in hun eigengemaakte beelden.

Hoe nu verder? God zegt tegen Mozes in het hoofdstuk voorafgaand aan dat van vanmorgen: Vertrek van hier, met het volk dat je uit Egypte hebt weggeleid – Hoor je dat? Hij trekt zijn handen ervan af. Mozes, vertrek jij van hier met het volk dat jíj uit Egypte hebt geleid. Oké, Hij stuurt een engel vooruit. Maar, zegt God, Ik trek niet met jullie mee, want jullie zijn een onhandelbaar volk en ik zou jullie daarom onderweg kunnen doden.

De woede zit diep. God zou zomaar de neiging kunnen hebben van zich af te slaan. Hij kan maar beter niet mee. Hoewel, God zou God niet zijn als hij niet probeert het volk weer voor zich te winnen. Hij zegt: doe je sieraden af, dan zal ik besluiten wat ik met jullie zal doen. Waar eerst het volk al zijn sieraden gaf voor het gouden kalf, wil God nu zien dat ze ze wegdoen voor Hem.

God trekt niet mee, maar blijft er nog wel bij. Buiten het kamp staat een ontmoetingstent. En hij communiceert met het volk via Mozes. Dat leek God even beter. Soms moet je even afkoelen.

En Mozes zegt: Ja, nu zegt U wel dat ik verder moet trekken met het volk, maar hoe weten wij dan dat U ons goedgezind bent? Vergeet toch niet dat deze mensen uw volk zijn. Toen antwoordde God: Moet ik dan zelf meegaan? Ja, zei Mozes, of laat ons anders niet verder trekken. Hoe kunnen wij bestaan als kerk, als gemeenschap van gelovigen, als we ons in onze bijzondere boodschap en onze waarden en normen niet gesteund worden door onze God? Een kerk zonder God is zinloos. Hoe onhandelbaar wij soms ook kan zijn. Wij hebben godnodig dat Hij met ons meetrekt, door onze weerbarstigheid heen.

Laat mij dan toch uw majesteit zien, zegt Mozes. Ik zal in mijn volle luister voor je langs gaan en in jouw bijzijn mijn Naam ‘Ik zal er zijn’ uitroepen. Maar mijn gezicht zul je niet zien, want geen mens kan mij zien en in leven blijven. Anders gezegd: wie kan God recht in de ogen kijken? Dat kan niemand. Dus zegt God: oké, je zult me zien, maar als ik voor je langs ga, zal ik je in een kloof laten schuilen en mijn hand beschermend voor je houden tot ik voorbij ben. Als ik mijn hand weghaal, zul je mij van achteren zien; mijn gezicht mag niemand zien.

Uiteindelijk horen we in het stuk van vandaag Mozes vragen: Als u mij goedgezind bent, Heer, trekt u dan met ons mee, ook al is dit volk onhandelbaar. En God antwoordt dan in het volgende vers: Ik wil een verbond sluiten.

Zo trekt God met ons mee. Hij gaat voor ons uit. En dus zien wij Hem van de achterkant. Wij kunnen hem niet recht in de ogen kijken. Maar Hij is ons goedgezind. En daarom doet hij dat, hoe onhandelbaar wij ook zijn. En God presenteert zich dan met de naam ‘Ik zal er zijn’ en presenteert zich onder andere als een God die duizenden geslachten zijn liefde bewijst, die schuld, misdaad en zonde vergeeft, maar niet alles ongestraft laat en voor de schuld van de ouders de kinderen en kleinkinderen laat boeten, en ook het derde en vierde geslacht. Daar wil ik even bij stilstaan. Want God bewijst zijn liefde dus, vergeeft, maar laat ook niet ongestraft. Hoe zit dat? Vergeeft hij nou wel of niet, en wat kunnen volgende generaties daar nu aan doen dat hun voorvaderen iets deden dat niet goed was.

Allereerst zegt de Joodse traditie dat de duizenden geslachten die hij zijn liefde bewijst dan toch minimaal met 500 keer zoveel zijn dan de vier geslachten die niet ongestraft blijven. Maar er is nog iets anders. En daarvoor ga ik naar het andere verhaal van vanmorgen. Ook daar worden mensen op weg gestuurd, nu de discipelen, en door Jezus. En ze krijgen de opdracht alle volken tot zijn leerlingen te maken en te dopen in de Naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest en hun te leren dat ze zich moeten houden aan alles wat Hij heeft opgedragen.

Dat woord voor ‘houden’ kan misschien beter vertaald worden met bewaren, of acht slaan op, of letten op, of toezicht houden op, of waken over. Waar we God niet onder ogen kunnen komen, is het nodig om te zorgen dat we onze ogen op de geboden gericht houden. Net als bij Mozes die van God op de berg naar beneden kwam met de twee stenen tafelen. Israël weet dat wat slecht gaat de volgende generaties beïnvloedt. Weliswaar met een beperkt bereik van enkele generaties, maar toch. Daarom richt Jezus de leerlingen en de volken op de geboden. Om dat te doorbreken. Als Jezus zegt dat ze zich moeten houden aan wat Hij heeft opgedragen, zegt Hij eigenlijk: leer van de fouten van de vorige generaties. Doorbreek dat, want God vergeeft. Niet zomaar, maar wanneer je je ogen houdt op de geboden. God is geen God van goedkope genade. Hij is een God die worstelt met het onhandelbare volk dat wij zijn, maar Hij is een realistische God. Hij heeft lief, en Hij vergeeft, en Hij gaat dus zijn volk voor.

Dat doet God uiteindelijk ook weer in Exodus. Zonder God is het volk stuurloos. Is het niet dat bijzondere volk dat God heeft uitgekozen. Is het verloren. Zo ook wij. Het is mooi om te lezen in het verhaal uit het Nieuwe Testament dat de leerlingen Jezus eer bewezen, maar dat enkelen nog twijfelden. Ja, zo is het. En daarom gaat Jezus ons voor. Hij stuurt ons erop uit om in zijn Naam mensen tot zijn leerlingen te maken, gericht op de geboden. Daar halen we de moed vandaan om de kerk ook te besturen, en een ambt op ons te nemen. Maar ook daarbuiten, in het ambt van gelovige is het onze roeping erop uit te trekken en alert te leven en zo te laten zien hoe de verhalen van het geloof ons inspireren. De Naam van God gaat voor ons uit – ‘Ik zal er zijn’ – en wij gaan in dat spoor. Zo gaan we vooruit

in de Naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten