Tekst: Sefanja 2:3 en 3: 9-13, Mattheüs 4:24-5:12 en 1 Korinthiërs 2: 6-16
‘Zoek de Heer’. Daar beginnen de lezingen vandaag mee.
‘Zoek de Heer’.
Nadat we vorige week door Paulus in hoofdstuk 1 werden aangespoord om na te denken over onze roeping, gaan we nu de andere kant op en staan we stil bij hoe we God kunnen zoeken.
Hoe zoek je God? Dat is niet makkelijk, want in deze wereld lijkt Hij vaak niet te vinden. God is niet iets of Iemand die uit deze wereld opkomt. En hoe moet je iets vinden als je niet weet wat je zoekt? Je kunt wel geloven dat er iets is, maar hoe weet je nu wat dat iets dan is? Hoe verkrijg je de wijsheid om te weten wat dat iets dan is? Hoe verwerf je de kennis om God te kennen?
Laat ik het ook eens andersom vragen: hoe leg je geloof uit aan iemand die er niets bij voelt? Hoe leg je uit dat dat verhaal van Jezus van Nazareth die gestorven is aan het kruis en is opgestaan jou zo raakt dat het je leven zin geeft. En meer nog: hoe leg je uit dat de God van wie Jezus getuigt, bestáát? Hoe leg je uit dat waar je in gelooft werkelijkheid is? En niet zomaar een mooi verhaal? En dan gaat het mij nog niet eens zozeer om wat je gelooft, maar dat je het gelooft, en dat het voor jou werkelijkheid is. Hoe leg je dat uit aan iemand die er niets bij voelt?
Als gelovige kun je ervaren dat je bij anderen op een muur botst als het gaat om geloof. En dat heeft dan niet eens zozeer te maken met onwil of met het ontbreken van tolerantie. Het heeft te maken met onbegrip. Dat anderen zich niet kunnen voorstellen dat je dat gelooft. Wanneer je daar gevoelig voor bent kan het geloof erg ongeloofwaardig voelen. En toch, je gelooft het, maar hoe laat je dat een ander nu kennen?
Het is daarom dat wij als gemeenten geloven dat het zin heeft om missionaire jongerendiensten te organiseren, zoals vanavond. De teksten die vanavond gezongen worden raken aan die thema’s die bij ons in de kerk aan de orde komen. Ze hebben als het ware een brugfunctie om vanuit het gevoel van die teksten door te gaan op het verhaal van ons geloof. Daarmee hopen we mensen in hun gevoel te bereiken die anders niet zouden begrijpen waar het in het geloof nu om gaat.
Want leren geloven is niet makkelijk als je van buiten komt. Het doet heel vreemd aan. En dan niet zozeer om onze vormen van liturgie of van ons taalgebruik. Maar het geloof doet heel vreemd aan als het gaat om hoe we in de wereld staan. De bergrede waar we net uit lazen is zo’n voorbeeld. Gelukkig de treurenden, want zij zullen getroost worden. Gelukkig wie hongeren en dorsten naar gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden… Als je dat toch leest als buitenstaander, dan denk je toch: droom lekker verder. Zo zit de wereld niet in elkaar. En als je even later Jezus hoort zeggen dat je je vijanden moet liefhebben en moet bidden voor wie je vervolgen, en dat je je andere wang moet toekeren als je geslagen wordt; dan voel je toch zelf al enige vervreemding, laat staan als iemand dit hoort die volstrekt onbekend is met het geloof. Mooie dromen, maar dat is toch geen werkelijkheid?
De wijsheid die achter dit soort geloofsuitspraken zit klinkt dan ook vaak nogal dwaas in de oren van de wereld. Wie durft er nu de treurenden te feliciteren omdat ze getroost worden? Wie haalt het in zijn hoofd zijn andere wang toe te keren? De logica van het geloof is niet de logica van de wereld. In de logica van het geloof zijn de laatsten de eersten, en wordt het zwakke sterk en het dwaze wijs.
Hoe kun je in de wereld waarin geloof dwaasheid is God leren kennen? Voor Paulus is dat de centrale vraag. En hij heeft daar een heel concreet beeld bij: het kruis van Christus. In de ogen van de wereld is het kruis het symbool van mislukking en vernedering. Wie zo gestraft wordt is alle waardigheid ontnomen. En zo iemand dan ook nog koning noemen is dan natuurlijk helemaal dwaasheid. Maar niet voor Paulus. Voor hem is het een overwinningssymbool. Ja, niet het kruis op zich natuurlijk, dat is inderdaad een vreselijke dood geweest, maar de uitwerking ervan werd redding in plaats van ondergang. Het is de wereld op zijn kop.
Maar hoe begrijp je dat? Hoe kun je in godesnaam begrijpen wat in het geloof allemaal wordt omgekeerd, wat zo dwaas, onlogisch klinkt? Paulus zegt dat we dat niet uit onszelf kunnen. Hij zegt: jij bent toch de enige die jezelf kunt kennen? Dan is God ook de enige die zichzelf kan kennen. Dus God is de enige die jou hem kan leren kennen. En hoe doet Hij dat? Met zijn Geest. Het is zijn Geest die je meeneemt in de zoektocht naar Hem. Daarom kun je Hem ook vinden zonder dat je weet wat je zoekt.
Dat klinkt alleen nog steeds erg ver weg. Misschien is het voorstelbaar te maken op deze manier. Hoe kun je een ander persoon leren kennen? Niet door alles over hem te weten te komen buiten hem of haar. Wel wanneer je in de ontmoeting met die persoon in de ban van hem of haar komt. Wanneer iemand je intrigreert, je nieuwsgierig maakt, je laat verlangen. Dan neemt die ander je in beslag, neemt die ander je mee, en zo leer je die ander kennen. En vaak begint dat niet bij onszelf. Er moet iets in die ander zijn dat iets wakker roept in ons, ons raakt. Wanneer er geen klik is zal het niet lukken.
Zo is het ook met God. Er is iets in God dat mensen in beslag neemt, meeneemt, en dat noemen we de Geest. Als mensen enthousiast zijn, dan zijn ze letterlijk in-God. Dat betekent enthousiasme. Of wanneer mensen geïnspireerd zijn, dan zijn ze letterlijk in-de-Geest, in Spirit. Het is Gods Geest die ervoor kan zorgen dat we Hem kennen. We hoeven dus ook geen halsbrekende toeren uit te halen om het geloof te bewijzen. Want het geloof is niet te bewijzen naar menselijke maatstaven. En iemand overtuigen in de rationele zin zal ook niet lukken. Jouw inspiratie kan wel andere mensen aansteken, en zo het onbegrijpelijke doen laten kennen. Want het is niet van deze wereld, zegt Paulus. Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord, wat in geen mensenhart is opgekomen, dat heeft God bestemd voor wie hem liefhebben, citeert hij.
Wanneer mensen het dwaas noemen om te geloven, en dat heb je misschien wel eens meegemaakt, dan is het belangrijk om deze moeilijke zin van Paulus tot je te nemen. Hij zegt in vers 14 en 15: Een mens die de Geest niet bezit, aanvaardt niet wat van de Geest van God komt, want voor hem is het dwaasheid. Hij kan het ook niet begrijpen, omdat het geestelijk moet worden beoordeeld. Maar een mens die de Geest wel bezit, kan alles beoordelen, en zelf wordt hij door niemand beoordeeld. In deze zinnen zit nogal wat ruis waardoor we het gauw verkeerd verstaan. Gaat het hier nu over een oordeel, en hoezo kunnen gelovigen niet worden beoordeeld? Wat Paulus hier bedoeld is dit: wie gelooft hoeft zich niet te verantwoorden, dat wil zeggen, niet naar wereldse maatstaven. Want dat kan toch niet. Het is onverklaarbaar en onverstaanbaar voor wie de Geest niet bezit. Daarom zegt Paulus dat het gééstelijk moet worden beoordeeld. De nadruk ligt dus in de zin niet op beoordelen maar op het geestelijke. Pas als je voelt wat iemand beweegt kun je met hem of haar in gesprek en ook best kritische vragen stellen – er is dan een zekere geestelijke verbondenheid. Als iemand niet voelt wat een ander beweegt of begeestert en die dat maar belachelijk vindt, geeft die persoon wel een oordeel, maar hoeft die ander daar geen boodschap aan te hebben, want die kan er niets mee, net zoals diegene die het oordeel velt niets met het geloof kan. Snap je het verschil?
Laten we dus niet te gauw bang zijn dat het geloof niet overdraagbaar is aan mensen. Want het klopt dat wij dat niet kunnen. Het is wel mogelijk op een geestelijke manier. Dat betekent dat het van ons afstraalt, hopelijk ook nu en ook vanavond bij de Blofdienst, en als je iemand ontmoet die je naar je geloof vraagt. Het betekent ook dat in onze zoektocht naar God wij niet God actief aan het zoeken zijn, maar zoeken gegrepen te worden door Gods Geest. Dat is een fundamenteel andere houding. Ik kom zoveel mensen tegen die actief naar God aan het zoeken zijn en alles lezen wat los en vast zit. Nu is daar op zich niets mis mee, maar tussen de bladzijden door moet wel ruimte zijn om gegrepen te worden in plaats van om het in je greep te krijgen. Ik bedoel dit: ik kom mensen tegen die zeggen: Ik wil geloven in een God die zo en zo is, of: Dit of dat kan ik niet geloven. Natuurlijk is het goed om onze geloofsbeelden te blijven herijken, maar nooit naar onze maatstaven, maar naar geestelijke maatstaven. Want God is er, was er en zal er zijn. Hij zal zich vaak verbaasd hebben over de beelden die wij van Hem allemaal hebben en het is goed dat we blijven nadenken. Maar hoe meer zal hij zich verbazen over mensen dat ze niet willen dat iets waar is dat wel waar is. Het is niet aan ons om te bepalen wat we kunnen geloven, maar aan God. Anders definieer je je eigen godsdienst zonder God buiten je, en weet je eigenlijk niet meer wat je nog van hem kunt verwachten. Paulus zegt: God neemt je door zijn Geest in bezit en laat je zien wat je kunt geloven. En niet andersom: wij hoeven God niet te zeggen hoe Hij is, en hoe niet. Er staat immers geschreven, zegt Paulus: Wie kent de gedachten van de Heer, zodat wij hem zouden kunnen onderwijzen?’ Anders gezegd: God heeft geen instructeurs nodig.
Wanneer we aangeraakt worden door Gods Geest, blijkt geloof geloofwaardig, zullen we de diepten van God leren kennen, leren voelen, en zal het van ons afstralen naar wie er open voor staan, en hoeven we niet te vrezen voor het oordeel van wie het niet begrijpen. Want wat geen oog heeft gezien, en geen oor heeft gehoord, wat in geen mensenhart is opgekomen, dat heeft God bestemd voor wie hem liefhebben.
zondag 30 januari 2011
zondag 23 januari 2011
Denk eens na over uw roeping
Tekst: Jesaja 49: 1-7, Mattheus 4: 12-22 en 1 Korinthiërs 1:26-2:5
‘Denk eens aan uw roeping, broeders en zusters’. Dat is de opdracht die de lezing uit de brief van Paulus aan de inwoners van Korinthe vandaag ook aan ons geeft. Denk eens na over uw roeping. Maar dat is niet makkelijk, want weten we eigenlijk nog wat daarmee bedoeld was, met roeping? Is roeping iets wat ons allemaal aangaat, of is roeping enkel iets voor ambtsdragers, in het bijzonder voor predikanten en priesters? Dat laatste zou je gauw denken, want dat is eigenlijk het enige waar we de term roeping nog bij gebruiken. En misschien ook wel bij sommige leiders, die met een zekere zelfopoffering zich geroepen voelen om een volk te dienen. Roeping klinkt heel groot, en heel vergaand. Voor weinigen weggelegd, door velen vermeden. Verhalen klinken misschien door van profeten die door God geroepen werden en die zich daar heftig tegen verzetten. Roeping lijkt iets heiligs te hebben. En de lezing uit het Evangelie draagt daar misschien ook aan bij, omdat deze vissers alles achterlieten toen ze geroepen werden door Jezus. Johannes en Jakobus lieten zelfs hun vader Zebedeüs achter. Maar als je bij Paulus leest, dan krijg je toch de indruk dat roeping iets is voor alle gelovigen. Sterker nog, dat het besef geroepen te zijn wezenlijk is voor de levenshouding van een christen. Hoe kan dat voor ons bestaan nog gelden?
Is het nog denkbaar dat we ons leven verstaan als een roeping? Hoe kijk je tegen datgene aan wat je doet, betaald en onbetaald, en hoe je je leven inricht? In veel gevallen zal er sprake zijn van een keuze. Een keuze om een opleiding te doen of een baan te nemen, maar ook een keuze om ergens te gaan wonen, een keuze voor een levensgezel en een keuze om kinderen te nemen. Of krijg je kinderen?.. In hoeverre wordt één van die keuzen geleid door een gevoel ertoe geroepen te zijn? Veelal is verstand toch ook bepalend voor een keuze. En komen overwegingen langs over carrièreperspectief, planning van het leven, en eigen wensen en verlangens. Is daarin plaats voor zoiets als roeping?
Als je geroepen wordt, hoor je de stem van een ander, en kun je al dan niet daarop reageren. Het geloof dat God mensen roept betekent dus dat God roept, en mensen daarop reageren, door die roepstem al dan niet te volgen. Dat betekent dus een houding van overgave richting God. Je stelt je daarmee afhankelijk op van God. We moeten dat echter niet meteen te zeer verbinden met beelden uit het Evangelie, dat Jezus mensen wegroept uit hun werk en hun familie, en dat roeping zou betekenen dat je alles ervoor moet opgeven. Het klopt alleen wel dat het een soort wegroepen is. Voor Paulus is dat een wegroepen uit het wereldse. Hij noemt in ons stuk uit de Korinthebrief een aantal maal de wereld, in wiens ogen diegene zwak en dwaas is die voor God sterk en wijs is. Letterlijk staat er dan een woord dat vlees betekent. God roept mensen weg van het vlees. Dat betekent niet dat Paulus hiermee al het lichamelijke veroordeelt. Hij bedoelt hiermee aan te geven dat de wereld vergankelijk is. En dat alles wat we in de wereld kunnen vergaren en najagen vergankelijk is. Paulus gaat het erom dat hij ons gelovigen richt op het onvergankelijke, datgene dat blijft. Het gaat dus niet om die baan of dat leven of die relatie op zich. Het gaat erom dat met het eventuele verdwijnen daarvan jijzelf niet verdwijnt. Dat je niet jezelf helemaal afhankelijk maakt van de vorm van je leven die je voor jezelf bedenkt en verwerft. Natuurlijk is het vreselijk als je je baan verliest, of een relatie, of een huis, of een bepaalde kring van mensen waar je je in begeeft; maar het zou nog veel erger zijn als er daarna niets van jou overblijft. Als je zo één bent geworden met wat je hebt en wat je doet, dat jijzelf net zo vergankelijk bent geworden als het leven dat je nastreeft. Begrijp Paulus goed, er zit geen oordeel in over een rijk en welvarend leven; er zit wel een roep in om je leven te richten naar het onvergankelijke. Dat geeft je leven richting.
En Paulus’ voornaamste argument daarvoor is het kruis waaraan Christus is gestorven. Dat kruis is voor Paulus het failliet van alle zelfingenomenheid en eigen gelijk van mensen. Dat kruis, zegt Paulus, is voor de Joden aanstootgevend en voor de niet-Joden dwaas. En het gaat hem met name om die laatsten. Wat voor de wereld dwaas is, is voor God wijs. In de ogen van de wereld is het kruis het failliet van Jezus. Het is Hem niet gelukt. Hij heeft de mensen niet kunnen overtuigen. Hij is ten onder gegaan aan zijn eigen idealisme. Einde verhaal. Voor christenen is het juist het begin van het verhaal. Dat kruis werd een overwinning. Met die kruisiging groef de wereld geen graf voor Christus, maar zijn eigen graf, voor al het leven in eigen hand nemen, voor al het zelf oordelen, voor al het zelf beter weten, met alle kwaad en geweld van dien.
Van hieruit zegt Paulus dat een gelovig leven in basis bestaat uit een je geroepen weten tot een onvergankelijk leven. Dat betekent vooral dat je gelovige leven niet geleid wordt door vergankelijke dingen, hoe belangrijk ze ook kunnen zijn. Het is belangrijk om een baan te vinden, een huis te vinden, een relatie te vinden en wat niet al, maar het is niet alles; in ieder geval niet de basis van je leven. In basis gaat het er eerst om: waar ben ik toe geroepen? En dan krijgen al die andere dingen daarin hun plek.
Nu klinkt die vraag ‘waar ben ik toe geroepen?’ misschien heel vaag. Ik wil proberen hem zo concreet mogelijk te maken. Een gevoel van roeping strijdt bijvoorbeeld met een overvolle agenda die jou regeert in plaats van andersom. Ik bedoel hier nu niet mee dat iedereen die een volle agenda heeft alles moet opzeggen, maar het gaat me om het gevoel daarbij. Als je van binnenuit meent dat je die agenda moet volgen – omdat je je daartoe geroepen voelt – is dat iets heel anders dan dat je vindt dat je dat nu eenmaal moet om redenen die buiten jou liggen – omdat anderen dat van je vragen, omdat het goed voor je carrière is, omdat je je wil bewijzen en dat soort redenen. Als die redenen geen interne motivatie hebben, als je niet van binnen voelt dat je dat zelf waardevol vindt om wie je bent, dan is het zo vergankelijk als wat en wordt je geleefd in plaats van dat je zelf leeft. Wanneer iets dus niet lukt vanwege een te volle agenda, is het dus een mooie testcase of die agenda aan jouw roeping voldoet. Wie de schuld aan de agenda geeft dat hij dingen die hij echt belangrijk vindt niet kan doen, moet zich afvragen of hij leeft volgens zijn roeping of volgens de wereld. Nu snap ik ook wel dat je niet altijd de vrijheid hebt om andere keuzen te maken, en de wereld is geen speeltuin, maar juist daarom is het zo belangrijk bij die roeping stil te staan. Niet om te kunnen doen waar je zin in hebt, maar wel om trouw te zijn aan de plaats die jij in de wereld hebt gekregen.
En daar komt God aan het licht. Hij is degene die je geschapen heeft en die je, volgens de mooie woorden van psalm 139, beter kent dan jij jezelf kent. Roeping gaat dus niet aan de ene kant over iets wat volstrekt niet bij je past en dat je dingen moet doen die je helemaal niet wilt, maar het gaat aan de andere kant ook niet over zomaar je eigen gang kunnen gaan. Roeping gaat allereerst om waarde hechten aan wat onvergankelijk is, en niet aan alles wat vergankelijk is. Dat is niet leidend, het onvergankelijke is leidend. Wilt u een heel concreet voorbeeld? Lees dan 1 Korinthiërs 13: Al sprak ik de talen.., al had ik de gave…, al bezat ik..., al verkocht ik…, al gaf ik…, had ik de liefde niet, het zou mij niet baten. […] Alles verdraagt ze, alles gelooft ze, alles hoopt ze, in alles volhardt ze. De liefde zal nooit vergaan.
Als roeping in eerste instantie gaat over waarde hechten aan het onvergankelijke, dan krijgt het vergankelijke vanzelf zijn plek. Waar je woont, wat je beroep is, of je kinderen zult krijgen. Maar het is leven in afhankelijkheid. Niet op de toon van ‘Wat de toekomst brengen moge, mij geleidt des Heren hand’. Dat is een mooi lied, maar wie de zinnen daarna leest zal ook aanvoelen dat daar zoveel meegaandheid in zit, dat elk initiatief van ons en elke eigen gedachte en worsteling bij onze roeping daar niet bij past. Het is daarom ook niet voor niets een lied dat op een sterfbed is geschreven. In ons leven zijn we natuurlijk initiatiefrijk en wachten we niet zomaar af. Dat bedoelt het geroepen zijn door God ook niet. Geroepen worden is actief luisteren, en acteren en reageren op wat het leven je brengt. En daarbij niet je plannen bij het leven centraal stellen, maar het leven zelf. Wat vraagt het leven van mij nu? Waar word ik toe geroepen mij voor in te zetten? Dat betekent niet al je schepen achter je verbranden, nee. Die twaalf apostelen en de eerste vissers in het bijzonder, waren allereerst de twaalf die door Jezus werden uitgekozen, en niet de enige twaalf die wilden. Nee, zij kregen een bijzondere taak, de rest niet. En bovendien, toen Jezus gestorven was hebben ze hun oude beroep weer opgepakt. Dus geroepen worden is niet je schepen achter je verbranden, ook niet uit een soort heiligheidsgevoel van alles opgeven. Nee, je hebt je verantwoordelijkheden, die hebben we allemaal, maar daar moet je juist vrede mee krijgen vanuit een besef waartoe je geroepen bent. En geloof me, voor ieder van u is er een roeping. God schrijft niemand af. Handel vanuit wat je waardevol vindt en wat kan. Dan volgt de rest van het leven uiteindelijk vanzelf. Vrede en rust vinden we niet in onafhankelijkheid, maar juist in afhankelijkheid; de basis van het vermogen om lief te hebben. ‘Nu kijken we nog in een wazige spiegel, maar straks staan we oog in oog. Nu is mijn kennen nog beperkt, maar straks zal ik volledig kennen, zoals ikzelf gekend ben. Ons resten geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de grootste daarvan is de liefde.’
‘Denk eens aan uw roeping, broeders en zusters’. Dat is de opdracht die de lezing uit de brief van Paulus aan de inwoners van Korinthe vandaag ook aan ons geeft. Denk eens na over uw roeping. Maar dat is niet makkelijk, want weten we eigenlijk nog wat daarmee bedoeld was, met roeping? Is roeping iets wat ons allemaal aangaat, of is roeping enkel iets voor ambtsdragers, in het bijzonder voor predikanten en priesters? Dat laatste zou je gauw denken, want dat is eigenlijk het enige waar we de term roeping nog bij gebruiken. En misschien ook wel bij sommige leiders, die met een zekere zelfopoffering zich geroepen voelen om een volk te dienen. Roeping klinkt heel groot, en heel vergaand. Voor weinigen weggelegd, door velen vermeden. Verhalen klinken misschien door van profeten die door God geroepen werden en die zich daar heftig tegen verzetten. Roeping lijkt iets heiligs te hebben. En de lezing uit het Evangelie draagt daar misschien ook aan bij, omdat deze vissers alles achterlieten toen ze geroepen werden door Jezus. Johannes en Jakobus lieten zelfs hun vader Zebedeüs achter. Maar als je bij Paulus leest, dan krijg je toch de indruk dat roeping iets is voor alle gelovigen. Sterker nog, dat het besef geroepen te zijn wezenlijk is voor de levenshouding van een christen. Hoe kan dat voor ons bestaan nog gelden?
Is het nog denkbaar dat we ons leven verstaan als een roeping? Hoe kijk je tegen datgene aan wat je doet, betaald en onbetaald, en hoe je je leven inricht? In veel gevallen zal er sprake zijn van een keuze. Een keuze om een opleiding te doen of een baan te nemen, maar ook een keuze om ergens te gaan wonen, een keuze voor een levensgezel en een keuze om kinderen te nemen. Of krijg je kinderen?.. In hoeverre wordt één van die keuzen geleid door een gevoel ertoe geroepen te zijn? Veelal is verstand toch ook bepalend voor een keuze. En komen overwegingen langs over carrièreperspectief, planning van het leven, en eigen wensen en verlangens. Is daarin plaats voor zoiets als roeping?
Als je geroepen wordt, hoor je de stem van een ander, en kun je al dan niet daarop reageren. Het geloof dat God mensen roept betekent dus dat God roept, en mensen daarop reageren, door die roepstem al dan niet te volgen. Dat betekent dus een houding van overgave richting God. Je stelt je daarmee afhankelijk op van God. We moeten dat echter niet meteen te zeer verbinden met beelden uit het Evangelie, dat Jezus mensen wegroept uit hun werk en hun familie, en dat roeping zou betekenen dat je alles ervoor moet opgeven. Het klopt alleen wel dat het een soort wegroepen is. Voor Paulus is dat een wegroepen uit het wereldse. Hij noemt in ons stuk uit de Korinthebrief een aantal maal de wereld, in wiens ogen diegene zwak en dwaas is die voor God sterk en wijs is. Letterlijk staat er dan een woord dat vlees betekent. God roept mensen weg van het vlees. Dat betekent niet dat Paulus hiermee al het lichamelijke veroordeelt. Hij bedoelt hiermee aan te geven dat de wereld vergankelijk is. En dat alles wat we in de wereld kunnen vergaren en najagen vergankelijk is. Paulus gaat het erom dat hij ons gelovigen richt op het onvergankelijke, datgene dat blijft. Het gaat dus niet om die baan of dat leven of die relatie op zich. Het gaat erom dat met het eventuele verdwijnen daarvan jijzelf niet verdwijnt. Dat je niet jezelf helemaal afhankelijk maakt van de vorm van je leven die je voor jezelf bedenkt en verwerft. Natuurlijk is het vreselijk als je je baan verliest, of een relatie, of een huis, of een bepaalde kring van mensen waar je je in begeeft; maar het zou nog veel erger zijn als er daarna niets van jou overblijft. Als je zo één bent geworden met wat je hebt en wat je doet, dat jijzelf net zo vergankelijk bent geworden als het leven dat je nastreeft. Begrijp Paulus goed, er zit geen oordeel in over een rijk en welvarend leven; er zit wel een roep in om je leven te richten naar het onvergankelijke. Dat geeft je leven richting.
En Paulus’ voornaamste argument daarvoor is het kruis waaraan Christus is gestorven. Dat kruis is voor Paulus het failliet van alle zelfingenomenheid en eigen gelijk van mensen. Dat kruis, zegt Paulus, is voor de Joden aanstootgevend en voor de niet-Joden dwaas. En het gaat hem met name om die laatsten. Wat voor de wereld dwaas is, is voor God wijs. In de ogen van de wereld is het kruis het failliet van Jezus. Het is Hem niet gelukt. Hij heeft de mensen niet kunnen overtuigen. Hij is ten onder gegaan aan zijn eigen idealisme. Einde verhaal. Voor christenen is het juist het begin van het verhaal. Dat kruis werd een overwinning. Met die kruisiging groef de wereld geen graf voor Christus, maar zijn eigen graf, voor al het leven in eigen hand nemen, voor al het zelf oordelen, voor al het zelf beter weten, met alle kwaad en geweld van dien.
Van hieruit zegt Paulus dat een gelovig leven in basis bestaat uit een je geroepen weten tot een onvergankelijk leven. Dat betekent vooral dat je gelovige leven niet geleid wordt door vergankelijke dingen, hoe belangrijk ze ook kunnen zijn. Het is belangrijk om een baan te vinden, een huis te vinden, een relatie te vinden en wat niet al, maar het is niet alles; in ieder geval niet de basis van je leven. In basis gaat het er eerst om: waar ben ik toe geroepen? En dan krijgen al die andere dingen daarin hun plek.
Nu klinkt die vraag ‘waar ben ik toe geroepen?’ misschien heel vaag. Ik wil proberen hem zo concreet mogelijk te maken. Een gevoel van roeping strijdt bijvoorbeeld met een overvolle agenda die jou regeert in plaats van andersom. Ik bedoel hier nu niet mee dat iedereen die een volle agenda heeft alles moet opzeggen, maar het gaat me om het gevoel daarbij. Als je van binnenuit meent dat je die agenda moet volgen – omdat je je daartoe geroepen voelt – is dat iets heel anders dan dat je vindt dat je dat nu eenmaal moet om redenen die buiten jou liggen – omdat anderen dat van je vragen, omdat het goed voor je carrière is, omdat je je wil bewijzen en dat soort redenen. Als die redenen geen interne motivatie hebben, als je niet van binnen voelt dat je dat zelf waardevol vindt om wie je bent, dan is het zo vergankelijk als wat en wordt je geleefd in plaats van dat je zelf leeft. Wanneer iets dus niet lukt vanwege een te volle agenda, is het dus een mooie testcase of die agenda aan jouw roeping voldoet. Wie de schuld aan de agenda geeft dat hij dingen die hij echt belangrijk vindt niet kan doen, moet zich afvragen of hij leeft volgens zijn roeping of volgens de wereld. Nu snap ik ook wel dat je niet altijd de vrijheid hebt om andere keuzen te maken, en de wereld is geen speeltuin, maar juist daarom is het zo belangrijk bij die roeping stil te staan. Niet om te kunnen doen waar je zin in hebt, maar wel om trouw te zijn aan de plaats die jij in de wereld hebt gekregen.
En daar komt God aan het licht. Hij is degene die je geschapen heeft en die je, volgens de mooie woorden van psalm 139, beter kent dan jij jezelf kent. Roeping gaat dus niet aan de ene kant over iets wat volstrekt niet bij je past en dat je dingen moet doen die je helemaal niet wilt, maar het gaat aan de andere kant ook niet over zomaar je eigen gang kunnen gaan. Roeping gaat allereerst om waarde hechten aan wat onvergankelijk is, en niet aan alles wat vergankelijk is. Dat is niet leidend, het onvergankelijke is leidend. Wilt u een heel concreet voorbeeld? Lees dan 1 Korinthiërs 13: Al sprak ik de talen.., al had ik de gave…, al bezat ik..., al verkocht ik…, al gaf ik…, had ik de liefde niet, het zou mij niet baten. […] Alles verdraagt ze, alles gelooft ze, alles hoopt ze, in alles volhardt ze. De liefde zal nooit vergaan.
Als roeping in eerste instantie gaat over waarde hechten aan het onvergankelijke, dan krijgt het vergankelijke vanzelf zijn plek. Waar je woont, wat je beroep is, of je kinderen zult krijgen. Maar het is leven in afhankelijkheid. Niet op de toon van ‘Wat de toekomst brengen moge, mij geleidt des Heren hand’. Dat is een mooi lied, maar wie de zinnen daarna leest zal ook aanvoelen dat daar zoveel meegaandheid in zit, dat elk initiatief van ons en elke eigen gedachte en worsteling bij onze roeping daar niet bij past. Het is daarom ook niet voor niets een lied dat op een sterfbed is geschreven. In ons leven zijn we natuurlijk initiatiefrijk en wachten we niet zomaar af. Dat bedoelt het geroepen zijn door God ook niet. Geroepen worden is actief luisteren, en acteren en reageren op wat het leven je brengt. En daarbij niet je plannen bij het leven centraal stellen, maar het leven zelf. Wat vraagt het leven van mij nu? Waar word ik toe geroepen mij voor in te zetten? Dat betekent niet al je schepen achter je verbranden, nee. Die twaalf apostelen en de eerste vissers in het bijzonder, waren allereerst de twaalf die door Jezus werden uitgekozen, en niet de enige twaalf die wilden. Nee, zij kregen een bijzondere taak, de rest niet. En bovendien, toen Jezus gestorven was hebben ze hun oude beroep weer opgepakt. Dus geroepen worden is niet je schepen achter je verbranden, ook niet uit een soort heiligheidsgevoel van alles opgeven. Nee, je hebt je verantwoordelijkheden, die hebben we allemaal, maar daar moet je juist vrede mee krijgen vanuit een besef waartoe je geroepen bent. En geloof me, voor ieder van u is er een roeping. God schrijft niemand af. Handel vanuit wat je waardevol vindt en wat kan. Dan volgt de rest van het leven uiteindelijk vanzelf. Vrede en rust vinden we niet in onafhankelijkheid, maar juist in afhankelijkheid; de basis van het vermogen om lief te hebben. ‘Nu kijken we nog in een wazige spiegel, maar straks staan we oog in oog. Nu is mijn kennen nog beperkt, maar straks zal ik volledig kennen, zoals ikzelf gekend ben. Ons resten geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de grootste daarvan is de liefde.’
vrijdag 14 januari 2011
Bløfdienst 30 januari 19.00u: Thuiskomen in de kerk met muziek van Bløf
Kerkdienst met live-band toont diepere betekenis van liederen van populaire Nederlandse band
Op zondag 30 januari om 19.00u vindt een bijzondere dienst plaats in de Gereformeerde kerk Waalwijk. Na de veelbesproken U2-dienst is er nu de Bløfdienst, die wederom geleid zal worden door ds. Jan Andries de Boer. Nieuw is dat in deze dienst de liederen van de populaire Nederlandse band ten gehore worden gebracht door een liveband, Te Boven. De liederen krijgen in de Bijbeluitleg een diepere betekenis rondom het thema ‘Welkom thuis’. Deze muzikale dienst wordt georganiseerd door de Protestantse Gemeente Waalwijk i.w. Entree is vrij (collecte). In de kerk aan de Ambrosiusweg is plaats voor 450 mensen.
Inmiddels voor de vijfde keer organiseert de Protestantse Gemeente Waalwijk i.w. een missionaire jongerendienst op de laatste zondag van januari. De bedoeling van de dienst is om jongeren van binnen en buiten de kerk op een voor hen herkenbare manier te vertellen over het verhaal van het geloof. Het begon in 2007 met de U2-dienst, die een bomvolle kerk en enthousiaste reacties opleverde. Voorganger was ds. Jan Andries de Boer, oud-predikant van de Gereformeerde kerk Waalwijk, die nu predikant in Broek op Langedijk is. Hij komt door heel Nederland met deze U2-dienst, en sinds een paar jaar ook met een dienst met liederen van de populaire Nederlandse band Bløf. Bij beide diensten reist inmiddels een live-coverband met hem mee. In het geval van de Bløfdienst is dat de coverband Te Boven. Met eenzelfde passie als het ‘echte’ Bløf zingen zij intens de meer en minder bekende nummers. De liedjes blijken uitermate geschikt om een stukje van het verhaal van het geloof te vertellen. Er zal in de dienst dan ook stilgestaan worden bij enkele Bijbelverhalen. Hoewel, stil is het nooit; de band zal op de achtergrond meespelen. Dat maakt de dienst tot een intense muzikale ervaring en een welkom thuis.
Voor meer informatie: www.rockdienst.nl (de voorganger), en www.teboven.com (de band)

Inmiddels voor de vijfde keer organiseert de Protestantse Gemeente Waalwijk i.w. een missionaire jongerendienst op de laatste zondag van januari. De bedoeling van de dienst is om jongeren van binnen en buiten de kerk op een voor hen herkenbare manier te vertellen over het verhaal van het geloof. Het begon in 2007 met de U2-dienst, die een bomvolle kerk en enthousiaste reacties opleverde. Voorganger was ds. Jan Andries de Boer, oud-predikant van de Gereformeerde kerk Waalwijk, die nu predikant in Broek op Langedijk is. Hij komt door heel Nederland met deze U2-dienst, en sinds een paar jaar ook met een dienst met liederen van de populaire Nederlandse band Bløf. Bij beide diensten reist inmiddels een live-coverband met hem mee. In het geval van de Bløfdienst is dat de coverband Te Boven. Met eenzelfde passie als het ‘echte’ Bløf zingen zij intens de meer en minder bekende nummers. De liedjes blijken uitermate geschikt om een stukje van het verhaal van het geloof te vertellen. Er zal in de dienst dan ook stilgestaan worden bij enkele Bijbelverhalen. Hoewel, stil is het nooit; de band zal op de achtergrond meespelen. Dat maakt de dienst tot een intense muzikale ervaring en een welkom thuis.

zondag 2 januari 2011
Over goede voornemens en dankbaarheid
Tekst: Jesaja 60: 1-6 en Mattheüs 2: 1-12 en 1 Korinthiërs 1: 4-9
Waarmee kunnen we het nieuwe jaar beginnen?
Beginnen we met goede voornemens, voor onszelf en elkaar?
Voornemens over afvallen, stoppen met roken, meer balans tussen werk en privé, een nieuwe opleiding, met een schone lei beginnen en vul zelf maar aan?
Waar komen die traditionele voornemens toch altijd vandaan?
Ik wil niet stilstaan bij de evenzeer traditionele wetmatigheid dat van veel van die voornemens vaak niets terecht komt.
Want hoezeer ze ook misschien in het luchtledige soms gedaan worden, ze zeggen wel iets.
Voornemens zeggen iets over hoe we ons leven waarderen, hoe we onszelf waarderen.
Dat kan negatief zijn, maar ook positief.
Dat negatieve heeft vaak de overhand. Niet meer roken, minder drinken, meer thuis zijn enz.
Maar daarmee geef je jezelf meteen een brevet van onvermogen, reden waarom ze vaak ook niet lukken.
Vanuit een positieve waardering is veel meer te realiseren.
Bij een positieve waardering van iets gaat het niet om wat je niet wil doen of wat je niet wil zijn, maar wat je wel wil doen en wel wil zijn.
Het is moeilijk je ergens toe te zetten als je je ergens tegen afzet.
Mensen zijn vaak geneigd tot kritiek op hoe iets niet moet, maar dat blokkeert de energie om er iets anders van te maken.
Het is goed om op zoek te gaan in het nieuwe jaar naar die positieve waardering.
Waar hecht ik waarde aan? Wat vind ik belangrijk om te doen, wat vind ik belangrijk om te zijn en uit te dragen?
Het heeft pas zin om stil te staan bij hoe je leven anders loopt dan je zou willen, als je op het spoor bent gekomen wat de waarden zijn die je na wilt streven.
Welke waarden zijn van jou, maken deel uit van wie je bent?
Pas als je weet wat je belangrijk vindt in het leven, niet vanuit teleurstelling in je leven en in jezelf, maar omdat je dat positief waardeert, dán kan het je lukken een voornemen te realiseren.
Dan maakt het namelijk deel uit van wie je bent.
En is het geen jezelf opgelegd iets omdat je dat nu eenmaal graag zou willen zijn, maar niet omdat het van binnenuit komt.
Goede voornemens beginnen dus met waardering, ook al zijn dingen nog niet zoals je zou willen.
Dan toch beginnen goede voornemens bij hoe je positief je leven zou willen veranderen.
Alleen dan kun je het leven toelaten, omdat je jezelf niet forceert maar activeert, vanuit positieve energie.
Paulus begint zijn op zich vrij kritische brief met een positieve waardering, namelijk in dankbaarheid tot God.
Dat is het begin van zijn brief, en het zet meteen de toon.
In dit stukje dankbaarheid komen meteen een aantal thema’s uit zijn lange brief aan bod.
Door de dankbaarheid krijgen ze niet een negatieve lading maar een positieve.
En alleen zo kunnen we iets met deze brief.
De eerste brief aan de inwoners van Korinthe staat op het leesrooster voor de komende weken.
Die brief is geschreven rond het jaar 50 na Christus.
En hij is gericht aan de inwoners van een stad, die nog maar redelijk recent herbouwd is.
Hij ligt zo op de lijnen van volken en religies dat het een hele kosmopolitische stad is.
In Handelingen staat dat Paulus er een Joodse gemeenschap bezoekt en later lezen we dat hij er een christelijke gemeente sticht.
Die zal maar klein zijn geweest, hooguit een tweehonderd man.
Dus stel je geen christelijke stad voor met veel kerken, maar een stad met een diversiteit aan religies en gebruiken.
De christenen hadden bovendien vaak een heidense, dat wil zeggen niet-Joodse, achtergrond,
Dat betekent dat het heel lastig is voor de gelovigen om een eigen identiteit op te bouwen te midden van al die diversiteit.
En mogelijk gaf dat ook een beetje een sfeer dat ieder het zijne gelooft. De één heel strict, en de ander heel vrij.
Het gezag van Paulus als apostel, gezonden door Christus zelf, is dus niet onomstreden.
Zo moet Paulus echt in het verweer komen en opkomen voor wat hij waard is.
Maar niet zonder dankbaarheid.
En in die dankbaarheid duidt hij ook zaken aan, die hij later met de Korinthiërs wil bespreken.
Het is dus niet zomaar een algemene dankbaarheid, maar echt een dankbaarheid met het oog op de mensen aan wie hij schrijft.
Paulus is dankbaar om de genade.
Genade is de bevestiging van God dat wij mogen bestaan zonder dat we daar iets voor hoeven te doen. Genade is gratia, gratis. Genade is dat God ons buiten alles wat wij inbrengen en doen aanneemt als zijn kinderen.
Een mooie opening voor een brief dus.
Hij eindigt de dankbaarheid ook met Gods trouw.
Die twee, genade en trouw, kaderen al het andere dat hij zegt in. God is ons welgezind en blijft bij ons.
Door God bent u in elk opzicht rijk geworden, zegt Paulus.
Dat is mooi gezegd aan een gemeenschap van christenen, die helemaal niet zo rijk zijn in vermogen.
Paulus gaat van het positieve uit.
Hij benadrukt ook dat hun geloof hun uitwerking niet mist, en God zijn gemeente veel gaven schenkt.
Ook hier moeten we weer niet denken aan materiële rijkdommen, maar aan geestesgaven, datgene waarmee mensen begiftigd zijn. Hun kwaliteiten, hun bijzonderheden, hun talenten, waarmee ze boven zichzelf uitstijgen.
Die gaven staan in verband met hoe de mensen getuigen met wat ze zeggen en met hun kennis.
Die kennis blijft een teer punt voor Paulus in een Griekse omgeving. Kennis wordt al gauw iets dat mensen zich toeëigenen en waar ze hun heil en verlossing in verwachten.
Dat kan op twee manieren: door heel strak aan die kennis een aantal leefregels te ontlenen en zich allerlei goede zaken ontzeggen, of aan de andere kant een gevoel hebben dat door het geloof hen niets te maken valt en ze alles kunnen doen en laten wat ze willen.
Dit is een punt dat Paulus vaak maakt en dat hij nog meer zal maken.
En hier in de dankbaarheid wijst hij daar alvast op vooruit.
Het is prachtig dat mensen zoveel kennis opdoen van het leven en van het geloof. Maar daar moeten we God voor danken en we moeten het niet ons eigendom maken.
Je moet bereid blijven je te laten gezeggen door God, het leven en de ander.
Nimmer is jouw kennis de waarheid, noch is het zo dat een ander je niet iets waars kan zeggen, hoe ongelegen ook, omdat je je eigen gang wilt kunnen gaan.
Alle kennis komt van God, en daar mogen we dankbaar voor zijn; en daar vervolgens ook dankbaar mee omgaan.
Ons geloof is ons gemeenschappelijk goed; het is van niemand, we hebben het van God gekregen.
Daarom kunnen we er met elkaar over spreken, en elkaar over aanspreken.
In dankbaarheid.
En dat het een gave is, zien we volgens Paulus in de geestesgaven die de gelovigen van God ontvangen.
Daarin is de gemeente rijk.
Er zal veel creativiteit en inspiratie door die gemeente gewaaid hebben.
Maar die creativiteit en inspiratie is iets van God. De woorden zeggen het al. Creatie en spirit is iets van God. Net als enthousiasme, wat betekent: in God zijn.
Zo kun je nog zoveel kennis en creativiteit hebben. Het komt pas op zijn plek als de gelovigen er dankbaar van gebruik maken.
Dan kan het zich ook vermeerderen, door het te delen.
En zo zal de gemeente ook één zijn. Niet als eenheidsworst of gelijkgestemden, wel als een gemeenschap die met elkaar de gaven deelt. En die bovenal daar dankbaar voor is.
Omdat de gemeente van Korinthe intern zo verdeeld is over vraagstukken van leer en leven benadrukt Paulus dat hier in zijn dankbaarheid.
Dankbaarheid is het kernwoord van waaruit al het andere wordt besproken. Alles wat Paulus over het leven bespreekt, hoe we met elkaar omgaan, en alles wat Paulus bespreekt over de leer, wie Jezus is en wat Hij voor ons betekent, staat in het licht van de dankbaarheid, dat niet wij het zijn die bepalen hoe ons geloof eruit ziet en wat we moeten doen, maar dat we dat van God krijgen.
Het is dezelfde dankbaarheid die de drie wijzen laten zien. Waar koning Herodes probeert het kind te pakken te krijgen, knielen de wijzen alleen maar eerbiedig neer. En ze zijn zo voor ons tot een voorbeeld aan het begin van het nieuwe jaar. Voor ons geloof en voor ons leven. Wanneer we het nieuwe jaar beginnen in dankbaarheid voor wat we gezamenlijk krijgen, dan kunnen we de kracht vinden om gezamenlijk ook iets goeds te maken van het nieuwe jaar. Dan gaat het niet om mijn en jouw voornemen, maar om hoe ieder een klein deel kan uitmaken van dat ene goede voornemen: dat God zijn belofte vervult, van vrede en voorspoed. Ook in onze samenleving kunnen we door dankbaarheid voor wat we krijgen de positieve energie opbrengen om wat van deze samenleving te maken. Niet vanuit angst, zoals koning Herodes, maar uit de eenheid van mensen, die allemaal zoeken te leven en de belofte van hun leven vervuld verlangen te zien.
Wees dankbaar en wees één!
Waarmee kunnen we het nieuwe jaar beginnen?
Beginnen we met goede voornemens, voor onszelf en elkaar?
Voornemens over afvallen, stoppen met roken, meer balans tussen werk en privé, een nieuwe opleiding, met een schone lei beginnen en vul zelf maar aan?
Waar komen die traditionele voornemens toch altijd vandaan?
Ik wil niet stilstaan bij de evenzeer traditionele wetmatigheid dat van veel van die voornemens vaak niets terecht komt.
Want hoezeer ze ook misschien in het luchtledige soms gedaan worden, ze zeggen wel iets.
Voornemens zeggen iets over hoe we ons leven waarderen, hoe we onszelf waarderen.
Dat kan negatief zijn, maar ook positief.
Dat negatieve heeft vaak de overhand. Niet meer roken, minder drinken, meer thuis zijn enz.
Maar daarmee geef je jezelf meteen een brevet van onvermogen, reden waarom ze vaak ook niet lukken.
Vanuit een positieve waardering is veel meer te realiseren.
Bij een positieve waardering van iets gaat het niet om wat je niet wil doen of wat je niet wil zijn, maar wat je wel wil doen en wel wil zijn.
Het is moeilijk je ergens toe te zetten als je je ergens tegen afzet.
Mensen zijn vaak geneigd tot kritiek op hoe iets niet moet, maar dat blokkeert de energie om er iets anders van te maken.
Het is goed om op zoek te gaan in het nieuwe jaar naar die positieve waardering.
Waar hecht ik waarde aan? Wat vind ik belangrijk om te doen, wat vind ik belangrijk om te zijn en uit te dragen?
Het heeft pas zin om stil te staan bij hoe je leven anders loopt dan je zou willen, als je op het spoor bent gekomen wat de waarden zijn die je na wilt streven.
Welke waarden zijn van jou, maken deel uit van wie je bent?
Pas als je weet wat je belangrijk vindt in het leven, niet vanuit teleurstelling in je leven en in jezelf, maar omdat je dat positief waardeert, dán kan het je lukken een voornemen te realiseren.
Dan maakt het namelijk deel uit van wie je bent.
En is het geen jezelf opgelegd iets omdat je dat nu eenmaal graag zou willen zijn, maar niet omdat het van binnenuit komt.
Goede voornemens beginnen dus met waardering, ook al zijn dingen nog niet zoals je zou willen.
Dan toch beginnen goede voornemens bij hoe je positief je leven zou willen veranderen.
Alleen dan kun je het leven toelaten, omdat je jezelf niet forceert maar activeert, vanuit positieve energie.
Paulus begint zijn op zich vrij kritische brief met een positieve waardering, namelijk in dankbaarheid tot God.
Dat is het begin van zijn brief, en het zet meteen de toon.
In dit stukje dankbaarheid komen meteen een aantal thema’s uit zijn lange brief aan bod.
Door de dankbaarheid krijgen ze niet een negatieve lading maar een positieve.
En alleen zo kunnen we iets met deze brief.
De eerste brief aan de inwoners van Korinthe staat op het leesrooster voor de komende weken.
Die brief is geschreven rond het jaar 50 na Christus.
En hij is gericht aan de inwoners van een stad, die nog maar redelijk recent herbouwd is.
Hij ligt zo op de lijnen van volken en religies dat het een hele kosmopolitische stad is.
In Handelingen staat dat Paulus er een Joodse gemeenschap bezoekt en later lezen we dat hij er een christelijke gemeente sticht.
Die zal maar klein zijn geweest, hooguit een tweehonderd man.
Dus stel je geen christelijke stad voor met veel kerken, maar een stad met een diversiteit aan religies en gebruiken.
De christenen hadden bovendien vaak een heidense, dat wil zeggen niet-Joodse, achtergrond,
Dat betekent dat het heel lastig is voor de gelovigen om een eigen identiteit op te bouwen te midden van al die diversiteit.
En mogelijk gaf dat ook een beetje een sfeer dat ieder het zijne gelooft. De één heel strict, en de ander heel vrij.
Het gezag van Paulus als apostel, gezonden door Christus zelf, is dus niet onomstreden.
Zo moet Paulus echt in het verweer komen en opkomen voor wat hij waard is.
Maar niet zonder dankbaarheid.
En in die dankbaarheid duidt hij ook zaken aan, die hij later met de Korinthiërs wil bespreken.
Het is dus niet zomaar een algemene dankbaarheid, maar echt een dankbaarheid met het oog op de mensen aan wie hij schrijft.
Paulus is dankbaar om de genade.
Genade is de bevestiging van God dat wij mogen bestaan zonder dat we daar iets voor hoeven te doen. Genade is gratia, gratis. Genade is dat God ons buiten alles wat wij inbrengen en doen aanneemt als zijn kinderen.
Een mooie opening voor een brief dus.
Hij eindigt de dankbaarheid ook met Gods trouw.
Die twee, genade en trouw, kaderen al het andere dat hij zegt in. God is ons welgezind en blijft bij ons.
Door God bent u in elk opzicht rijk geworden, zegt Paulus.
Dat is mooi gezegd aan een gemeenschap van christenen, die helemaal niet zo rijk zijn in vermogen.
Paulus gaat van het positieve uit.
Hij benadrukt ook dat hun geloof hun uitwerking niet mist, en God zijn gemeente veel gaven schenkt.
Ook hier moeten we weer niet denken aan materiële rijkdommen, maar aan geestesgaven, datgene waarmee mensen begiftigd zijn. Hun kwaliteiten, hun bijzonderheden, hun talenten, waarmee ze boven zichzelf uitstijgen.
Die gaven staan in verband met hoe de mensen getuigen met wat ze zeggen en met hun kennis.
Die kennis blijft een teer punt voor Paulus in een Griekse omgeving. Kennis wordt al gauw iets dat mensen zich toeëigenen en waar ze hun heil en verlossing in verwachten.
Dat kan op twee manieren: door heel strak aan die kennis een aantal leefregels te ontlenen en zich allerlei goede zaken ontzeggen, of aan de andere kant een gevoel hebben dat door het geloof hen niets te maken valt en ze alles kunnen doen en laten wat ze willen.
Dit is een punt dat Paulus vaak maakt en dat hij nog meer zal maken.
En hier in de dankbaarheid wijst hij daar alvast op vooruit.
Het is prachtig dat mensen zoveel kennis opdoen van het leven en van het geloof. Maar daar moeten we God voor danken en we moeten het niet ons eigendom maken.
Je moet bereid blijven je te laten gezeggen door God, het leven en de ander.
Nimmer is jouw kennis de waarheid, noch is het zo dat een ander je niet iets waars kan zeggen, hoe ongelegen ook, omdat je je eigen gang wilt kunnen gaan.
Alle kennis komt van God, en daar mogen we dankbaar voor zijn; en daar vervolgens ook dankbaar mee omgaan.
Ons geloof is ons gemeenschappelijk goed; het is van niemand, we hebben het van God gekregen.
Daarom kunnen we er met elkaar over spreken, en elkaar over aanspreken.
In dankbaarheid.
En dat het een gave is, zien we volgens Paulus in de geestesgaven die de gelovigen van God ontvangen.
Daarin is de gemeente rijk.
Er zal veel creativiteit en inspiratie door die gemeente gewaaid hebben.
Maar die creativiteit en inspiratie is iets van God. De woorden zeggen het al. Creatie en spirit is iets van God. Net als enthousiasme, wat betekent: in God zijn.
Zo kun je nog zoveel kennis en creativiteit hebben. Het komt pas op zijn plek als de gelovigen er dankbaar van gebruik maken.
Dan kan het zich ook vermeerderen, door het te delen.
En zo zal de gemeente ook één zijn. Niet als eenheidsworst of gelijkgestemden, wel als een gemeenschap die met elkaar de gaven deelt. En die bovenal daar dankbaar voor is.
Omdat de gemeente van Korinthe intern zo verdeeld is over vraagstukken van leer en leven benadrukt Paulus dat hier in zijn dankbaarheid.
Dankbaarheid is het kernwoord van waaruit al het andere wordt besproken. Alles wat Paulus over het leven bespreekt, hoe we met elkaar omgaan, en alles wat Paulus bespreekt over de leer, wie Jezus is en wat Hij voor ons betekent, staat in het licht van de dankbaarheid, dat niet wij het zijn die bepalen hoe ons geloof eruit ziet en wat we moeten doen, maar dat we dat van God krijgen.
Het is dezelfde dankbaarheid die de drie wijzen laten zien. Waar koning Herodes probeert het kind te pakken te krijgen, knielen de wijzen alleen maar eerbiedig neer. En ze zijn zo voor ons tot een voorbeeld aan het begin van het nieuwe jaar. Voor ons geloof en voor ons leven. Wanneer we het nieuwe jaar beginnen in dankbaarheid voor wat we gezamenlijk krijgen, dan kunnen we de kracht vinden om gezamenlijk ook iets goeds te maken van het nieuwe jaar. Dan gaat het niet om mijn en jouw voornemen, maar om hoe ieder een klein deel kan uitmaken van dat ene goede voornemen: dat God zijn belofte vervult, van vrede en voorspoed. Ook in onze samenleving kunnen we door dankbaarheid voor wat we krijgen de positieve energie opbrengen om wat van deze samenleving te maken. Niet vanuit angst, zoals koning Herodes, maar uit de eenheid van mensen, die allemaal zoeken te leven en de belofte van hun leven vervuld verlangen te zien.
Wees dankbaar en wees één!
zaterdag 25 december 2010
Jozefs rol in het kerstverhaal – en de onze - kerstmorgen 2010
Tekst: Micha 5: 1-4a en Mattheüs 1: 18-25
Vanmorgen lezen we eens niet het kerstverhaal uit Lucas, met de herberg en de kribbe. We lazen het kerstverhaal uit Mattheus. En waar Lucas zich focust op Maria met het bezoek van de engel Gabriel en de lofzang van Maria, focust Mattheus zich op Jozef. En dat heeft een reden. Mattheus schrijft zijn evangelie voor de Joden, de mensen die bekend zijn met wat wij het Oude Testament zijn gaan noemen. En Mattheus wil in zijn evangelie laten zien dat de belofte die God doet aan zijn volk in dat Oude Testament, dat die belofte met de geboorte, het leven, sterven en opstaan van Jezus uitkomt. Daarom lees je heel vaak bij hem: Zo werden de woorden vervuld die die en die profeet gesproken heeft, toen hij zei; en dan volgt een citaat uit het Oude Testament. Het gaat Mattheus dus om een belofte die God aan zijn volk doet, en die op het punt staat vervuld te gaan worden met de geboorte van Jezus. Een belofte, zeg ik maar even kort door de bocht, van vrede en voorspoed. En God doet zijn belofte nooit zomaar, maar altijd aan mensen, en ook met de bedoeling dat die mensen het waar gaan maken. Wij mensen zijn de handen en voeten van God. Als God een belofte doet, moeten mensen niet afwachten, maar er werk van maken dat die belofte uitkomt. Het is daarom ook een kritische belofte; het is een belofte die ook iets zegt over hoe de huidige tijd er aan toe is, en hoe wij met elkaar omgaan. Kritisch over hoe de wereld nog verschilt van de belofte die God gedaan heeft. En zo is die belofte altijd de inzet van wat profeten, zoals Micha, de mensen voorhouden: sta je de vervulling van de belofte in de weg, of maak je de weg ervoor vrij? En hoezeer God wil dat mensen het waarmaken; God is niet zo aan handen en voeten gebonden, dat Hij niet uiteindelijk zelf kan ingrijpen. Maar hij doet altijd op een menselijke manier; en dat zien we in Jezus. De vraag is nu hoe wij daarop reageren.
Even tien stappen terug. Mattheus begint zijn evangelie met een heel geslachtsregister van namen die voor zijn hoorders, de Joden, heel vertrouwd zijn. Ze kennen de namen uit het Oude Testament. Ze kennen de verhalen. En met een beetje creatief boekhouden komt Mattheus dan op veertien generaties van Abraham tot koning David, veertien van David tot aan de Babylonische ballingschap en veertien van de Babylonische ballingschap tot Jezus. Waarom is die geslachtslijn nu zo belangrijk? Die geslachtslijn is zo belangrijk omdat het de lijn is van de belofte die God aan mensen heeft gemaakt. God beloofde Abraham dat hij de aartsvader zou worden van een groot volk dat gezegend zou zijn. In Davids koningschap zou die belofte al wat zichtbaar worden, maar zijn nakomelingen zorgden ervoor dat het koninkrijk gesplitst werd en dat de delen onder invloed kwamen te staan van vreemde heersers. De Babylonische ballingschap zou je het tussentijds failliet van de belofte kunnen noemen. Dit is de tijd waarin Micha spreekt, uit de eerste lezing. En daarna duurt het nog veertien generaties voordat we bij Jezus uitkomen, en de belofte alsnog nieuw leven in wordt geblazen. En dat lijntje naar Jezus loopt niet via Maria, maar via Jozef. Hij is een afstammeling van David. En daarom is Jozef in de inleiding van zijn evangelie voor Mattheus dus zo belangrijk. Hij heeft Jozef nodig in de lijn van belofte. Maar, dat zeg ik nou wel: aan de andere kant heeft hij Jozef ook weer niet nodig. Want Maria blijkt helemaal niet zwanger van Jozef, maar zwanger door de heilige Geest. Het is helemaal niet zo interessant om je af te vragen hoe dat kan. De vraag is eerder wat Mattheus ermee wil zeggen. Want hij geeft Jozef wel een belangrijke rol. Hij is de vader in de lijn van David. Maar hij is wel de vader van een kind dat niet van hem is. Dus de vraag die deze zwangerschap aan Jozef stelt is: Jozef, kun jij van een kind houden dat niet van jou is?
Deze vraag gaat verder dan het praktische. Dat blijkt ook uit de droom die Jozef krijgt. Jozef is natuurlijk beducht voor wat mensen zullen zeggen van deze zwangerschap voordat hij met haar getrouwd is. En kom dan maar eens aan met het verhaal over de Geest. Het was het makkelijkst geweest voor hem als hijzelf de vader was. Maar dat is niet zo. En hoe bouw je dan een band op met dat kind? De engel in de droom laat hem zien waar die band ligt. Die band ligt in een belofte van God, verwoord niet alleen door Jesaja, maar ook door Micha vandaag, van een vrouw die zwanger wordt en een kind baart. Wil hij die belofte mede waarmaken, wil hij zijn bijdrage leveren aan een wereld van vrede en voorspoed, dan is hij geroepen om vader te zijn over dit kind, dat niet van hem is. Maar waarom zo moeilijk? Waarom kan Jozef niet gewoon de biologische vader te zijn? Is dit alleen maar omdat het leven, zoals bij zovelen, nu eenmaal zo loopt, of heeft God dit zelfs zo bedoeld? Ja, God heeft het zelfs zo bedoeld.
Om dat te snappen gaan we naar Micha. Micha is heel kritisch. Heel kritisch over de tijd waarin hij leeft, en met name ook kritisch naar de geslachtslijn van afstammelingen van David. De koningen in die tijd zijn afwezige en besluiteloze koningen geworden die hun oor laten hangen naar vreemde heersers. En omdat deze koningen van David afstammen is de inzet van Micha’s kritiek dus ook die belofte die door de lijn van David vervuld zou worden. Want het zijn de mensen die het moeten doen. En die doen het dus niet. Dus is de vraag: moet God er maar niet een eind aan maken? De lijn van David lijkt dood te lopen op mensen die de vrede en voorspoed alleen maar in de weg staan. En als je de harde woorden elders uit Micha leest, dan denk je ook haast dat God deze lijn van belofte afschrijft. Is het werkelijk voorbij? Of begint God eindeloos opnieuw met mensen, hoe hardleers ze ook zijn, hoezeer ze ook falen, maar begint God toch iedere keer weer opnieuw met mensen tegen beter weten in? Nee, dat doet God niet. Er is een derde weg, tussen afschrijven en telkens weer opnieuw proberen tegen beter weten in in.
Die derde weg is: de geslachtslijn, de lijn van de vervulling van de belofte van vrede en voorspoed, onderbreken of doorbreken. Kijk maar hoe Micha begint in de lezing van vandaag: God belooft dat er iemand geboren zal worden die voor Hem over zijn volk zal heersen. Maar dat kind wordt geboren in Bethlehem. Dus niet in de machtige stad Jeruzalem, bij de hofkliek, maar terug in Bethlehem. Ja, terug, daar begon het ooit, met die herdersjongen
David, daar waar zijn stammoeder Ruth ook haar heil zocht, daar in dat Broodhuis, dat betekent Bethlehem. Bethlehem is de plaats van een nieuw en oud begin. Er zijn meerdere herders vandaan gekomen, en God keert naar die plaats terug. God gaat niet door op de oude lijn in die zin, maar Hij begint opnieuw. Soms moet je, hoe pijnlijk ook, een bloedlijn doorbreken, om het leven de kans te geven tot vervulling te komen. Maar dan wel altijd vanuit de basis. Je kunt een boom moeten rooien, maar uit die tronk komt een nieuw jong boompje op. Je kunt nooit helemaal opnieuw beginnen, en dan moet ook niet, want je bent geworden die je bent, en dat is ook wat waard. En God hecht waarde aan zijn volk, hoezeer ze Hem ook in de steek hebben gelaten. Maar Hij moet wel opnieuw beginnen. Om mensen echt de kans te geven er iets van te maken. En dat doet pijn. En dat merkt Jozef als eerste. Hij staat erbij te kijken. Niet dat hij nou zo belangrijk had willen zijn, o helemaal niet. Maar daar in dat geringe Bethlehem gebeurt iets waar hij part noch deel aan heeft, maar er wel mee zal moeten samenleven. Jozef, kun jij van een kind houden dat niet van jou is? De engel zegt eigenlijk: Jozef, dit kind is jou gegeven als een nieuwe kans. Voor jou, voor je volk, voor de wereld. Het is mijn cadeau voor jullie. En breek je hoofd er maar niet over hoe dat kan. Hou van dat kind omdat ik het je gegeven heb. Zie het ook maar als een geruststelling: het is je volk niet gelukt er zelf wat van te maken; nu geef ik het jouw volk via jou cadeau. Je zult eindelijk vrede ervaren.
En zo komt de vraag van dit verhaal ook bij ons terecht: kunnen wij van een kind houden dat niet van ons is? Kunnen wij over onze trots heenstappen dat het van onszelf moet komen? Kunnen wij accepteren dat geluk ons gegeven wordt en dat we het niet hoeven te verwerven? Kunnen wij ontroerd bij de kribbe neerknielen en stil zijn… en God danken dat Hij ons een nieuwe kans op geluk geeft? Kunnen we dan die belofte weer opnieuw ter hand nemen? In de vrijheid dat we weer een nieuw begin mogen maken, met het verleden achter ons dat ons gevormd heeft, maar ons niet meer knecht? Zullen we vandaag dan nog aan de slag gaan en laten zien dat we van dit kind houden, door ons in te zetten voor die belofte van vrede en voorspoed? We zullen veilig wonen, zegt God, want Hij zal heersen tot aan de einden der aarde, en Hij brengt vrede.
Vanmorgen lezen we eens niet het kerstverhaal uit Lucas, met de herberg en de kribbe. We lazen het kerstverhaal uit Mattheus. En waar Lucas zich focust op Maria met het bezoek van de engel Gabriel en de lofzang van Maria, focust Mattheus zich op Jozef. En dat heeft een reden. Mattheus schrijft zijn evangelie voor de Joden, de mensen die bekend zijn met wat wij het Oude Testament zijn gaan noemen. En Mattheus wil in zijn evangelie laten zien dat de belofte die God doet aan zijn volk in dat Oude Testament, dat die belofte met de geboorte, het leven, sterven en opstaan van Jezus uitkomt. Daarom lees je heel vaak bij hem: Zo werden de woorden vervuld die die en die profeet gesproken heeft, toen hij zei; en dan volgt een citaat uit het Oude Testament. Het gaat Mattheus dus om een belofte die God aan zijn volk doet, en die op het punt staat vervuld te gaan worden met de geboorte van Jezus. Een belofte, zeg ik maar even kort door de bocht, van vrede en voorspoed. En God doet zijn belofte nooit zomaar, maar altijd aan mensen, en ook met de bedoeling dat die mensen het waar gaan maken. Wij mensen zijn de handen en voeten van God. Als God een belofte doet, moeten mensen niet afwachten, maar er werk van maken dat die belofte uitkomt. Het is daarom ook een kritische belofte; het is een belofte die ook iets zegt over hoe de huidige tijd er aan toe is, en hoe wij met elkaar omgaan. Kritisch over hoe de wereld nog verschilt van de belofte die God gedaan heeft. En zo is die belofte altijd de inzet van wat profeten, zoals Micha, de mensen voorhouden: sta je de vervulling van de belofte in de weg, of maak je de weg ervoor vrij? En hoezeer God wil dat mensen het waarmaken; God is niet zo aan handen en voeten gebonden, dat Hij niet uiteindelijk zelf kan ingrijpen. Maar hij doet altijd op een menselijke manier; en dat zien we in Jezus. De vraag is nu hoe wij daarop reageren.
Even tien stappen terug. Mattheus begint zijn evangelie met een heel geslachtsregister van namen die voor zijn hoorders, de Joden, heel vertrouwd zijn. Ze kennen de namen uit het Oude Testament. Ze kennen de verhalen. En met een beetje creatief boekhouden komt Mattheus dan op veertien generaties van Abraham tot koning David, veertien van David tot aan de Babylonische ballingschap en veertien van de Babylonische ballingschap tot Jezus. Waarom is die geslachtslijn nu zo belangrijk? Die geslachtslijn is zo belangrijk omdat het de lijn is van de belofte die God aan mensen heeft gemaakt. God beloofde Abraham dat hij de aartsvader zou worden van een groot volk dat gezegend zou zijn. In Davids koningschap zou die belofte al wat zichtbaar worden, maar zijn nakomelingen zorgden ervoor dat het koninkrijk gesplitst werd en dat de delen onder invloed kwamen te staan van vreemde heersers. De Babylonische ballingschap zou je het tussentijds failliet van de belofte kunnen noemen. Dit is de tijd waarin Micha spreekt, uit de eerste lezing. En daarna duurt het nog veertien generaties voordat we bij Jezus uitkomen, en de belofte alsnog nieuw leven in wordt geblazen. En dat lijntje naar Jezus loopt niet via Maria, maar via Jozef. Hij is een afstammeling van David. En daarom is Jozef in de inleiding van zijn evangelie voor Mattheus dus zo belangrijk. Hij heeft Jozef nodig in de lijn van belofte. Maar, dat zeg ik nou wel: aan de andere kant heeft hij Jozef ook weer niet nodig. Want Maria blijkt helemaal niet zwanger van Jozef, maar zwanger door de heilige Geest. Het is helemaal niet zo interessant om je af te vragen hoe dat kan. De vraag is eerder wat Mattheus ermee wil zeggen. Want hij geeft Jozef wel een belangrijke rol. Hij is de vader in de lijn van David. Maar hij is wel de vader van een kind dat niet van hem is. Dus de vraag die deze zwangerschap aan Jozef stelt is: Jozef, kun jij van een kind houden dat niet van jou is?
Deze vraag gaat verder dan het praktische. Dat blijkt ook uit de droom die Jozef krijgt. Jozef is natuurlijk beducht voor wat mensen zullen zeggen van deze zwangerschap voordat hij met haar getrouwd is. En kom dan maar eens aan met het verhaal over de Geest. Het was het makkelijkst geweest voor hem als hijzelf de vader was. Maar dat is niet zo. En hoe bouw je dan een band op met dat kind? De engel in de droom laat hem zien waar die band ligt. Die band ligt in een belofte van God, verwoord niet alleen door Jesaja, maar ook door Micha vandaag, van een vrouw die zwanger wordt en een kind baart. Wil hij die belofte mede waarmaken, wil hij zijn bijdrage leveren aan een wereld van vrede en voorspoed, dan is hij geroepen om vader te zijn over dit kind, dat niet van hem is. Maar waarom zo moeilijk? Waarom kan Jozef niet gewoon de biologische vader te zijn? Is dit alleen maar omdat het leven, zoals bij zovelen, nu eenmaal zo loopt, of heeft God dit zelfs zo bedoeld? Ja, God heeft het zelfs zo bedoeld.
Om dat te snappen gaan we naar Micha. Micha is heel kritisch. Heel kritisch over de tijd waarin hij leeft, en met name ook kritisch naar de geslachtslijn van afstammelingen van David. De koningen in die tijd zijn afwezige en besluiteloze koningen geworden die hun oor laten hangen naar vreemde heersers. En omdat deze koningen van David afstammen is de inzet van Micha’s kritiek dus ook die belofte die door de lijn van David vervuld zou worden. Want het zijn de mensen die het moeten doen. En die doen het dus niet. Dus is de vraag: moet God er maar niet een eind aan maken? De lijn van David lijkt dood te lopen op mensen die de vrede en voorspoed alleen maar in de weg staan. En als je de harde woorden elders uit Micha leest, dan denk je ook haast dat God deze lijn van belofte afschrijft. Is het werkelijk voorbij? Of begint God eindeloos opnieuw met mensen, hoe hardleers ze ook zijn, hoezeer ze ook falen, maar begint God toch iedere keer weer opnieuw met mensen tegen beter weten in? Nee, dat doet God niet. Er is een derde weg, tussen afschrijven en telkens weer opnieuw proberen tegen beter weten in in.
Die derde weg is: de geslachtslijn, de lijn van de vervulling van de belofte van vrede en voorspoed, onderbreken of doorbreken. Kijk maar hoe Micha begint in de lezing van vandaag: God belooft dat er iemand geboren zal worden die voor Hem over zijn volk zal heersen. Maar dat kind wordt geboren in Bethlehem. Dus niet in de machtige stad Jeruzalem, bij de hofkliek, maar terug in Bethlehem. Ja, terug, daar begon het ooit, met die herdersjongen
David, daar waar zijn stammoeder Ruth ook haar heil zocht, daar in dat Broodhuis, dat betekent Bethlehem. Bethlehem is de plaats van een nieuw en oud begin. Er zijn meerdere herders vandaan gekomen, en God keert naar die plaats terug. God gaat niet door op de oude lijn in die zin, maar Hij begint opnieuw. Soms moet je, hoe pijnlijk ook, een bloedlijn doorbreken, om het leven de kans te geven tot vervulling te komen. Maar dan wel altijd vanuit de basis. Je kunt een boom moeten rooien, maar uit die tronk komt een nieuw jong boompje op. Je kunt nooit helemaal opnieuw beginnen, en dan moet ook niet, want je bent geworden die je bent, en dat is ook wat waard. En God hecht waarde aan zijn volk, hoezeer ze Hem ook in de steek hebben gelaten. Maar Hij moet wel opnieuw beginnen. Om mensen echt de kans te geven er iets van te maken. En dat doet pijn. En dat merkt Jozef als eerste. Hij staat erbij te kijken. Niet dat hij nou zo belangrijk had willen zijn, o helemaal niet. Maar daar in dat geringe Bethlehem gebeurt iets waar hij part noch deel aan heeft, maar er wel mee zal moeten samenleven. Jozef, kun jij van een kind houden dat niet van jou is? De engel zegt eigenlijk: Jozef, dit kind is jou gegeven als een nieuwe kans. Voor jou, voor je volk, voor de wereld. Het is mijn cadeau voor jullie. En breek je hoofd er maar niet over hoe dat kan. Hou van dat kind omdat ik het je gegeven heb. Zie het ook maar als een geruststelling: het is je volk niet gelukt er zelf wat van te maken; nu geef ik het jouw volk via jou cadeau. Je zult eindelijk vrede ervaren.
En zo komt de vraag van dit verhaal ook bij ons terecht: kunnen wij van een kind houden dat niet van ons is? Kunnen wij over onze trots heenstappen dat het van onszelf moet komen? Kunnen wij accepteren dat geluk ons gegeven wordt en dat we het niet hoeven te verwerven? Kunnen wij ontroerd bij de kribbe neerknielen en stil zijn… en God danken dat Hij ons een nieuwe kans op geluk geeft? Kunnen we dan die belofte weer opnieuw ter hand nemen? In de vrijheid dat we weer een nieuw begin mogen maken, met het verleden achter ons dat ons gevormd heeft, maar ons niet meer knecht? Zullen we vandaag dan nog aan de slag gaan en laten zien dat we van dit kind houden, door ons in te zetten voor die belofte van vrede en voorspoed? We zullen veilig wonen, zegt God, want Hij zal heersen tot aan de einden der aarde, en Hij brengt vrede.
vrijdag 24 december 2010
Een klein lichtje in het donker - Kerstnacht 2010
Tekst: Lucas 2: 1-20
Ook dit jaar doven we de lichten tijdens de overweging bij het kerstverhaal.
Want dat vindt u sfeervol en gezellig.
En het kan ook goed voelen om in het donker naar het licht te kunnen kijken.
Dat geeft in dat donker een beetje houvast, een stukje zekerheid, rust.
Maar voor wie in het licht staat in een donkere ruimte is het wat beangstigender.
Dan zie je niet wat er iets verder weg om je heen gebeurt.
Het is net als met een zaklamp in het donker bos.
Met een zaklamp zie je in het bos veel minder dan wanneer hem uitdoet,
en enkel vertrouwt op de maan en de sterren.
Maar wie een zaklamp aandoet in het bos, doet dat doorgaans uit angst te struikelen, te vallen of uit te glijden.
Vanwege die angst doet iemand dan juist een zaklamp aan.
En wordt het alleen maar enger.
Er zijn mensen die niets moeten hebben van die kleine lichtjes met Kerstmis.
Zoals die man die zei altijd het licht aan te willen doen waar mensen het gezellig maken met kaarsjes.
Hij vond dat veel te donker.
De man vertelde: het is al zo vaak zo donker om mij heen,
en het is zo vaak zo donker en somber in mij,
dat zelfs het licht in mijn ogen
mijn humeur niet kan verlichten.
Daarom doe ik altijd zoveel mogelijk lichten aan.
Ik ben niet bang in het donker hoor,
ik ben bang van het donker.
Ik voel me dan zo alleen.
En ik heb dan niks aan kleine lichtjes buiten mij.
Ik wil het licht óm mij heen.
Als een koesterende deken…
Hoe die man zo geworden is?
Ach, ieder mens heeft zijn eigen levensverhaal.
Hij is niet de enige die bang is van het donker,
en voor wie Kerstmis te donker is.
Omdat het licht niet in hen schijnt maar buiten hen.
Ik heb deze man meegenomen in het Kerstverhaal.
We begonnen in Jeruzalem.
En ik liet hem van alles zien van Jeruzalem;
een koningsstad.
Met de tempel.
Met een groot paleis.
Met veel mensen.
En veel licht, ook ’s avonds: overal brandden fakkels.
Dit is mijn stad, zei de man.
Veel licht, en druk.
Net zo onrustig als ikzelf ben.
Hier hoef ik niet bang te zijn.
En nog wel de stad die Koning David gesticht heeft!
Ja, zei ik, dat is zo.
Maar ik wil je nu meenemen naar een andere stad van David,
toen hij nog geen koning was.
En we reisden af naar Bethlehem.
We gingen door open velden.
Het enige licht dat er was waren de sterren.
We kwamen nauwelijks mensen tegen.
Enkel wat herders, ruwe mensen die door weer en wind hun schapen hoeden.
De stemming van de man daalde zienderogen.
Hij werd somber, en hij werd bang.
Ik zag tranen in zijn ogen, omdat hij het licht van de sterren niet kon vangen.
En aarzelend en angstig zette hij steeds voorzichtiger zijn stappen.
Even leek de man op te fleuren toen we langs herbergen kwamen.
Kleine plekjes waar het, net als in Jeruzalem, erg druk was met mensen.
En: er brandde veel licht.
De man wilde daar graag naar binnen, maar er was geen plaats meer over.
Dus ik kon hem meenemen naar de plek die ik hem wilde laten zien.
Buiten Bethlehem kwamen we aan bij een tochtige donkere plek,
waar we geritsel hoorden, en wat malende kaken van wat later ezels en runderen bleken te zijn,
en zachte geluidjes van een baby en van een moeder en een vader die het voorzichtjes wiegen.
Ze hadden genoeg aan elkaar en de sterren boven hen; er was nauwelijks meer licht.
De man was ontroerd.
Hij voelde het ineens warmer worden in hem, en lichter.
Ik liet hem de baby even vasthouden, maar vooral, ik liet hem ernaar kijken.
Toen begreep hij waarom mensen genoeg kunnen hebben aan kleine lichtjes.
Hij kon het niet begrijpen met zijn verstand, maar dat hoefde ook niet.
Hij voelde alleen maar, daar bij die kribbe in die stal.
Hij voelde de onrust in hem zakken.
Hij voelde de spanning van hem afglijden.
Hij kon zich overgeven aan wat er gebeurde en wat hij voelde.
En vooral: hij was niet meer bang voor het donker om hem heen,
omdat dat lichtje nu voor hem scheen.
Een paar maanden later zag ik de man weer.
Hij had vakantiefoto’s bij zich.
Hij was gaan varen.
Hij liet een foto zien van een vuurtoren.
Hij zei: kijk, dit is Jezus voor mij, een vuurtoren.
Hij draait rond met zijn lamp,
en komt zo automatisch ook bij waar ik op zee voer.
Jezus is niet een lamp die continue mijn richting uit schijnt.
Jezus is geen lamp die het donker om mij heen wegneemt.
Jezus is het licht dat af en toe mijn richting uit schijnt,
zodat ikzelf weer verder kan.
En ik weet dat dat Licht blijft schijnen.
En niet alleen voor mij, maar voor iedereen draait Zijn licht de wereld rond.
En zo komen we veilig in de Haven.
Ik las hem het refrein en een couplet uit een nieuw liedboekje met hedendaagse teksten op bekende melodieën.
Het boekje heet ‘Licht’ en de teksten zijn van Coot van Doesburgh, die liedjes voor bekende artiesten schreef en een musical vertaalde.
De tekst die ik las is geschreven op “’t is geboren ’t goddelijk kind’.
Het gaat komen het eeuwig licht
om ons leven weer bij te schijnen,
warme gloed voor het evenwicht.
Vier dus allen de komst van ’t licht
’t Duurde lang voor de somb’re geest.
’t Leek of alles zo zwart zou blijven.
Maar die tijden zijn nu geweest.
Vier dus allen die stralend feest.
Het gaat komen het eeuwig licht
om ons leven weer bij te schijnen,
warme gloed voor het evenwicht.
Vier dus allen de komst van ’t licht
Jezus als Licht voor de wereld schijnt als een vuurtoren in ons leven,
om ons leven weer bij te schijnen.
Zodat wij weer verder kunnen.
We hopen dat dat Licht,
dat deze avond u naar deze Kerk aan de Haven leidde,
u het vertrouwen mag geven dat u ook in het donker uw weg vindt.
Ook dit jaar doven we de lichten tijdens de overweging bij het kerstverhaal.
Want dat vindt u sfeervol en gezellig.
En het kan ook goed voelen om in het donker naar het licht te kunnen kijken.
Dat geeft in dat donker een beetje houvast, een stukje zekerheid, rust.
Maar voor wie in het licht staat in een donkere ruimte is het wat beangstigender.
Dan zie je niet wat er iets verder weg om je heen gebeurt.
Het is net als met een zaklamp in het donker bos.
Met een zaklamp zie je in het bos veel minder dan wanneer hem uitdoet,
en enkel vertrouwt op de maan en de sterren.
Maar wie een zaklamp aandoet in het bos, doet dat doorgaans uit angst te struikelen, te vallen of uit te glijden.
Vanwege die angst doet iemand dan juist een zaklamp aan.
En wordt het alleen maar enger.
Er zijn mensen die niets moeten hebben van die kleine lichtjes met Kerstmis.
Zoals die man die zei altijd het licht aan te willen doen waar mensen het gezellig maken met kaarsjes.
Hij vond dat veel te donker.
De man vertelde: het is al zo vaak zo donker om mij heen,
en het is zo vaak zo donker en somber in mij,
dat zelfs het licht in mijn ogen
mijn humeur niet kan verlichten.
Daarom doe ik altijd zoveel mogelijk lichten aan.
Ik ben niet bang in het donker hoor,
ik ben bang van het donker.
Ik voel me dan zo alleen.
En ik heb dan niks aan kleine lichtjes buiten mij.
Ik wil het licht óm mij heen.
Als een koesterende deken…
Hoe die man zo geworden is?
Ach, ieder mens heeft zijn eigen levensverhaal.
Hij is niet de enige die bang is van het donker,
en voor wie Kerstmis te donker is.
Omdat het licht niet in hen schijnt maar buiten hen.
Ik heb deze man meegenomen in het Kerstverhaal.
We begonnen in Jeruzalem.
En ik liet hem van alles zien van Jeruzalem;
een koningsstad.
Met de tempel.
Met een groot paleis.
Met veel mensen.
En veel licht, ook ’s avonds: overal brandden fakkels.
Dit is mijn stad, zei de man.
Veel licht, en druk.
Net zo onrustig als ikzelf ben.
Hier hoef ik niet bang te zijn.
En nog wel de stad die Koning David gesticht heeft!
Ja, zei ik, dat is zo.
Maar ik wil je nu meenemen naar een andere stad van David,
toen hij nog geen koning was.
En we reisden af naar Bethlehem.
We gingen door open velden.
Het enige licht dat er was waren de sterren.
We kwamen nauwelijks mensen tegen.
Enkel wat herders, ruwe mensen die door weer en wind hun schapen hoeden.
De stemming van de man daalde zienderogen.
Hij werd somber, en hij werd bang.
Ik zag tranen in zijn ogen, omdat hij het licht van de sterren niet kon vangen.
En aarzelend en angstig zette hij steeds voorzichtiger zijn stappen.
Even leek de man op te fleuren toen we langs herbergen kwamen.
Kleine plekjes waar het, net als in Jeruzalem, erg druk was met mensen.
En: er brandde veel licht.
De man wilde daar graag naar binnen, maar er was geen plaats meer over.
Dus ik kon hem meenemen naar de plek die ik hem wilde laten zien.
Buiten Bethlehem kwamen we aan bij een tochtige donkere plek,
waar we geritsel hoorden, en wat malende kaken van wat later ezels en runderen bleken te zijn,
en zachte geluidjes van een baby en van een moeder en een vader die het voorzichtjes wiegen.
Ze hadden genoeg aan elkaar en de sterren boven hen; er was nauwelijks meer licht.
De man was ontroerd.
Hij voelde het ineens warmer worden in hem, en lichter.
Ik liet hem de baby even vasthouden, maar vooral, ik liet hem ernaar kijken.
Toen begreep hij waarom mensen genoeg kunnen hebben aan kleine lichtjes.
Hij kon het niet begrijpen met zijn verstand, maar dat hoefde ook niet.
Hij voelde alleen maar, daar bij die kribbe in die stal.
Hij voelde de onrust in hem zakken.
Hij voelde de spanning van hem afglijden.
Hij kon zich overgeven aan wat er gebeurde en wat hij voelde.
En vooral: hij was niet meer bang voor het donker om hem heen,
omdat dat lichtje nu voor hem scheen.
Een paar maanden later zag ik de man weer.
Hij had vakantiefoto’s bij zich.
Hij was gaan varen.
Hij liet een foto zien van een vuurtoren.
Hij zei: kijk, dit is Jezus voor mij, een vuurtoren.
Hij draait rond met zijn lamp,
en komt zo automatisch ook bij waar ik op zee voer.
Jezus is niet een lamp die continue mijn richting uit schijnt.
Jezus is geen lamp die het donker om mij heen wegneemt.
Jezus is het licht dat af en toe mijn richting uit schijnt,
zodat ikzelf weer verder kan.
En ik weet dat dat Licht blijft schijnen.
En niet alleen voor mij, maar voor iedereen draait Zijn licht de wereld rond.
En zo komen we veilig in de Haven.
Ik las hem het refrein en een couplet uit een nieuw liedboekje met hedendaagse teksten op bekende melodieën.
Het boekje heet ‘Licht’ en de teksten zijn van Coot van Doesburgh, die liedjes voor bekende artiesten schreef en een musical vertaalde.
De tekst die ik las is geschreven op “’t is geboren ’t goddelijk kind’.
Het gaat komen het eeuwig licht
om ons leven weer bij te schijnen,
warme gloed voor het evenwicht.
Vier dus allen de komst van ’t licht
’t Duurde lang voor de somb’re geest.
’t Leek of alles zo zwart zou blijven.
Maar die tijden zijn nu geweest.
Vier dus allen die stralend feest.
Het gaat komen het eeuwig licht
om ons leven weer bij te schijnen,
warme gloed voor het evenwicht.
Vier dus allen de komst van ’t licht
Jezus als Licht voor de wereld schijnt als een vuurtoren in ons leven,
om ons leven weer bij te schijnen.
Zodat wij weer verder kunnen.
We hopen dat dat Licht,
dat deze avond u naar deze Kerk aan de Haven leidde,
u het vertrouwen mag geven dat u ook in het donker uw weg vindt.
woensdag 24 november 2010
Afscheid nemen bestaat niet - gedicht en meditatie bij de gedachteniszondag
Tekst: Lucas 20: 27-40 en Exodus 3: 1-15
Afscheid nemen bestaat niet.
Mensen gaan, maar verlaten ons niet.
Ik zal je weer zien,
zoals je voor me was,
een engel.
Ik mis je,
maar je bent er,
voor altijd.
Zo is ook Gods Naam
en zo zijn wij geschapen.
We leven,
en naar Zijn beeld,
voor altijd.
In Zijn huis zijn vele woningen.
Er is ook een plekje
voor jou
en voor mij.
Voor Hem zijn wij kinderen gebleven
met de toekomst nog voor de boeg.
Hoeveel wij ook hebben meegemaakt
hoeveel littekens wij ook hebben
hoezeer wij ook door schade en schande
wijs moesten worden
en het nog niet zijn;
het leven begint pas.
Toch lijken wij te verliezen:
de ander, onszelf, het leven.
Maar voor God blijven we leven,
en blijf jij leven,
ook voor mij.
Kinderen trouwen niet.
Hun Vader is hen trouw
en dat is hen genoeg.
Wij sterven niet,
ook al lijken we te verliezen.
De mooiste verliezers
dat zijn wij
Je zult me zien
Ik zal er zijn
…
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
Over een week is het de eerste Adventszondag.
Nog een week, en dan vieren we in de kerken weer de verwachting van nieuw leven.
Vandaag staan we stil bij het verlies in het leven.
Ik zeg bewust niet: verlies van het leven.
De bijbel vertelt vandaag juist dat in God het leven voortduurt.
Zoals Hij is, zo heeft Hij het leven geschapen.
Ik zal er zijn, is zijn Naam.
Hij is een God van levenden, zegt Jezus in herinnering aan de woorden van God bij de brandende braamstruik.
Daarom gedenken wij vandaag onze overledenen.
Het is geen herdenking, maar een gedachtenis.
Het verschil tussen een herdenking en een gedachtenis is,
dat de herinnering levend is en levend blijft,
een levend verleden.
Dat de betekenis van iemand blijft,
dat je verbondenheid met hem of haar niet ophoudt,
ook al gaat het leven door en krijgt het leven een nieuwe invulling,
ontstaan er nieuwe verbintenissen.
Maar dat gaat niet zonder wie je geworden bent
door wie je hebt verloren.
We gedenken mensen die we verloren zijn in het leven,
dierbaren die overleden,
dierbaren die we verloren zijn aan het leven.
Dat kunnen mensen zijn die je uit het zicht bent verloren,
of met wie geen contact meer mogelijk is
of met wie het contact een andere invulling heeft moeten krijgen.
De vraag die de Sadduceeën stellen aan Jezus,
neemt Jezus breder op dan alleen een strikt theologische vraag naar het al dan niet opstaan van de doden.
Jezus spreekt ons aan in ons verlangen dat de verbondenheid met wie we verloren in het leven niet ophoudt.
Dat we elkaar weer zullen zien.
Maar hoe dan?
Het leven gaat door voor wie achterblijft,
of nadat je iemand verloren bent aan het leven,
hoe pijnlijk en moeilijk dat ook is.
Wat blijft er dan over van die band met wie je verloor?
Die was er, die voel je, maar zal die er ook zijn?
Jezus wil met de opstanding van de doden zeggen dat God het verdriet van het verlies mee incasseert.
En dat Hij het daar niet bij laat.
Hij houdt het levend.
Het verlies is niet voor niets geweest.
Hij noemt ons in ons verlies geen man of vrouw van, geen vriend of vriendin, geen kinderen van, geen ouders van,
maar hij noemt ons kinderen, die als engelen zullen zijn.
En Hij zegt: ík zal er zijn.
Ik hou jullie levend.
Onze verbondenheid met elkaar
ligt niet primair in onze aardse verbintenissen en verhoudingen,
die verloren, gebroken of geschonden kunnen worden,
maar in de verbondenheid met God,
die ons bij elkaar brengt.
Daarom blijft denk ik de vrouw in het denkbeeldige verhaal ook kinderloos.
Jezus kan ermee laten zien dat de uiteindelijke band tussen mensen niet ligt in elkaar, maar in God.
Hij is de God is van Abraham, de God van Izaäk en de God van Jakob.
Zowel God bij de braamstruik als Jezus noemt ieder apart,
maar door de volgorde laten zij zien dat er ook een onderlinge verbondenheid is.
Zo is de God van Abraham, de God van Izaäk en de God van Jakob,
ook de God van u, de God van jou, de God van je geliefde, de God van je vriend, de God van je dochter, de God van …
Vul hun namen maar in en gedenk ze als kinderen van God.
Hij is geen God van doden, maar van levenden, want voor hem zijn allen in leven.
Daarom:
Afscheid nemen bestaat niet.
Mensen gaan, maar verlaten ons niet.
Ik zal je weer zien,
zoals je voor me was,
een engel.
Ik mis je,
maar je bent er,
voor altijd.
Zo is ook Gods Naam
en zo zijn wij geschapen.
We leven,
en naar Zijn beeld,
voor altijd.
In Zijn huis zijn vele woningen.
Er is ook een plekje
voor jou
en voor mij.
Voor Hem zijn wij kinderen gebleven
met de toekomst nog voor de boeg.
Hoeveel wij ook hebben meegemaakt
hoeveel littekens wij ook hebben
hoezeer wij ook door schade en schande
wijs moesten worden
en het nog niet zijn;
het leven begint pas.
Toch lijken wij te verliezen:
de ander, onszelf, het leven.
Maar voor God blijven we leven,
en blijf jij leven,
ook voor mij.
Kinderen trouwen niet.
Hun Vader is hen trouw
en dat is hen genoeg.
Wij sterven niet,
ook al lijken we te verliezen.
De mooiste verliezers
dat zijn wij
Je zult me zien
Ik zal er zijn
Afscheid nemen bestaat niet.
Mensen gaan, maar verlaten ons niet.
Ik zal je weer zien,
zoals je voor me was,
een engel.
Ik mis je,
maar je bent er,
voor altijd.
Zo is ook Gods Naam
en zo zijn wij geschapen.
We leven,
en naar Zijn beeld,
voor altijd.
In Zijn huis zijn vele woningen.
Er is ook een plekje
voor jou
en voor mij.
Voor Hem zijn wij kinderen gebleven
met de toekomst nog voor de boeg.
Hoeveel wij ook hebben meegemaakt
hoeveel littekens wij ook hebben
hoezeer wij ook door schade en schande
wijs moesten worden
en het nog niet zijn;
het leven begint pas.
Toch lijken wij te verliezen:
de ander, onszelf, het leven.
Maar voor God blijven we leven,
en blijf jij leven,
ook voor mij.
Kinderen trouwen niet.
Hun Vader is hen trouw
en dat is hen genoeg.
Wij sterven niet,
ook al lijken we te verliezen.
De mooiste verliezers
dat zijn wij
Je zult me zien
Ik zal er zijn
…
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
Over een week is het de eerste Adventszondag.
Nog een week, en dan vieren we in de kerken weer de verwachting van nieuw leven.
Vandaag staan we stil bij het verlies in het leven.
Ik zeg bewust niet: verlies van het leven.
De bijbel vertelt vandaag juist dat in God het leven voortduurt.
Zoals Hij is, zo heeft Hij het leven geschapen.
Ik zal er zijn, is zijn Naam.
Hij is een God van levenden, zegt Jezus in herinnering aan de woorden van God bij de brandende braamstruik.
Daarom gedenken wij vandaag onze overledenen.
Het is geen herdenking, maar een gedachtenis.
Het verschil tussen een herdenking en een gedachtenis is,
dat de herinnering levend is en levend blijft,
een levend verleden.
Dat de betekenis van iemand blijft,
dat je verbondenheid met hem of haar niet ophoudt,
ook al gaat het leven door en krijgt het leven een nieuwe invulling,
ontstaan er nieuwe verbintenissen.
Maar dat gaat niet zonder wie je geworden bent
door wie je hebt verloren.
We gedenken mensen die we verloren zijn in het leven,
dierbaren die overleden,
dierbaren die we verloren zijn aan het leven.
Dat kunnen mensen zijn die je uit het zicht bent verloren,
of met wie geen contact meer mogelijk is
of met wie het contact een andere invulling heeft moeten krijgen.
De vraag die de Sadduceeën stellen aan Jezus,
neemt Jezus breder op dan alleen een strikt theologische vraag naar het al dan niet opstaan van de doden.
Jezus spreekt ons aan in ons verlangen dat de verbondenheid met wie we verloren in het leven niet ophoudt.
Dat we elkaar weer zullen zien.
Maar hoe dan?
Het leven gaat door voor wie achterblijft,
of nadat je iemand verloren bent aan het leven,
hoe pijnlijk en moeilijk dat ook is.
Wat blijft er dan over van die band met wie je verloor?
Die was er, die voel je, maar zal die er ook zijn?
Jezus wil met de opstanding van de doden zeggen dat God het verdriet van het verlies mee incasseert.
En dat Hij het daar niet bij laat.
Hij houdt het levend.
Het verlies is niet voor niets geweest.
Hij noemt ons in ons verlies geen man of vrouw van, geen vriend of vriendin, geen kinderen van, geen ouders van,
maar hij noemt ons kinderen, die als engelen zullen zijn.
En Hij zegt: ík zal er zijn.
Ik hou jullie levend.
Onze verbondenheid met elkaar
ligt niet primair in onze aardse verbintenissen en verhoudingen,
die verloren, gebroken of geschonden kunnen worden,
maar in de verbondenheid met God,
die ons bij elkaar brengt.
Daarom blijft denk ik de vrouw in het denkbeeldige verhaal ook kinderloos.
Jezus kan ermee laten zien dat de uiteindelijke band tussen mensen niet ligt in elkaar, maar in God.
Hij is de God is van Abraham, de God van Izaäk en de God van Jakob.
Zowel God bij de braamstruik als Jezus noemt ieder apart,
maar door de volgorde laten zij zien dat er ook een onderlinge verbondenheid is.
Zo is de God van Abraham, de God van Izaäk en de God van Jakob,
ook de God van u, de God van jou, de God van je geliefde, de God van je vriend, de God van je dochter, de God van …
Vul hun namen maar in en gedenk ze als kinderen van God.
Hij is geen God van doden, maar van levenden, want voor hem zijn allen in leven.
Daarom:
Afscheid nemen bestaat niet.
Mensen gaan, maar verlaten ons niet.
Ik zal je weer zien,
zoals je voor me was,
een engel.
Ik mis je,
maar je bent er,
voor altijd.
Zo is ook Gods Naam
en zo zijn wij geschapen.
We leven,
en naar Zijn beeld,
voor altijd.
In Zijn huis zijn vele woningen.
Er is ook een plekje
voor jou
en voor mij.
Voor Hem zijn wij kinderen gebleven
met de toekomst nog voor de boeg.
Hoeveel wij ook hebben meegemaakt
hoeveel littekens wij ook hebben
hoezeer wij ook door schade en schande
wijs moesten worden
en het nog niet zijn;
het leven begint pas.
Toch lijken wij te verliezen:
de ander, onszelf, het leven.
Maar voor God blijven we leven,
en blijf jij leven,
ook voor mij.
Kinderen trouwen niet.
Hun Vader is hen trouw
en dat is hen genoeg.
Wij sterven niet,
ook al lijken we te verliezen.
De mooiste verliezers
dat zijn wij
Je zult me zien
Ik zal er zijn
Abonneren op:
Posts (Atom)