Tekst: Ezechiël 37: 1-14 en Johannes 20: 1-18
Geluidsfragment/podcast
En eindelijk is het dan zover: het is Pasen! Met recht kan Pasen een hoogfeest worden genoemd. Omdat het ook een hoogtepunt is. Het is een feest waar we naar toegeleefd hebben. Een cadeau waarvan we natuurlijk wel wisten dat het kwam, maar het nog niet uitpakten. Omdat de weg er naartoe net zo belangrijk is als het uitpakken ervan. Maar vandaag is het dan zo ver en pakken we dan ook flink uit. We maken er een groot feest van! Je mag er ook best enige opluchting bij voelen. Het is zwaar geweest. Want in de veertig dagen voor Pasen hebben we het contrast met vandaag goed gevoeld. Zeker voor wie mee door de profetieën van Ezechiël is gegaan.
Ezechiël is een crisisprofeet die spreekt in de tijd van de Babylonische ballingschap. De crisis waarover hij het heeft praat hij de mensen niet aan. Die hebben ze zelf gemaakt. Ze zijn vervreemd geraakt van hun eigen wortels, van hun eigen land, en zijn toen verdreven uit hun land naar een ballingsoord. Gek genoeg de plaats waar het allemaal begon, toen Abraham daar uit Ur geroepen werd. Op deze oerplek is het volk Israël terug bij af. En we hebben gezien dat het een volk is geworden, zoals zo vele andere, met een bestaan zonder doel en zin; een mensheid zonder verhaal. Een mensheid zonder verhaal weet niet meer waar hij vandaan komt, en waar hij naartoe gaat. Hij leeft nu, en meer lijkt er niet te zijn. Reden te meer om alles uit het nu te halen, en alles uit jezelf, desnoods ten koste van de toekomst en van anderen. Een mensheid zonder verhaal is ook geen volk meer. Mensen hebben niets meer met elkaar. Geen gedeelde waarden en normen, geen gedeeld perspectief, gedeelde doelen. En vooral ook: geen visioenen meer. En dat zijn niet alleen maar dromen; die kunnen mooi maar ook zo individueel zijn. Visioenen zijn wereldomvattende beelden, waarin je als individu wordt meegenomen in een groter geheel, in een groter verhaal. Waarin je thuis kunt komen. Waarin het niet meer je eigen individuele overlevingsstrijd is, vol met bedreigingen, maar een gedragen verband tussen mensen en de wereld waarin wij leven.
Het volk Israël is dat verhaal kwijtgeraakt als ze in ballingschap zitten. Het verhaal van een God die de wereld maakte. En dan niet als uitkomst van een discussie over de vraag of de wereld nu wel of niet in zeven dagen in geschapen, dat is niet de kern van het verhaal. Het geloven waard is dat hoe dan ook God deze wereld geschapen heeft. Orde in chaos schept. Licht in de duisternis schept. De mens schept op de zesde dag, en hem op zijn eerste dag, de zevende, rust geeft. Dat is zijn bestemming: rust.
En het volk is het verhaal kwijtgeraakt van een God die kan horen als je bang bent, als je heel onzeker bent over je bestaan. Zeker als je het gevoel hebt dat het bijna een slaafs bestaan is geworden, waarin je totaal niets meer in te brengen hebt. Dat verhaal van God die zich kenbaar maakte met de naam ‘Ik ben er’ en het volk uit het Angstland Egypte leidde, door het water van de dood heen: dat is het volk vergeten.
En hoe zit dat met ons? Hoezeer geloven wij nog in dat verhaal? En in hoeverre kijken wij nog werkelijk kritisch naar wat we doen en niet laten? En als we naar de samenleving kijken, die Joods-christelijke wortels zegt te hebben; is dat verhaal niet erg afgestompt, geneutraliseerd? Wat is nou ons verhaal? Waar staan we voor? Voor de tolerantie waar we zo trots op waren, maar wat onverschilligheid bleek te zijn? Voor ons opkomen voor mensenrechten, waarmee we ons in de afgelopen tien jaar inmiddels in drie verwoestende oorlogen hebben gestort, lekker ver van huis: Irak, Afghanistan en Libië? Voor ons opkomen voor het rentmeesterschap van onze aarde; waarvoor de techniek allang voor handen is, maar we te lui en te gierig voor zijn om er echt mee aan de slag te gaan? Wat is nou ons verhaal, dat onze wortels en ons verleden verbindt met een visioen voor de toekomst? Of leven we enkel in het nu, als we heel eerlijk zijn? En als dat niet zo is voor jou voor jouw gevoel; hou dat dan vast, want het lijken de laatste restjes te zijn. En Europa? Wat is het verhaal van Europa; toch meer dan alleen een euroverhaal en één van bemoeienis van buitenaf over van alles en nog wat? Europa, dat zijn we toch zelf? En als we ons dan terugtrekken op onze eigen nationalistische vierkante millimeter; kom dan met een goed verhaal op die ene vierkante millimeter en vertel weer over waar we voor staan en wat ons visioen kan zijn; wat iets anders is dan een ideologie, want die heeft meer vorm dan inhoud. Vertel gewoon weer eens over God, die hoe dan ook de wereld maakte. Die orde schiep in de chaos en licht in de duisternis. Waarom? Omdat er anders geen leven mogelijk is. En Hij schiep leven. Hij schiep ons. En Hij zal bij ons zijn en ons leiden naar een beloofd land.
Misschien raakt u inmiddels wat geïrriteerd, omdat het toch feest is vandaag. Maar uw grootste irritatie komt nog. Want het is nog niet voorbij. Pasen is niet het feest van een belletje en dat op slag ineens alles anders is. Nee, kijk maar naar Ezechiël. De hand van God zet hem neer bij een dal vol met doodsbeenderen. Een massagraf. The killing fields, zoals we die kennen uit Cambodja. En niks ‘ping’ en ze leven weer. Nee, Ezechiël moet eromheen lopen. En daar gebruikt de schrijver hetzelfde woord als voor het erdoorheen trekken door het water van de Schelfzee tijdens de bevrijding uit het Angstland Egypte. Het Joodse Paasverhaal van nieuw leven door het water van de dood heen. Ezechiël mag niet op de tribune toekijken. Nee, hij moet er doorheen. Hij moet het aangaan. Het Paasverhaal doet er pas werkelijk toe, als hij het gezien, beleefd heeft. En zo is het ook voor ons. Geen Pasen zonder Goede Vrijdag. Geen hoogtepunt zonder dieptepunt. Een verhaal met alleen maar hoogtepunten is een vlak verhaal, en dus geen verhaal.
Hier in dit dal ligt de keerzijde van ons gecontroleerde leven, dat we verabsoluteren en niet meer relateren aan een verderreikend en verderkijkend verhaal. En die keerzijde is dit: dorre beenderen. Over en uit. Geen spiritueel verhaaltje bij te bedenken, of het moeten spirituele feel-good verhaaltjes zijn; kritiekloos.
En dan legt God de vinger op de zere plek. ‘Mensenkind,’ zegt God, ‘zullen deze beenderen leven?’ Nu zou een modern mens kunnen zeggen: “Wat is dat voor flauwe kul? Dood is dood. En bovendien, we weten het nou wel. Laat het nou. Het is onmogelijk als je het mij heel eerlijk vraagt”, zegt de moderne mens. Hij zegt: “Maar dat is dan meteen ook de reden dat ik in het hier en nu leef. Meer is er niet. Geen later als ik dat morgen niet zeker weet. Geen vroeger, want toen was alles anders. Geen visioenen; wat haal je je in je hoofd? En die krantenkoppen en die beelden op televisie, ik ken ze wel. Laat het nou. Het is teveel op te behappen; te weinig om te kunnen geloven. Want wat kun je nog geloven? Laat het nou. En als ik iets op Pasen wil horen, dan is het een opgewekt verhaal, met mooie beelden en zo. Maar overmorgen is het gewoon weer de alledaagse realiteit; en daar valt niets aan te doen.”
Zullen we zo niet reageren als God ons deze vraag ‘Zullen deze beenderen leven’ stelt? Als je heel eerlijk bent? Door deze vraag dreigen we de grip te verliezen om ons gecontroleerde leven. We zijn zo gewend geraakt om grip te krijgen op wat wij als de werkelijkheid zien. En deze vraag, ‘zullen deze beenderen leven’, die drijft daar de spot mee!
En Ezechiël zegt: ‘Gij weet het’. Een ontwijkend antwoord? Nee, Ezechiël weet dat hij te maken heeft met Eén die verder ziet dan wij kunnen kijken, die spreekt als wij stomgeslagen zijn, die ons wegen wijst die wij niet vermoedden als we verdwaald zijn, die hoop houdt en hoop geeft als het allemaal zinloos lijkt, die in Zichzelf blijft geloven als wij dat niet meer doen. En Ezechiël moet het onmogelijke doen, of althans: wat wij voor onmogelijk, en misschien zelfs voor aanstootgevend houden, omdat het ons uit onze zorgvuldig gevormde balans brengt.
Het onmogelijke gebeurt: er geschiedt een stem. Dezelfde stem die zei: Licht, en er was licht. Die stem, die Abraham deed wegtrekken uit Ur der Chaldeeën. Die stem, die Mozes riep om zijn volk te bevrijden uit de slavernij. Die stem die blinden deed zien, lammen deed lopen, Lazarus uit het graf deed opstaan. Die stem die zei: ik zal er zijn. Die stem brengt ons doemdenken aan het schudden. De aarde beeft staat er, komt in beweging. De botten die daar bewegingsloos liggen komen in beweging. En niet als een horrorverhaal uit het Spookhuis, maar als verdord visioen, dat weer tot leven komt. Terug naar het begin, toen de mens geschapen werd uit dode materie. Hij leeft!
Blijft het bij die rare visionaire verhaal? Nee, in de bijbel zijn visioenen ook heel concreet: ‘Mensenkind, deze beenderen zijn het volk van Israël. Het zegt: “Onze botten zijn verdord, onze hoop is vervlogen, onze levensdraad is afgesneden.” Profeteer daarom en zegt tegen hen: “Dit zegt God, de Heer: Mijn volk, ik zal jullie graven openen, ik laat jullie uit je graven komen en ik zal jullie naar het land van Israël terugbrengen. Ik zal jullie mijn adem geven zodat jullie weer tot leven komen, ik zal jullie terugbrengen naar je land. Wat ik gezegd heb, zal ik doen.’ Zo wordt het visioen concreet, een visioen van thuiskomen en op adem komen.
Deze God, die doet wat Hij zegt, heeft er alles voor over om de mens niet ten onder te laten gaan aan de chaos. Zijn stem die tot leven wekt, is een stem die zich niet neerlegt bij de dood, bij het einde. En die daarom zelf die doodsmacht te lijf is gegaan. In Jezus’ lijden en opstaan is Hij zelf door de dood heengegaan, en staat Hij op. ‘Zie de mens’ zei Pilatus. En de mens leeft! Wij leven! Hoe ons leven ook zal lopen, wij leven! We hoeven niet meer enkel in het nu te leven. Hoe angstig de momenten nu ook kunnen zijn, en onzeker. Je zult overleven, al ga je er nog zo aan onderdoor; daar doorheen vind je leven. De stem die leven schiep vanaf het begin vertelt een verhaal, dat ons meeneemt en doorgaat. Naar morgen, overmorgen, volgende week, volgend jaar, en tot in eeuwigheid, omdat wij gemaakt zijn om te leven. Hier en nu, en tot in de eeuwen der eeuwen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten