Dominee Otto leest voor
Jozef is in de gevangenis terecht gekomen. Daar zat hij dan. Die bijzondere jongen met zijn dromen. Het leek allemaal voor niets te zijn geweest. Tja, wat heb je er aan, als je alleen maar gepest en vervolgd wordt omdat je opvalt? Kun je dan niet maar beter zo min mogelijk proberen op te vallen, zodat niemand je ziet? Als je wel eens gepest wordt, kan ik me best voorstellen dat je wel eens zou willen verdwijnen. Of onzichtbaar zou willen zijn. Het is niet altijd leuk om bijzonder te zijn of om op te vallen. Het is niet altijd leuk als iedereen een mening over je heeft. Zeker niet als er slecht over je gesproken wordt, of je gepest wordt. Maar hoe moet je daarmee omgaan dan? Je kunt niet zomaar verdwijnen, al zou je dat nog zo graag willen. En laat God dat allemaal zomaar gebeuren? Leuk hoor, God is degene die ieder van ons bijzonder maakt. Maar als je gepest wordt om wie je bent, waar is God dan?
God kan er niets aan doen als je gepest wordt. Dat doen mensen. Maar God kan je wel moed geven om door te blijven gaan met te zijn zoals je bent. Want zo ben je bijzonder. En God zegt dan: ‘Wees niet bang. Als jij gewoon jezelf blijft, en als je laat zien wat je voor andere mensen kunt doen, dan komt het goed. En dan zul je uiteindelijk gewaardeerd worden. Ga niet tegen andere mensen lopen schreeuwen dat ze zo stom zijn dat ze je niet begrijpen, of dat ze je met rust moeten laten. Laat gewoon zien dat je iets goeds kan doen, iets dat bij jou past. Kijk maar naar Jozef.’
Ja, want Jozef zat diep in de problemen. Hij zat helemaal diep opgesloten in de gevangenis. Niemand die hem kon helpen. Er zullen vast ratten en muizen zijn geweest. En het eten was vast ook niet lekker. Wat moest hij nu doen? Jozef wist dat het enige dat hij kon doen was gewoon te doen zoals altijd. Zichzelf zijn. En dat betekent dat hij zich niet belangrijker moest voelen dan hij was. Niet opscheppen over zijn dromen. Niet zeggen: ‘Nou, als ik dit aan mijn vader vertel, dan zal die jullie eens een lesje leren.’ Nee, dat had allemaal geen zin. Hij moest geduld hebben, heel veel geduld. En hij moest niet in een hoekje gaan zitten, want dan zou hij er nooit uitkomen. Soms denk je wel eens als je gepest wordt, dat je maar beter in een hoekje kunt gaan zitten. Maar als je niet laat blijken dat je er bent, komen er nooit anderen op je af en blijf je alleen. Dat is ook niet fijn, toch? Dus Jozef besloot zijn beste beentje voor te zetten. En hij ging meehelpen met schoonmaken en eten rondbrengen. Eigenlijk dat werk waar hij bij Potifar zo goed in was. En doordat hij gewoon bleef doorgaan in waar hij goed in was, zagen de bewakers van de gevangenis dat hij zijn werk goed deed. En ze besloten dat hij de leiding kon krijgen over de gevangenen en goed moest opletten of ze hun werk wel goed deden. Hé, zo ging het ook in het huis van Potifar. In de gevangenis krijgt hij als gevangene de leiding, en bij Potifar werd hij als slaaf de huisbaas. Ook daar ging het steeds beter als Jozef maar niet opschepte, maar gewoon deed waar hij goed in was. En iedereen is ergens goed in. En Jozef kan goed werken en leiding geven. Dus dat ging hij doen in het gevangenis.
Maar het best was Jozef natuurlijk in het uitleggen van dromen. Goh, dat was al lang geleden. Toen dacht hij nog dat alle dromen over hem gingen, over hem alleen. Om te laten zien hoe belangrijk hij was. Maar dat wilde God met die dromen helemaal niet duidelijk maken. Hij wilde juist laten zien dat Jozef moest leren zijn dromen te gebruiken voor anderen. En dat leerde Jozef in de gevangenis. Luister maar.
Op een dag zag hij bij het rondbrengen van het eten dat twee gevangenen er heel slecht uitzagen. Het waren twee knechten van de Farao. Hele belangrijke knechten zelfs. De opperschenker, die de wijn schonk, en de opperbakker, die voor al het brood zorgde. Jozef vroeg aan hen: ‘Waarom zien jullie er zo somber uit?’ Ze zeiden: ‘We hebben een droom gehad, maar er is niemand die hem kan uitleggen.’ ‘Dat is lang geleden’, dacht Jozef. ‘Maar dromen komen van God. Misschien kan ik helpen om de dromen uit te leggen.’ ‘Vertel mij jullie dromen eens’, zei hij.
‘Ik eerst’, zei de schenker. ‘In mijn droom zag ik een wijnstok voor me. Aan die wijnstok zaten drie takken. En het ging allemaal zo snel; ineens hingen er grote druiventrossen aan. Ik had de beker van de Farao in mijn hand, perste de druiven er in en overhandigde die aan de Farao.’
‘Hmm’, zei Jozef. ‘De drie takken staan voor drie dagen. Over drie dagen wordt u in ere hersteld als schenker bij de Farao. U komt dus vrij. Ehh… wilt u dan misschien een goed woordje voor me doen? Ik wil hier ook graag uit…’
‘Nu ik’, zei de bakker. Hij hoopte natuurlijk ook op goed nieuws. ‘Ik droomde ook zoiets. Maar ik had drie manden met wit brood op mijn hoofd. In de bovenste mand zat het lekkerste brood voor de Farao. Maar er kwamen voortdurend vogels om dat lekkers uit de bovenste mand op mijn hoofd weg te pikken. Nou, kom ik ook vrij over drie dagen?’
‘Ehh…’, zei Jozef. ‘Het spijt me, maar nee, u komt niet vrij. De Farao blijft boos op u en u zult gestraft worden.’
Drie dagen later ging het precies zoals Jozef gezegd had. De schenker werd in ere hersteld en kwam vrij. De bakker werd gestraft. Jozef hoopte nu dat de schenker niet zou vergeten een goed woordje bij de Farao te doen voor hem.
Bijbeltekst: Genesis 39:20-40:23
Geen opmerkingen:
Een reactie posten