dinsdag 10 mei 2011

Bijbelverhaal bij project Pak Pesten Aan: Jozef en zijn broers (Gen. 37: 1-11) - bovenbouw

Dominee Otto leest voor

Voordat ik jullie een Bijbelverhaal ga vertellen, wil ik jullie een vraag stellen: vind je alle kinderen in de klas leuk? En vinden alle kinderen jou leuk? Grote kans dat je nee moet antwoorden. En dat is ook helemaal niet erg. Je kunt niet alle kinderen leuk vinden en vrienden met iedereen zijn. En niet alle kinderen hoeven jou leuk te vinden en vrienden met je te zijn. Je bent leuk zoals je bent. Maar ook al ben je niet vrienden met alle kinderen en zijn niet alle kinderen vrienden van jou, toch moeten we proberen het gezellig met elkaar te hebben, zodat niemand zich er buiten voelt staan.

Ook Jakob had een hele grote groep kinderen, wel twaalf! O nee, nou vergeet ik er één: de middelste was een meisje. Zij heette Dina. Maar de andere 12 kinderen waren jongens, en over hen gaat dit verhaal. Deze 12 jongens waren allemaal zonen van Jakob. En eigenlijk waren ze dus allemaal broers van elkaar. Maar dat zegt de Bijbel niet. Die zegt dat het verhaal gaat over Jakob en zijn zoons. Waarom niet over de 12 broers? Omdat dat een beetje een probleem was. Natuurlijk waren ze wel allemaal broers van elkaar. Maar elke zoon van Jakob voelde zich belangrijker dan de rest. En ze pesten elkaar en probeerden de belangrijkste te zijn. Natuurlijk hebben alle broers en zussen wel eens ruzie met elkaar, jij vast ook wel eens, maar uiteindelijk komt het wel weer goed en kun je weer gezellig samen dingen gaan doen. Maar de zoons van Jakob hadden altijd ruzie met elkaar. Ze moeten nog leren wat het betekent om broers te zijn van elkaar.

Er was één zoon van Jakob die het meeste gepest werd. Dat was Jozef. Maar Jozef was dan ook wel een aparte. Hij droomde heel veel. En zijn broers pesten hem daarmee. Ze vonden hem maar een rare. Maar Jozef was ook niet zo aardig voor zijn broers. Als zijn broers iets deden wat niet mocht, ging hij naar hun moeders en vertelde het dan door. En als zijn broers dat hoorden, riepen ze de hele tijd: ‘Klikspaan, klikspaan!’ Dat was natuurlijk niet leuk voor Jozef, maar Jozef wilde ook wel erg graag het lievelingetje van zijn ouders zijn. En dat was hij ook. Van zijn vader kreeg hij op een keer een hele mooie jas cadeau, in allemaal verschillende kleuren. Dat was natuurlijk heel lief van zijn vader. Maar Jozef ging met die jas aan laten zien aan zijn broers dat hij het lievelingetje was van zijn vader, en zij niet. ‘Kijk eens wat voor mooie jas ik gekregen heb van papa! Hij vindt mij de liefste!’ Nou, je kunt je wel voorstellen dat zijn broers een enorme hekel aan hem kregen.

Dat werd nog erger toen Jozef zijn dromen ging vertellen aan zijn broers. Daarmee wilde hij laten zien dat hij niet alleen het lievelingetje van zijn vader was, maar ook van God. Want als mensen in de bijbel dromen, dan komen die dromen van God. Omdat die dromen iets vertellen over wat er gaat gebeuren. En dit zijn de dromen die Jozef kreeg: Op een keer had Jozef een droom. Hij droomde dat hij met zijn broers op het land aan het werk was, en graanstengels aan elkaar bond. Schoven heten die. Maar weet je wat er gebeurde? De schoof graanstengels van Jozef bleef staan, en die van zijn broers kwamen er omheen staan en bogen diep voor die van Jozef. Toen Jozef heel trots kwam vertellen wat hij gedroomd had, zeiden zijn broers woedend; ‘Het lijkt wel alsof je wilt vertellen dat jij koning over ons wordt, en dat wij allemaal voor jou moeten buigen. Wil jij de baas over ons spelen?! Maak het een beetje!’

Een volgende keer had Jozef weer een droom. Hij droomde nu dat de zon, de maan en de sterren voor hem een diepe buiging maakten. Hij vertelde het zelfs aan zijn ouders. En nu werd zijn vader een beetje kwaad, want hij maakte zich grote zorgen, omdat Jozef zo belangrijk aan het doen was. Hij zei: ‘Wat is dat voor een droom! Moeten ik, je moeder en je broers soms ook voor jou komen neerbuigen?’ En o, wat waren de broers kwaad. Ze konden Jozef wel vermoorden.

Maar zijn vader bleef erover nadenken. Hij maakte zich grote zorgen. ‘Dromen krijg je niet zomaar, Jozef,’ dacht hij. ‘Dan wil God iets vertellen. Maar wat?? In ieder geval gaat Jozef er verkeerd mee om. Hij denkt dat die dromen hem belangrijk maken. Maar als je iets goed kan, dan moet je je niet belangrijker voelen dan anderen, maar zorgen dat anderen er ook iets aan hebben dat je iets goed kan. Jozefs dromen waren bijzonder, maar niemand mag zich belangrijker voelen dan iemand anders. Jozef niet, maar zijn broers ook niet. Zouden ze ooit als echte broers met elkaar omgaan?’

Bijbeltekst: Genesis 37: 1-11

Geen opmerkingen:

Een reactie posten