maandag 9 mei 2011

Bijbelverhaal bij project Pak Pesten Aan: Jozef en zijn broers (Gen. 37: 1-11) - onderbouw

Dominee Otto leest voor

Soms is het moeilijk om met alle kinderen uit je klas leuk te kunnen spelen. Maar toch zitten we samen in de groep en is het fijn om het gezellig te hebben met elkaar. Ook als niet elk kind een vriendje van je is.

Dit verhaal gaat over Vader Jakob. Ook hij had een hele grote groep kinderen. Hij had 12 zonen en een dochter. Dit verhaal gaat over de 12 zonen. Zij konden niet goed met elkaar opschieten. Ze hadden vaak ruzie. Die ruzies gingen vaak over wie de belangrijkste is, of de beste, of de liefste. Ze probeerden helemaal niet om gezellig met elkaar om te gaan. Daarom waren die 12 zoons geen echte broers voor elkaar.

Er was één zoon van Vader Jakob die het meeste gepest werd. Dat was Jozef. Jozef droomde heel veel. En zijn broers pesten hem daarmee: ‘Hé Jozef, sta niet zo te dromen’, riepen ze dan, ‘aan het werk!’
Maar Jozef was ook niet zo aardig voor zijn broers. Als zijn broers iets deden wat niet mocht, ging hij naar hun moeders om het door te vertellen. En als zijn broers dat hoorden, riepen ze de hele tijd: ‘Klikspaan, klikspaan!’. Dat was natuurlijk niet leuk voor Jozef, maar Jozef wilde ook wel erg graag het lievelingetje van zijn ouders zijn. En dat was hij ook.
Op een dag riep Vader Jakob Jozef bij zich en zei: ‘Ik vind je zo lief. Ik heb voor jou een hele mooie jas gekocht. In allemaal verschillende kleuren. Vind je hem mooi?’
‘Ja’, zei Jozef, ‘ik vind hem heel mooi!’
‘Alsjeblieft dan’, zei Vader Jakob, ‘je mag hem hebben, omdat jij mijn lievelingszoon bent.’
Dat was natuurlijk hartstikke leuk voor Jozef. Papa’s lievelingszoon zijn. En dan ook nog eens een mooie jas krijgen! Jozef was hartstikke trots op zijn jas. Maar hij pestte zijn broers er ook een beetje mee.
‘Kijk eens hoe lief papa mij vindt! Ik heb van hem deze mooie jas gekregen. Hij vindt mij de liefste!’
Nou, je kunt je voorstellen dat zijn broers een enorme hekel aan hem kregen.
‘Uitslover’, zeiden ze dan, ‘zie hem aankomen met zijn gekleurde jas.’
Ze zeiden ook: ‘Kijk hem daar staan, papa’s lievelingetje. Nou ja?! Wij doen toch ook ons best?’
O, wat waren ze jaloers.

Dat werd nog erger toen Jozef zijn dromen ging vertellen aan zijn broers.
Hij zei: ‘Ik heb niet alleen een mooie jas van papa gekregen. Ik krijg ook mooie dromen, van God. Ik ben ook vast zijn lievelingetje. Moet je horen!’ En hij vertelde een droom.
‘Moet je horen, broers: ik droomde dat we met zijn allen aan het werk waren op het land. We waren graan aan het oogsten. En de graanstengels bonden we aan elkaar in schoven. En weet je wat er toen gebeurde? De schoof graanstengels die bij mij stond bleef staan, en die van jullie kwamen er omheen staan en bogen diep voor die van mij. Het leek wel alsof ik koning was en jullie allemaal voor mij bogen.’
Zijn broers waren woedend: ‘Wat wil je daarmee zeggen, Jozef? Wil jij soms de baas over ons spelen?! Maak het een beetje!’

Een volgende keer had Jozef weer een droom.
‘Niet weer’, zeiden zijn broers al.
Maar Jozef vertelde gewoon wat hij had gedroomd.
‘Nu droomde ik van de zon, de maan en de sterren. Er waren elf sterren; hé, da’s grappig, ik heb ook elf broers. En de zon en de maan; hé, het lijkt wel alsof dat papa en mama zijn. En weet je wat er toen gebeurde? De zon, de maan en de elf sterren bogen voor mij.’
‘Nou ja?!’ zeiden zijn broers. ‘Wat doet hij weer belangrijk. Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg.’
Maar Jozef vertelde de droom ook aan zijn ouders. Toen werd Vader Jakob een beetje kwaad op hem. Want hij maakte zich grote zorgen, omdat Jozef zo belangrijk aan het doen was. Hij zei: ‘Wat is dat voor een droom, Jozef? Moeten ik, je moeder en je broers soms voor jou komen neerbuigen? Pas nou toch op Jozef. Straks worden je broers echt heel kwaad op je.’
Nou, dat waren ze. Ze waren zo kwaad, dat ze hem wel wat aan konden doen.

Maar Vader Jakob bleef over de dromen nadenken. Hij maakte zich grote zorgen. ‘Dromen krijg je niet zomaar, Jozef’, dacht hij. ‘Dan wil God iets vertellen. Maar wat?? In ieder geval gaat Jozef er verkeerd mee om. Hij doet alsof die dromen hem belangrijk maken. Maar als je iets bijzonders kan, dan moet je je niet belangrijker voelen dan anderen. Nee, dan moet je zorgen dat anderen er ook iets aan hebben dat je iets goed kan. Jozefs dromen waren bijzonder, maar niemand mag zich belangrijker voelen dan iemand anders. Jozef niet, maar zijn broers ook niet. Zouden ze ooit als echte broers met elkaar omgaan?’
Vader Jakob ging slapen. Hij hoopte maar dat hij er niet over ging dromen…

Bijbeltekst Genesis 37: 1-11

Geen opmerkingen:

Een reactie posten