Dominee Otto leest voor
Jozef was een bijzondere jongen. Eerst had hij een mooie jas van zijn vader gekregen. Toen kreeg hij bijzondere dromen van God. Voor heel veel mensen was hij het lievelingetje. Maar zijn broers hadden een hekel aan hem, omdat hij zoveel aandacht kreeg, maar vooral ook omdat hij zoveel aandacht vroeg. Dan zei hij: ‘Kijk eens, ik ben er weer!’ En dan dachten ze: ‘Ja, ja, we weten het wel!’ En daarom hadden zijn broers Jozef eerst in de put gegooid en toen aan mensen verkocht. Deze mensen wilden hem als slaaf verkopen in Egypte. Maar ook als slaaf viel hij op. Mensen op de slavenmarkt zeiden: ‘Wat ziet hij er sterk uit.’
‘Hij zal wel hard kunnen werken!’
‘Je kunt aan hem zien dat hij talent heeft en dat hij heel goed is in zijn werk.’
‘Als je hem als slaaf koopt zal het vast goed gaan bij je thuis.’
Dus heel veel mensen wilden Jozef graag kopen als slaaf. Een heel belangrijke man kocht toen Jozef als slaaf. Deze man heette Pofitar.
Weet je waarom Jozef zo bijzonder was? De bijbel vertelt dat God Jozef zo bijzonder heeft gemaakt. En God zorgde ervoor dat alles wat Jozef deed, goed ging. Meester Potifar zag dat en zei toen: ‘Jozef, ik zie dat je zo goed bent in je werk. Jij hoeft niet meer buiten te werken. Jij mag in mijn huis komen werken.’ Ook in het huis ging alles goed en werkte hij heel hard. Toen meester Potifar dat zag zei hij: ‘Ook dit doe je zo goed. Je mag mijn persoonlijke assistent worden. Regel jij alles maar. Ik vertrouw je. O ja, het enige dat ik wil weten is wat we gaan eten. De rest mag je allemaal zelf beslissen.’
Wie had dat gedacht? Dat Jozef als slaaf zo belangrijk zou worden. Normaal mogen slaven helemaal niets beslissen. Slaven krijgen alleen opdrachten van hun meesters. Maar meester Potifar zag dat Jozef zo bijzonder was, dat hij alles wel aan hem over kan laten.
Jozef wist dat hij dat aan God te danken had. God zorgt ervoor dat je iets goed kan. En God wil dat je daar iets goeds mee doet. Voor jezelf, en voor anderen. En Jozef wist dat hij niet moest doen als toen hij de jas en de dromen kreeg. Toen zei hij tegen zijn broers: ‘Kijk eens hoe bijzonder ik ben!’ Maar als je iets bijzonders kan, dan wil God dat je daar niet anderen mee pest, omdat zij het minder goed kunnen. God wil dat je dan anderen helpt. Of zegt wat zij wel goed kunnen. En Jozef begreep dat nu. Hij zei tegen de afwasknecht: ‘Zal ik je leren hoe je beter kunt afwassen? Dan wordt het beter schoon en heb je er ook meer plezier in.’ En tegen de slavin die het huis schoonmaakte zei hij: ‘Wat heb je goed schoongemaakt!’ Omdat Jozef zijn talenten nu gebruikte voor andere mensen had hij ook veel meer plezier in zijn werk.
En Jozef had plezier. Alles ging goed in huis. Elke dag was het huis mooi schoon. En meester Potifar zei tegen hem: ‘Wat is het eten weer lekker. En wat bloeit de tuin mooi!’ Meester Potifar was heel blij met Jozef. Hij liet Jozef alles beslissen en regelen. Het leek wel alsof Jozef de baas was, terwijl hij eigenlijk een slaaf was.
Er was iemand in huis die niet wilde dat Jozef de baas zou zijn. Dat was de vrouw van Potifar. Zij wilde graag de baas over Jozef speelde. Ze vond hem heel slim. En hij was ook knap en heel aantrekkelijk. Ze wilde Jozef helemaal voor zichzelf hebben en de baas over hem zijn. Dus ze zei tegen hem: ‘Kom naar mij toe, en blijf de hele tijd bij mij.’ Maar Jozef wilde dat niet. Als hij de hele tijd bij haar zou zijn, kon hij toch niet zorgen dat alles in huis goed ging. Dan zou meester Potifar vast heel boos op hem worden. Dus Jozef zei: ‘Nee, ik kom niet naar u toe, en ik blijf ook niet de hele tijd bij u. Ik moet aan het werk. Meester Potifar is mijn baas, niet u!’
Toen werd de vrouw van Potifar heel kwaad. ‘Kom hier’, schreeuwde ze. En ze greep zijn jas vast. Toen Jozef probeerde te vluchten, trok ze zijn jas van hem af. Maar Jozef vluchtte toch, zonder jas. Die liet hij achter. O, wat was ze kwaad. Ze riep haar man, meester Potifar, en vertelde de volgende leugen. Ze zei: ‘Mooi is dat! Jij wilde dat Jozef hier in huis kwam werken. Maar hij is iemand uit een ander land. En ik heb nooit vertrouwen in hem gehad. Hij was wel een slaaf, maar hij werd steeds belangrijker. Hij wilde heel graag de baas worden. Ik heb het altijd al geweten! Hoor eens wat er gebeurde! Hij kwam bij mij. Hij trok zijn werkjas uit, en wilde mij laten zien dat hij de baas was. Ik was heel erg bang! Toen heb ik keihard geschreeuwd. Toen hij dat hoorde, is hij gevlucht. Vind je dat nou niet heel erg voor mij?’
Natuurlijk vond Potifar dat heel erg voor zijn vrouw. Maar hij wist natuurlijk niet dat het niet waar was wat ze zei. Het was precies andersom! Eigenlijk wilde zij de baas over Jozef spelen. Maar toen Jozef dat niet wilde lokte ze hem in de val. Weet je nog dat hij al een keer zijn jas was kwijtgeraakt? Ja, dat was bij de put. Toen had hij die mooie veelkleurige jas. En de broers hadden hem afgepakt voordat ze hem in de put gooide. Nu had de vrouw van Potifar zijn werkjas afgepakt. Maar nu werd hij niet in de put gegooid, maar nog dieper, in de gevangenis.
Wat erg hè, dat Jozef in de gevangenis zit?
(Hij was wel bijzonder, en hij was heel goed in zijn werk, maar je hoeft toch niet de gevangenis in omdat je bijzonder bent? Toch gebeurt dat vaker. In ons land hebben we vrijheid, dus hier gebeurt het niet zo gauw, maar het is wel eens gebeurd. Met de Joden bijvoorbeeld, het volk van Jozef. Eerst werden ze gepest. Toen mochten ze niet in parken komen, en in speeltuinen, en in theaters. En tenslotte helemaal nergens meer. Ze moesten weg, vonden andere mensen. En ze werden in gevangenissen gestopt of ver weggebracht in het buitenland. Zodat niemand ze meer zou terugzien. Hetzelfde gebeurde Jozef nu. Hij zat diep verstopt in de gevangenis.)
Zou hij daar ooit nog uitkomen?
Ja hoor, Jozef zal uit de gevangenis komen. Het is een bijzondere jongen. En dat zullen ze in de gevangenis ook zien. Zo helpt God hem straks uit de gevangenis. Maar dat vertel ik in het volgende verhaal.
Bijbeltekst: Genesis 39: 1-20
Geen opmerkingen:
Een reactie posten