Dominee Otto leest voor
Er was iets met Jozef. Maar niemand wist eigenlijk precies wat het was dat hem zo bijzonder maakte. Als je hem van ver aan zag komen, dan wist je dat er een speciale jongen aankwam. Alsof het een jongen was, waarvan iedereen wist dat hij heel goed kon voetballen, of zingen. Anders dan vroeger wilde nu wel iedereen vrienden met hem zijn. Anderen wilden hem maar wat graag als slaaf kopen. Want dat was hij. Jozef was door zijn broers als slaaf verkocht aan mensen die hem in Egypte zouden verkopen. En in Egypte stonden alle mensen die slaven kocht te dringen om Jozef te kopen. Hij zag er sterk uit, en knap. Hij zou vast hard kunnen werken. En het was een hele belangrijke man die Jozef als slaaf kocht. Hij heette Potifar.
De bijbel vertelt waarom Jozef zo bijzonder was. Dat is omdat God hem zo had gemaakt. En God zorgde ervoor dat alles wat Jozef deed, goed ging. En daarom mocht Jozef in het huis van zijn meester werken. En toen al het werk in het huis goed ging, werd Jozef zelfs zijn meesters persoonlijke assistent. Jozef mocht alles in huis regelen en beslissen wat er moest gebeuren. Nu Jozef er was, wilde Potifar eigenlijk alleen nog maar weten wat hij te eten kreeg, en over de rest maakte hij zich geen zorgen. Wat had Jozef het ver geschopt als slaaf hè? Maar Jozef wist ook dat hij dat aan God te danken had. God zorgt ervoor dat je iets goed kan. En God wil dan dat je daar iets goeds mee doet. Voor jezelf, en voor anderen. En dat je dus niet anderen gaat pesten met dat je iets heel goed kan, en zij niet. Nee, dan help je die ander. Of je zegt wat die ander goed kan. Dat je iets goed kan is niet zo belangrijk, maar wel wat je ermee doet. En dat je dat niet doet voor jezelf, of om te laten zien dat anderen dat niet goed kunnen, maar om iets goeds te doen. Dan heb je daar zelf ook het meeste plezier van.
En Jozef had plezier. Alles ging goed in huis. Het huis werd goed schoongemaakt door de andere slaven. Het eten werd goed gekookt. De tuin stond er mooi bij. En daardoor ging het ook goed met hem, want zijn meester Potifar liet steeds meer aan hem over. Het leek wel alsof Jozef de baas was, terwijl hij eigenlijk een slaaf was.
Maar het gaat niet altijd goed met bijzondere mensen. Net als bij Jozef lijkt het dan of die bijzondere mensen de baas zijn, of de baas zouden willen spelen, omdat ze zo opvallen of ergens heel goed in zijn. Terwijl ze er eigenlijk alleen maar opvallend uitzien, en iets heel goed kunnen, of op een bijzondere manier leven. Soms zijn er mensen die een hekel aan deze bijzondere mensen krijgen, omdat zo speciaal zijn, en niet gewoon normaal zijn. Want omdat ze zo speciaal zijn, lijkt het net alsof ze de baas willen spelen en alles willen bepalen. En zo ging het ook met Jozef.
De vrouw van Potifar zag hoe bijzonder Jozef was. Hoe slim hij was, en hoe goed alles lukte. Maar vooral hoe knap en aantrekkelijk hij eruit zag. Maar de vrouw van Potifar wilde hem helemaal in haar macht hebben; ze wilde hem helemaal voor zichzelf hebben. ‘Kom naar mij toe, en blijf de hele tijd bij mij’, zei ze tegen Jozef. Maar Jozef wilde dat niet. Hoe moest toch werken voor zijn meester en zorgen dat alles in huis goed ging? Maar toen Jozef niet wilde doen wat de vrouw van Potifar wilde, werd ze heel erg kwaad. Ze schreeuwde: ‘Kom hier!’ En ze greep hem bij zijn jas. En toen Jozef probeerde te vluchten, verloor hij zijn werkjas, omdat ze die nog vast had. O, wat was ze kwaad! Ze riep haar man Potifar, en vertelde de volgende leugen. Ze zei: ‘Mooi is dat! Jij moest zo nodig zo’n bijzonder iemand in huis halen. En ik heb hem altijd al gewantrouwd. Hij was wel een slaaf, maar hij werd steeds belangrijker. Hij wilde heel graag de baas worden. Ik heb het altijd al geweten! Zo iemand uit dat volk kun je niet vertrouwen. Hoor eens wat er gebeurde. Hij kwam bij mij en trok zijn werkjas uit en wilde mij laten zien dat hij de baas was. Ik was heel erg bang! Toen heb ik keihard geschreeuwd. Toen hij dat hoorde, is hij gevlucht. Vind je dat nou niet heel erg voor mij?’
Natuurlijk vond Potifar het heel erg voor zijn vrouw. Wist hij veel dat het precies andersom was zoals zijn vrouw het vertelde. Eigenlijk was het zo dat zij de baas over Jozef wilde spelen. Maar toen hij dat niet wilde, lokte ze hem in de val. En net als bij de put verloor hij zijn jas. Maar nu belandde hij niet in de put, maar nog dieper, in de gevangenis.
En zo is het vaker gegaan in de geschiedenis. Er zijn altijd wel groepen mensen die opvallen: Joden, zigeuners, homo’s, moslims, indianen, en in sommige landen ook christenen. En zo zijn er nog veel meer. En als deze groepen bijzondere mensen erg opvallen in hun land door de manier waarop ze leven, dan zijn mensen soms bang dat deze bijzondere mensen de baas over hen willen spelen. En dan proberen zij juist de baas over hen te spelen. En als dat niet lukt, dan stoppen ze deze mensen in de gevangenis. Of nog erger. Dit is een hele erge vorm van pesten. Dat heet vervolging. Soms zorgen landen ervoor dat zo’n hele groep bijzondere mensen vlucht, of in de gevangenis gestopt wordt, of zelfs doodgaat. Met het volk van Jozef is dat ook vaak gebeurd in verschillende landen. Dit volk zijn de Joden. Denk maar aan de Tweede Wereldoorlog. Net als Jozef waren ze bijzonder. Veel van hen zijn weggepest. Ze mochten niet meer in parken komen, in speeltuinen, en in theaters, en op een gegeven moment bijna nergens meer. Ze werden daarna in gevangenissen gestopt en zelfs vermoord. Ook Jozef kwam in de gevangenis.
Je zult je misschien afvragen of je dan maar beter niet bijzonder kunt zijn? En of God dan niet helpt als mensen een hekel aan je krijgen en je proberen weg te pesten, of zelfs te vervolgen? Je zult later horen dat ze ook in de gevangenis zagen dat Jozef bijzonder was. En dat hij daarom ook uit de gevangenis zou komen.
Bijbeltekst: Genesis 39: 1-20
Geen opmerkingen:
Een reactie posten