Dominee Otto leest voor
Jozef zat in de gevangenis. Dat was helemaal niet leuk. Hij was bijzonder vanwege zijn dromen. Maar die dromen komen niet uit. Nee, hij wordt zelfs gepest, en nu is hij in de gevangenis gegooid. Was hij maar nooit over die dromen begonnen. Had hij maar nooit extra hard gewerkt om de baas te kunnen worden in het huis van Meester Potifar. Het is gewoon niet leuk als iedereen steeds opmerkingen over je maakt. Jozef zou wel willen verdwijnen. In een hoekje zitten zodat niemand hem ziet. Misschien was hij ook wel een beetje teleurgesteld in God. God had hem toch die dromen gegeven? God had er toch voor gezorgd dat hij hard kon werken en dat het goed met hem ging? Maar waar was God nou?
God kan er niets aan doen dat Jozef gepest werd. En God kan er ook niets aan doen als jij gepest wordt. Dat doen mensen. Maar God blijft jou bijzonder vinden. Hij zegt dan: ‘Wees niet bang. Als jij gewoon jezelf blijft, dan komt het goed. En dan zullen mensen je leuk vinden. Ga niet tegen mensen schreeuwen: ‘Jullie zijn stom. Jullie begrijpen me niet. Laat me met rust!’ Laat gewoon zien dat je iets goed kan. Kijk maar naar Jozef.
Jozef zat diep opgesloten in de gevangenis. Niemand kon hem helpen. Er zullen vast ratten en muizen zijn geweest. En het eten was vast niet lekker. ‘Wat moet ik nu doen?’ dacht hij. Jozef wist dat hij in twee dingen heel goed was: in hard werken en in dromen uitleggen. Maar hij moest daar niet over opscheppen. En hij moest niet zeggen: ‘Wacht maar, als ik dit aan mijn vader vertel, dan zal hij jullie een lesje leren.’ Nee, dat had allemaal geen zin. ‘Ik moet geduld hebben, heel veel geduld, dan wordt het vast een keer beter’, dacht hij. ‘En ik ga niet in een hoekje zitten. Want dan voel ik me nog meer alleen. Ik ga er het beste van proberen te maken. En hij ging meehelpen met schoonmaken en eten rondbrengen. Dat was het werk dat hij in het huis van Meester Potifar ook had gedaan. En waar hij zo goed in was.
De bewakers zagen dat hij zo hard kon werken en zeiden: ‘Wat werk jij hard. Jij kunt vast wel leiding geven aan de gevangenen. Let goed op dat de andere gevangenen goed hun werk doen.’ Dus Jozef werd de baas van de gevangenen.
Jozef kon heel hard werken. Maar het best was hij in het uitleggen van dromen. Dat was lang geleden. Toen had hij nog die dromenjas. Toen dacht hij nog dat alle dromen over hem gingen, over hem alleen. Om te laten zien laten zien hoe belangrijk hij was. Dan zei hij: ‘Ik heb gedroomd dat ik koning was en dat jullie allemaal voor mij gingen buigen.’ Dat vonden zijn broers en zijn vader maar rare dromen. De dromen kwamen van God. Maar God wilde helemaal niet dat Jozef zo met die dromen omging. Hij wilde dat Jozef zou leren iets goeds voor anderen te doen met zijn dromen. En dat leerde Jozef in de gevangenis. Luister maar.
Op een dag was hij eten aan het rondbrengen. Twee gevangenen zagen er heel slecht uit. Ze hadden vast heel slecht geslapen. Het waren twee knechten van de Farao. Hele belangrijke knechten zelfs. De opperschenker, die de wijn schonk, en de opperbakker, die voor al het brood zorgde. Jozef vroeg aan hen: ‘Waarom zien jullie er zo somber uit?’ Ze zeiden: ‘We hebben een droom gehad, maar er is niemand die hem kan uitleggen.’ ‘Dat is lang geleden’, dacht Jozef. ‘Dromen komen van God, weet ik nog. Misschien kan ik helpen om de dromen uit te leggen.’ ‘Vertel me jullie dromen eens’, zei hij.
‘Ik eerst’, zei de schenker. ‘In mijn droom zag ik een wijnstok voor me. Aan die wijnstok zaten drie takken. En het ging allemaal zo snel; ineens hingen er grote druiventrossen aan. Ik had de beker van de Farao in mijn hand, perste de druiven erin. Toen gaf ik die beker aan de Farao.’
‘Hmm’, zei Jozef. ‘De drie takken staan voor drie dagen. Over drie dagen laat de Farao u vrij. Ehh… wilt u dan misschien tegen de Farao zeggen dat ik u geholpen heb en dat ik ook graag vrij wil? Ik wil hier ook graag uit…’
‘Nu ik’, zei de bakker. Hij hoopte natuurlijk ook op goed nieuws. ‘Ik droomde ook zoiets. Maar ik had drie manden met wit brood op mijn hoofd. In de bovenste mand zat het lekkerste brood voor de Farao. Maar er kwamen steeds vogels aanvliegen om dat lekkers uit de bovenste mand op mijn hoofd weg te pikken. Nou, kom ik ook vrij over drie dagen?’
‘Ehh…’, zei Jozef. ‘Het spijt me, maar nee, u komt niet vrij. De Farao blijft boos op u en u zult gestraft worden.’
Drie dagen later ging het precies zoals Jozef gezegd had. De schenker werd vrijgelaten. De bakker werd gestraft. Jozef hoopte nu dat de schenker niet zou vergeten aan de Farao te vragen of hij hem zou vrijlaten.
Bijbeltekst: Genesis 39:20b-40:23
Geen opmerkingen:
Een reactie posten