dinsdag 21 september 2010

Moeilijk op gang komen na de vakantie - meditatie

Na de vakantieperiode zijn we al weer enige tijd onderweg. En ik merk dat het niet voor iedereen even makkelijk is om weer op gang te komen. Dat is natuurlijk iets van alle jaren. Het kost even voordat je na een vakantie weer helemaal in het ritme bent. Maar dit jaar ben ik me gaan afvragen of ik het goed zie dat het bij sommigen wat moeilijker gaat dan anders? Ik denk dat ook in het kerkenwerk en in de kerkgang te merken. Ik zie weliswaar veel ac]tiviteit, maar minder enthousiasme, lijkt het. En dat, terwijl we het niet zozeer van die drukte, maar van het enthousiasme moeten hebben. En-thou-siasme betekent immers: in God zijn.

Ik ben me af gaan vragen hoe dat zou kunnen komen? Zou het liggen aan een intensief jaar dat we achter de rug hebben? Zowel in de kerk als in ons land? En is het dan niet logisch dat mensen als vanzelf een beetje afstand nemen? Dat is geen verkeerde reactie, maar een reactie uit zelfbescherming. En ik merk ook dat dat bij mensen gepaard gaat met zelfreflectie, met nadenken over wat je echt belangrijk vindt en wat je nog wel, en wat je minder wilt gaan doen.

Als dat de vrucht is van vakantie, van het even letterlijk afstand nemen, dan is dat goed. Als het echter afweer is, dan wordt het een ander verhaal. Dan is er kennelijk iets beschadigd dat geheeld moet worden. Dat is te zien wanneer mensen zich tegen anderen gaan afzetten, of zich gaan afzetten tegen hun werk, of de mensen om hen heen, of tegen de kerk. Afzetten kan ook de vorm krijgen van heel duidelijke starre grenzen in je tijdsbesteding vaststellen, waar een ander zich maar naar heeft te voegen. Wanneer mensen zich afzetten, is dat een signaal dat er iets misgaat. En dat is niet eens zozeer erg voor datgene of diegene waartegen iemand zich afzet, maar voor die mens zelf, voor jou misschien. Je kunt niet leven als je je steeds moet afzetten en het gevoel hebt dingen of mensen weg te moeten duwen. Als je dat overkomt, dan voel je je verdrukt, of gedwongen, en kun je niet anders dan op jezelf gericht je eigen lijn volgen. En dat kan gepaard gaan met een zekere geveinsde vrolijkheid en vrijheid, maar voel je je dan werkelijk vrij?

Je mag weten dat je welkom bent. Dat de kerk een vrijplaats is om opnieuw op zoek te gaan naar oriëntatie. Ook al kan kerk met zoveel drukte gepaard gaan, geloof en kerk is niet iets dat je óók nog moet. Hier is de plaats om bij te tanken. Niet om te horen wat je moet, maar over wie je mag zijn als mens. In de kerk gaat het niet om je daden, maar om je hart. En wat gaat er in jouw hart om? Waar verlang je naar? Waar hoop je op? Wat drijft jou?

De basis daarvoor is juist de paradox dat het daarbij niet om jou draait, maar om God. Dat lijkt tegenstrijdig, omdat je er dan ook nog eens voor iemand anders moet zijn. Maar God laat zich kennen als iemand die er voor jou is. Dat is zijn naam: Ik ben er. En het is de God van psalm 139, die weet wat er in je hart omgaat. Bij Hem is het veilig schuilen. Bij Hem kunnen we op zoek gaan naar onze plek te midden van het gewoel van de tijd. En daar zoeken we naar.

Natuurlijk, ik vergeet mijn eigen preken van deze zomer niet: natuurlijk gaat een commitment met die kerk ook gepaard met plichten naast rechten. Maar die plichten zijn geen dwang, maar een appèl om trouw te blijven aan jezelf, en aan je voornemen om actief te zijn binnen de kerk. Omdat het geloof je wat waard is. Geheel in de lijn van één van de preken deze zomer, betekent dat niet dat je heel veel moet doen of heel veel moet geloven. Blijf echter wel trouw aan wat je verlangt en zoekt en kunt geloven. Geloven moet vorm krijgen om te kunnen worden gevoed en te kunnen leven, en om jou te kunnen bemoedigen. Vraag daarbij niet teveel van jezelf, maar wees wel trouw aan jezelf. Voel je je aangesproken door God, doe er wat mee! De kerk is daaraan dienstbaar.

In alle drukte van deze tijd vraag ik je daarom niet overactief te worden, of enthousiasme te veinzen, maar om voor jezelf na te gaan:
Wat zoek ik dit seizoen?
Welke vragen heb ik om verder te komen in mijn geloof?
Waar zou ik graag aan willen deelnemen?
Wat zou ik graag willen lezen of doen om mijn geloof te onderhouden?
Neem de antwoorden op deze vragen heel serieus. Want anders neem je jezelf niet serieus.

En als je dan de antwoorden hebt, committeer je daar dan ook aan. Dat is de plicht die je hebt tegenover jezelf en tegenover God. Neem jezelf zo serieus dat je er ook werk van maakt. Dat is niet altijd makkelijk in alle drukte. Maar probeer je dan het volgende te realiseren: dat wat je je voorneemt geen activiteiten hoeven te zijn die je ook nog eens moet, maar dat deze activiteiten je voeding mogen zijn voor het overige. Geloven is geen luxe, geloven is de basis, die het overige doortrekt.

Dan zul je God ook tegenkomen. Omdat Hij jou beter kent dan jij jezelf kent. En als je aandacht aan je eigen geloven besteedt, dan zullen de verhalen over God en mensen gaan spreken, zul je gevoed worden, zal de gemeenschap gaan leven, en zal de Geest gaan waaien en ons in God laten zijn.

Ik wens u aan het begin van het seizoen een inspirerend jaar toe, waarbij ik u van harte welkom heet!

zondag 12 september 2010

Nooit iemand afschrijven - preek bij Lucas 15: 1-10

Voor de lezing uit Lucas 15: 1-10 klik hier.

Laten we de vraag van Jezus eens eerlijk beantwoorden: ‘Als iemand van u honderd schapen heeft waarvan er één verloren is geraakt, laat hij dan niet de negenennegentig andere in de woestijn achter om naar het verdwaalde dier op zoek te gaan tot hij het gevonden heeft?’ We geneigd om deze overbekende vraag hevig knikkend te beantwoorden met: jaha! Want we kennen het verhaal en we weten dat Jezus een retorische vraag stelt. Een vraag die al veronderstelt dat je met ja antwoordt. Maar, is dat echt het antwoord dat je zou geven als je de situatie goed bekijkt? Stel je jezelf eens voor als schaapherder. En je mist één schaap, laat je dan die 99 anderen achter, nota bene in de woestijn, om dat ene schaap te zoeken en koste wat kost te vinden? Zijn in termen van risicomanagement de risico’s niet veel te groot om die 99 anderen alleen te laten. Nog los van de barre omstandigheden in de woestijn, denk ik nog aan allerlei dieren die de schapen kunnen bedreigen. Nog los van de vraag of we vaak niet enig verlies incalculeren bij wat we doen.

Ik denk dat de vraag als het erop aankomt veel minder vanzelfsprekend is om bevestigend te beantwoorden, omdat de praktijk weerbarstiger is. Minister Donner, ook in zijn plaatselijke kerk veel actief geweest, zei ooit in een interview: ‘Christelijke verantwoordelijkheid is om het verloren schaap te zoeken. Publieke verantwoordelijkheid is eerst te zorgen dat de 99 andere schapen veilig thuiskomen.’ Ik denk dat die uitspraak weergeeft hoe het in de praktijk gaat. En dat het ook de moeilijkheid aangeeft om de vraag van Jezus bevestigend te beantwoorden. Want natuurlijk is er de publieke verantwoordelijkheid van de overheid. En natuurlijk hebben we allen een zekere verantwoordelijkheid voor een algemeen belang. En willen wij persoonlijk ook allemaal dezelfde aandacht.

Dan de volgende vraag. Die is misschien wat makkelijker: ‘En als een vrouw tien drachmen heeft en er één verliest, steekt ze toch de lamp aan, veegt het hele huis schoon en zoekt ze alles af tot ze het muntstuk gevonden heeft?’ Die vraag beantwoorden we misschien wel heel erg gauw met ja, en dat zegt ook veel over ons, en niet over deze vraag. Het is niet makkelijk om een bepaald geldbedrag af te schrijven omdat je niet weet waar het gebleven is. Dus naar geld dat we kwijt zijn zouden we zeker op zoek gaan, al is het maar om te weten waar het naartoe is gegaan. En als we ons dat realiseren worden we wellicht wat kritischer. Dan zal deze vrouw wel arm zijn geweest en elk dubbeltje hebben moeten omdraaien voor ze het uit kon geven. Dus deze verloren drachme is voor haar van levensbelang. Nou is dat wel zo, maar niet op deze manier. Niets wijst ons erop dat ze arm is, ook niet dat ze met die tien drachmen heel rijk is. Dus haar levensbelang zit niet in die ene verloren munt. Omdat dat geen rol speelt kunnen we denk ik wel zeggen dat ze die ene munt best kan missen, en dat ze niet uit zuunigheid alles op alles zet om die laatste munt te zoeken. Het is niet in haar persoonlijk belang, het is haar verantwoordelijkheid. En die neemt ze.

Beide verhalen staan achter elkaar in het Lucas-evangelie, waar we de afgelopen weken ook al uit gelezen hebben. We hebben gezien dat Lucas een heel sociaal evangelie schrijft allereerst. Over de omgang tussen mensen. En de wijze waarop mensen met elkaar om moeten gaan, bijvoorbeeld als ze te gast zijn of gastheer zijn, vertelt ook iets over de omgang van God met de mens. En zo is het ook hier. De verhalen gaan over de zoektocht naar wat verloren is. En als vanzelf denk je wellicht ook aan het verhaal van de Verloren Zoon. En dat klopt; dat is het verhaal dat je hierna kunt lezen in Lucas 15. En eigenlijk hebben we dit verhaal ook nodig om de verhalen van vandaag ten volle te waarderen. Ook daar is er vreugde om de terugkeer van wat verloren is. Maar om die vreugde te begrijpen en daar ook naar te handelen moeten we maar eens even kijken naar de broer van de verloren zoon. Als hij hoort dat zijn vader een groot feest wil geven voor zijn verloren gewaande broer, wordt hij woedend en zegt: ‘Al jarenlang werk ik voor u en nooit ben ik u ongehoorzaam geweest als u mij iets opdroeg, en u hebt mij zelfs nooit een geitenbokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. Maar nu die zoon van u is thuisgekomen die uw vermogen heeft verkwanseld aan de hoeren, hebt u voor hem het gemeste kalf geslacht.’ Het is een jaloezie, waarvan we vanwege de bekendheid van het verhaal weten dat die fout is. Maar is die jaloezie niet erg herkenbaar, bijvoorbeeld als je hem terugplaatst in het verhaal van die schapen? Hoe zouden we reageren als we in de gemeente zien dat bijna alle zorg naar een enkeling in de gemeente gaat? Ligt jaloezie en afgunst dan niet op de loer? En zeggen we dan niet dat die aandacht toch gelijk moet worden verdeeld; dat mensen recht hebben op zorg, om allerlei redenen, misschien wel omdat ze veel doen of over hebben voor de kerk? En ik heb het dan niet over bevoorrechting of iets dergelijks, maar om de zorg voor mensen die buiten de boot dreigen te vallen van aandacht van anderen, of van materiële ondersteuning. Mensen dus die het sociaal en financieel niet redden. En in het ergste geval misschien ook nog door hun eigen schade en schande. Mensen die misschien veel irritatie opwekken, mensen die veeleisend overkomen. Maar is dat een criterium? Vanuit de publieke verantwoordelijkheid wordt gezegd: ja. Een mens heeft een eigen verantwoordelijkheid, ook voor zijn eigen ondergang. En ja, ook in het kerkenwerk mag dat best een criterium zijn, want ook God stelt mensen verantwoordelijk. Dus je neemt niet de verantwoordelijkheid van mensen over. Maar, God is ook genadig. En Hij ziet de mens die terugkeert van zijn schreden. Hij ziet de mens die zegt: ik kan het niet alleen, en ik lijk alles te hebben verloren. De kerk is geen plaats om naïef te blijven geven totdat we leeg raken. We mogen mensen op hun eigen verantwoordelijkheid wijzen, en die hebben wijzelf ook. Maar, er ligt eveneens een verantwoordelijkheid om ons tot het uiterste in te zetten om mensen niet verloren te laten gaan. Met inachtneming van hun eigen verantwoordelijkheid en hun eigen autonomie, of hoe je het ook noemen wilt. Maar we houden ze vast! En als dat betekent dat we onevenredig veel tijd aan een enkeling kwijt kunnen zijn, dan is dat precies onze opdracht: die andere 99 redden zich wel. Die zijn ook niet hulpeloos. Waak voor die afgunst en die jaloezie. Je moest maar niet hopen in de schoenen van de ander te staan. Vind je dat een ander onevenredig veel aandacht krijgt, terwijl die helemaal niet zo vaak naar de kerk komt of bijdraagt aan de kerk, wees dan dankbaar dat dat kan, want die persoon mag dan de weg wellicht kwijt zijn, of geen richting weten vast te houden, of geen toekomst in het vizier hebben of om wat voor reden ook dan ver weg zijn, maar wij houden hem of haar wel vast.

Het is bijzonder kwetsend voor de vader dat de jaloerse zoon met hem spreekt over ‘die zoon van u’. Hij trekt zijn handen van zijn broer af! Maar tegelijk geeft hij zelf het antwoord al: de ander is ook een zoon van de Vader, een kind van God. Het is een verbondenheid die nooit overgaat, en die gelegd wordt bij de doop. Daar ben je aangenomen als kind van God. Aan het ja van de ouders of aan je eigen ja bij je belijdenis of een latere doop, gaat Gods ja vooraf. Een standvastig ja. Ja, ondanks de woorden met Mozes. Het lijkt de omgekeerde wereld: God die zegt: de rest is een zooitje, hardleers en niets mee te beginnen, ik ga verder met jou! Maar zou God net zo makkelijk mensen afschrijven als wij dat doen? Nee, natuurlijk niet. En een wijze Mozes vertelt hem ook waarom. Die belofte aan Abraham, die droom van al die sterren en dat Abraham zoveel nakomelingen zou krijgen als er sterren zijn. Die belofte blijft staan. Dat is een verbond. Daar verbindt God zich aan. Vandaag, morgen en in de verdere toekomst. Hoe ver het leven je ook van God vandaan kan drijven, God blijft met jou verbonden. En er is altijd een weg terug. Je bent altijd welkom. Je bent nooit afgeschreven. Je terugkeer zal met vreugde worden ontvangen. En zie dat niet te groot. Dat kan een terugkerend verlangen zijn om weer eens bezig te zijn met geloof, of een radicale ommekeer in je persoonlijke omstandigheden, of wat voor concrete aanleiding van ziekte, verlies, vreugde of wat dan ook. Nooit, nooit, mogen wij als kerk mensen afschrijven, nooit. Iedereen die wel eens in moeilijkheden is geweest, door eigen fouten of door wat hem of haar overkomt, zou wel eens willen dat alles niet is gebeurd en je weer terug zou kunnen naar het moment daarvoor. Als het gaat om je relatie met God, die je kwijt kunt raken, door je eigen levensloop of door vervelende ervaringen met de kerk of wat dan ook; je relatie met God blijft en daarin is het altijd mogelijk terug te gaan, terug te komen naar huis, in het huis van de Vader.

zondag 5 september 2010

Goede voornemens volhouden – volharden in geloof

Voor de lezing Lucas 14: 25-33 klik hier

Vandaag is het de laatste dag van de officiële zomervakantie. Voor sommige ouders is dat een opluchting… Maar voor anderen is het toch best weer lastig om de draad na een vakantie weer op te pakken. Waar zit hem dat toch in? Het normale leven is toch vaak zo slecht nog niet? Maar toch heeft niet iedereen zin in dat normale patroon. Hoe komt dat toch? Natuurlijk is een vakantie vrijer; je kunt meer je eigen tijd indelen en bezigheden bepalen en je hebt even wat minder verantwoordelijkheden. Je bent even los van het alledaagse. Maar kennelijk hebben veel mensen weer terug in dat alledaagse het gevoel dat ze weer in een soort korset of maatpak moeten rondlopen dat hen eigenlijk niet meer zo lekker zit, of dan toch in ieder geval even wennen is. Het is helemaal niet zo makkelijk om vanuit dat vakantiegevoel weer aan de slag te gaan en met de normale dingen van alledag bezig te gaan. Kennelijk wrikt er iets bij sommigen. En dat moet je denk ik niet simpel af doen met een tegenstelling tussen vrije tijd en werktijd. Misschien zit hem dat ook wel in goede voornemens die je al dan niet expliciet maakt in de vakantie. In ieder geval: dat je bepaalde dingen, bijvoorbeeld je gezinsleven, of de natuur, of bepaalde hobby’s, of je geloof, veel meer bent gaan waarderen en daar ook tijd en ruimte voor wilt maken als je weer aan de slag gaat. Misschien zelfs een gevoel van het helemaal anders te willen gaan doen. Vakantie kan je bepalen bij wat je werkelijk belangrijk vindt, of waar je je goed of gelukkig door voelt. En sommigen proberen dat gevoel expliciet te verwoorden in voornemens om na de vakantie meer dit of minder dat te gaan doen. Maar de realiteit is soms zo hard dat na een paar dagen werken je dat vakantiegevoel al bijna kwijt kunt zijn.

Ook Deuteronomium en Lucas stellen ons vandaag voor een keuze. Die keuzen lijken heel hard. Deuteronomium vraagt ons te kiezen tussen leven en dood, zegen en vloek. Jezus lijkt ons te vragen hem te volgen en te breken met onze vaders en moeders en echtgenoten, kinderen, broers en zussen. Vandaag, wanneer we de hele familie Den Ouden mogen ontvangen is dat zo op het eerste gezicht een confronterende tekst. Bedoelt Jezus hier werkelijk dat we onze familie moeten verlaten en alles moeten overhebben voor ons geloof? Het klinkt haast fundamentalistisch. Kijk dan eens even mee naar de voorgaande teksten in Lucas. Om mee te kunnen kijken liggen er voortaan achterin de kerk bijbels. Maar u kunt natuurlijk ook zelf uw eigen bijbel meenemen. Jezus is op weg naar Jeruzalem, lezen we vanaf Lucas 13: 22; de preektekst van twee weken geleden. Sindsdien gaat het over gastvrijheid; wat onze plaats is ten opzichte van de gastheer, Jezus, en wat onze plaats is ten opzichte van anderen, ook als wijzelf gastheer zijn. De maaltijd is daarbij een terugkerend thema; en ook een gelijkenis met de gemeenschap met God. In de verhalen over de maaltijd wordt ook iets verteld over onze gemeenschap met God. Vanaf 13:22 ging het erover dat het er in die gemeenschap met God niet zozeer om gaat dat je zo dicht mogelijk bij het vuur zit, maar dat je ook werkelijk wat met dat vuur in je leven doet. Dat het er niet om gaat dat je altijd dicht in de buurt van Jezus en de kerk blijft, vaak naar de kerk gaat en veel voor de kerk doet, maar dat je ook in je hart bij het geloof bent, je verbonden voelt met Jezus. Vorige week lazen we in hoofdstuk 14 over de plek die je toekomt op een feest en over wie je zou uitnodigen op een feest. En daar zei Jezus ook: nodig eens andere mensen uit dan die het dichtst bij je staan, je familie en je vrienden. Daarmee bedoelde hij niet dat je je van hen moet distantiëren, maar dat het niet gaat om je verwantschap met mensen, maar om je verbondenheid met mensen. Dat is helemaal in de lijn van het verhaal in hoofdstuk 13. Het gaat er niet om dat je waarde ontleent aan het feit dat je nu eenmaal aan mensen verwant bent, of door een instituut bij elkaar bent gebracht, maar dat er een hartsverbondenheid is met anderen, en dat je je van daaruit op die ander richt. En zo bedoelt Jezus in het verhaal van vandaag ook de passage waarin hij oproept je familie te verlaten. Dat gaat niet tegen het gebod in dat je je ouders moet eren, en je grootouders niet te vergeten. Het gaat er daar om dat je ze niet voor lief neemt. En voor lief nemen betekent dat je ze wel als zinvol voor jezelf beschouwt, maar dat je niet meer alles doet om hen lief te hebben. Want net als bij het gast zijn en bij het gastheer zijn gaat het niet om jou, maar om die ander. Omdat je het fijn vindt bij de gastheer gast te zijn om de gastheer, dat je het fijn vindt dat anderen gast bij jou zijn omwille van die gasten, zo vertellen de vorige verhalen. En in het verhaal van vandaag: dat je niet je veiligheid zoekt bij de mensen dichtbij, waardoor alles om jou draait, maar dat je er voor hen wilt zijn. Dat jij je eigen kruis opneemt, en die niet door je familie laat dragen. Dat je ze niet voor lief neemt omdat zij jouw basis zijn, maar dat jij hun basis wilt zijn. Dat jij laat zien dat je de mensen om je heen waardevol vindt.

En Jezus stelt zijn gelovigen voor die keuze, net zoals Deuteronomium uitdaagt te kiezen voor het leven: Kies voor het leven, zegt hij, voor uw eigen toekomst en die van uw nakomelingen. Hé, ze zijn dus wel belangrijk. Jazeker, maar het is aan jou om dat ook na te leven en te laten zien. En breder nog: om na te leven wat je belangrijk, wat je waardevol vindt. Maar hoe doe je dat? Juist dit moment na de vakantie is zo’n moment dat je voelt dat wat je herontdekt in de vakantie als waardevol, zo moeilijk weer in praktijk te brengen is als alles weer zijn gewone gang krijgt. In het verhaal hiervoor in Lucas 14 zien we zoiets begrijpelijks gebeuren. Iemand wil een feestmaal houden, en nodigt mensen daarvoor uit. Maar de één heeft een akker gekocht, een ander heeft ossen gekocht, en weer een ander is net getrouwd. En vult u zelf maar aan. Wat staat jou in de weg om je hart te volgen? Wat nemen we niet op ons aan verplichtingen, wat zijn we niet druk met van alles en nog wat, en allemaal even begrijpelijk, en wat kan het dan pijn doen als je dan niet toekomt aan wat en wie je het meest lief zijn. Want je voelt dat alle drukte en redenen eigenlijk geen excuses zijn. En als Jezus dan zegt dat de gastheer van het feest dan maar andere mensen uitnodigt, dan klinkt dat hard, maar evenzeer begrijpelijk. En meer nog dan een oordeel is het een aansporing om erover na te denken: wat missen we al niet door al onze drukte? En het meest van alles: wat gaan we voorbij aan de ander, naast ons en boven ons?

Boven ons is God; Hij schonk ons ons geloof. En voor velen bloeit ook dat geloof weer op in de vakantie; verlangen om daar meer mee te doen, omdat dat toch heel waardevol is. Maar Jezus waarschuwt: begin niet aan de bouw van een toren als je hem niet kunt afmaken. Trek niet met halve voorbereidingen ten strijde. Maak ernst van wat je waardevol vindt in je leven, en wat je misschien herontdekt in je vakantie. Doe het, en helemaal, of doe het niet. Wees zuinig op je geloof, al is het nog zo klein. Maar laat het dan klein zijn. Blaas het niet op. Neem je niets voor dat je niet kunt volbrengen. Het heeft geen zin tot driekwart te komen en te zeggen: ik heb het toch aardig volgehouden? Nee, als je het waardevol vindt, ga ervoor, helemaal. Zo ver als je zelf denkt te kunnen, maar volbreng dat.

Dat bracht me op het volgende: van de week hoorde ik een discussie op de radio vanwege de formatieperikelen, een discussie die op Twitter eerst #dedeur heette en later #debrief. En in die discussie werd gezegd dat we veel praten over dat iedereen rechten en plichten heeft. Maar dat we eigenlijk alleen stilstaan bij ieders rechten, en niet bij ieders plichten. Dat er wel een universele verklaring is van de rechten van de mensen, maar niet van de plichten van de mens. We praten daar niet gauw over in onze vrije samenleving. Maar iets waardevols, en zelfs of zeker de liefde en het geloof, houdt naast rechten ook plichten in. Onze voornemens verplichten ons ook ergens toe. Als wij ons aan ons geloof committeren, verplicht dat ons ook ergens toe. Rechten gaan niet zonder plichten. Het recht om aan tafel te gaan, betekent ook de plicht de ander te dienen. Het recht om in de kerk te mogen zitten, betekent ook serieus nemen wat daar gebeurt, en wat jouw bijdrage daaraan kan zijn, hoe klein ook.

Met plicht bedoel ik geen dwang, begrijp me goed. Denk dus niet dat Jezus of de bijbel je ergens toe dwingt. Je bent zelf degene die bepaalt wat jij waardevol vindt. Dat is je recht. Maar je plicht is er dan ook vol voor te gaan, zo vol als jij kunt. Is dat weinig, akkoord. Maar beloof jezelf en God en de ander dan niet meer. Maar vind je het belangrijk, maak het dan ook af. Op jouw manier. En niet voor jezelf, maar voor God en voor elkaar.

Maar… we zijn niet voor niets begonnen met de constatering dat het zo moeilijk is om vanuit wat als je waardevol herontdekt in je vakantie ook werkelijk mee te nemen in het dagelijks leven. Denk er dan eens over na hoe dat niet iets extra’s is dat je ook nog moet, maar iets is dat je meeneemt door alles heen. Bezie eens wat je doet, door de bril van wat je waardevol vindt, en niet andersom. Dan kunnen prioriteiten verschuiven, worden vanzelfsprekendheden minder vanzelfsprekend, en kun je wellicht werkelijk je leven vernieuwen. Moet je dat alleen doen? Welnee, daar is de samenkomst van mensen op tal van plaatsen in gezinnen, kerken, scholen, kringen en noem maar op voor, om elkaar te inspireren en te ondersteunen. En dat alles in naam van Jezus, die gezegd heeft: ‘Kom naar mij, jullie die vermoeid zijn en onder lasten gebukt gaan, dan zal ik jullie rust geven. Neem mijn juk op je en leer van mij, want ik ben zachtmoedig en nederig van hart. Dan zullen jullie werkelijk rust vinden, want mijn juk is zacht en mijn last is licht.’