zondag 3 juli 2011

Geen Avondmaal, om de gemeenschap te herstellen

Tekst: 1 Korinthiërs 10: 16,17 en 12: 12-26

De hele dienst beluisteren via kerkomroep

Podcast/geluidsfragment

Wat moet er gebeuren om het zover te laten komen dat we moeten besluiten dat we het Avondmaal niet kunnen vieren? Dat was tot op de dag van vandaag voor velen van ons denk ik een theoretische vraag. We vieren gewoontegetrouw elke oneven maand op de eerste zondag van die maand de Maaltijd van de Heer, en natuurlijk ook op Witte Donderdag. Het hoort erbij. En iedereen hoort erbij in de avondmaalspraktijk van onze gemeente. Onze kinderen, en ook onze gasten zijn welkom. Het is een gebeuren geworden zonder restricties, zonder voorwaarden. Velen van ons kennen nog de praktijk van de voorbereiding op het Avondmaal in de week ervoor, met de mogelijkheid om onopgeloste conflicten aanhangig te maken bij de kerkenraad, alvorens het Avondmaal te kunnen vieren. Maar ook dat doen we niet meer. En ook met reden. De voorwaarden voor het vieren van het Avondmaal werden vaak vertaald als oordelen over mensen, en daardoor voelden mensen zich buitengesloten. En we zijn ervoor gegaan denk ik, dat juist de Maaltijd van de Heer een open en gastvrije maaltijd hoort te zijn, waartoe Christus uitnodigt, en die wij bedienen.

Daar wil ik vanmorgen niets aan afdoen. We zijn in onze vezels als Gereformeerde Kerk van Waalwijk en nu de Ambrosiuskerk een gastvrije en open gemeenschap waarin ruimte is voor iedere gelovige, en waarin we bovendien geen oordelen over anderen uitspreken die zouden kunnen leiden tot uitsluiting van het Avondmaal. Ook deze verkondiging is daar niet voor bedoeld. Deze preek is niet bedoeld om iets te zeggen over anderen, maar om bewust te worden van onszelf.

Want: per saldo hebben we nu wel moeten besluiten om het Avondmaal niet te vieren. En dat heeft er nog niet eens zozeer mee te maken dat er een onopgelost conflict woedt tussen gemeenteleden, en zelfs niet met de moeite van een gemeentelid met de benoeming tot ouderling van een van onze gemeenteleden. Maar dat heeft wel te maken met een bezwaarschrift dat nu buiten onze gemeente behandeld moet worden, en waarvan iedereen, en ik herhaal iedereen, had gewild dat dit niet nodig was. Maar het houdt wel de gemoederen van velen bezig. Ook in de kerkenraad. En we kwamen er als kerkenraad niet uit of en hoe we het Avondmaal zouden kunnen vieren, en dus was het besluit dat we het dan beter niet kunnen vieren.

Want, het is beter het Avondmaal een keer niet te vieren en stil te staan bij de vraag die velen zich stellen: hoe kan dit gebeuren in onze gemeente? Ik merk dat mensen ervan van slag zijn. Dat mensen onbegrip voelen, woede en verdriet, verslagenheid. Het raakt me hoezeer sommigen erdoor beroerd zijn. En die beroering gaat er dan in eerste instantie over hoe een hele gemeente betrokken kan raken bij deze onmin tussen enkele gemeenteleden. Was het nodig, klinkt er van verschillende kanten, dat dit de gang van zaken in onze hele gemeente beïnvloedt? Hadden we hier als gemeente niet buiten kunnen blijven? Behalve dat de regels nu eenmaal zo zijn om een dergelijk bezwaar te behandelen, geven de emoties aan dát we er niet buiten kunnen blijven. Als het ons niet geraakt had, hadden we simpelweg kunnen wachten en de formaliteiten kunnen afhandelen en gewoon Avondmaal kunnen vieren. Maar het raakt velen van ons, het beroert ons, het zet ons stil bij ons gemeentezijn, waarin scheuren en breuken zichtbaar zijn. En dan moeten we niet te snel de rijen sluiten en daarmee een ander of anderen uitsluiten en gewoon doorgaan. Want: ‘Wanneer één lichaamsdeel pijn lijdt’, zo schrijft Paulus, ‘lijden alle andere mee’. We zullen eraan moeten geloven dat deze pijn bestaat en dat we die voelen en meevoelen. En alleen zo kunnen we uiteindelijk met elkaar weer het Avondmaal gaan vieren.

Zo wordt het accent in de vraag ‘hoe kan dit gebeuren in onze gemeente?’ verlegd van ‘dit’ naar ‘onze gemeente’. ‘Hoe kan dit gebeuren in ónze gemeente?’ Want dat is een deel van de pijn. Dat het juist in onze gemeente gebeurt. Het lijkt iets van verleden tijd, of van strengere kerken. Maar in onze gemeente, waarin zoveel mogelijk is, verwacht je toch dat juist dit niet mogelijk is. En dat het altijd mogelijk blijft om Avondmaal te vieren. Nee, zou je met enig cynisme kunnen zeggen, zelfs dit is mogelijk in onze gemeente. En we zullen alle kracht, die in onze gemeenschap zit, moeten aanspreken om de gemeenschap te herstellen. We hebben er niets aan als we mensen gaan verketteren of veroordelen. Wijzelf zitten er nu ook middenin. En dus kan niemand zich aan zijn verantwoordelijkheid onttrekken om de gemeenschap te proberen te herstellen. Door nu het Avondmaal niet te vieren nemen we die verantwoordelijkheid om bij onszelf na te gaan, wat bij ons in de weg staat om die gemeenschap met elkaar en met Christus te vieren.

Want daar gaat Avondmaal om. Wij zijn het die het brood breken en de wijn delen. En daarmee vieren wij de eenheid in Christus. Dat is wat Paulus bedoelt als hij zegt: “Maakt de beker waarvoor wij God loven en danken ons niet één met het bloed van Christus? Maakt het brood dat wij breken ons niet één met het lichaam van Christus? Omdat het één brood is zijn wij, hoewel met velen, één lichaam, want wij hebben allen deel aan dat ene brood.”

Het aangaan aan het Avondmaal is geen individuele gebeurtenis. Hoezeer je ook individueel veel aan het Avondmaal kunt beleven is het een gemeenschapsgebeuren. Daarom heet het in Rooms-Katholieke kringen ‘communie’ – dat betekent ‘gemeenschap’. We zijn in onze praktijk dat misschien wat kwijtgeraakt. We vieren het immers lopend en niet meer klassiek aan tafels, of hoogliturgisch knielend in een lange rij voor het altaar. Met die praktijk van het lopend Avondmaal is op zich niets mis, als we maar niet vergeten dat we gezamenlijk vieren en dat het om die gemeenschap gaat. Daarom breekt de voorganger nu ook ter plekke het brood voor u, en drinken we uit dezelfde beker, of bij meerdere bekers, uit dezelfde kan.

En er zit nog iets in onze liturgie dat ons bepaalt bij die gemeenschap. En dat is de vredegroet. Toen we die invoerden bij mijn komst hier vonden velen het ongemakkelijk dat u werd opgedragen elkaar de vrede van Christus te wensen met een handdruk. Waarom?? Omdat het opgelegd voelt, werd gezegd. Dat kan ik begrijpen, maar is de hele liturgie niet opgelegd? En dat is geen flauw tegenargument. Ik wil aan u vragen wat u in de weg zou staan om wel samen de hele liturgie te beleven, maar niet elkaar de vrede te willen wensen? Is dat omdat we de liturgie stiekem toch erg individueel beleven? Is de vredegroet opgelegd? Of is het te intiem? Dan wil ik aan u vragen: is het niet juist de kracht van onze geloofsgemeenschap dat ontmoeting met elkaar centraal staat? Is onze kerkruimte niet zo ingericht dat we naar elkaar toe zitten? Bedoeld om elkaar te zien? Ik snap heel goed dat iedereen graag ook zijn eigen veiligheid zoekt om individueel in de kerk te zijn. Maar het is juist die gezamenlijkheid die de veiligheid waarborgt, waardoor je mag zijn wie je bent.

En de vredegroet is dan bedoeld om elkaar de hand te reiken. En om elkaar aan het begin van het Avondmaal te zeggen: we hebben het goed met elkaar; er is vrede; er staat niets tussen ons in. En als die vrede er niet is, kun je het avondmaal niet vieren.

En de vrede is er niet. De gevoelens van pijn laten dat zien. De woede ook. Met alle gedachten daarbij. Begrijpt u dat het dan onmogelijk is om Avondmaal te vieren? Ook als u misschien zelf die emoties niet heeft, wellicht niet eens op de hoogte bent van wat er speelt? Excuses aan u dat u dit dan moet meemaken – we schamen ons ervoor –, maar kunt u begrijpen dat we pas op de plaats moeten maken, omdat het wel het wezen raakt van wat het Avondmaal is: gemeenschap met elkaar in Christus in vrede?

Hoe kan dit gebeuren in ónze gemeente? Dat het in ónze gemeente kan gebeuren verbaast ook mensen, omdat ze het nog nooit hebben meegemaakt bij ons, en in andere gemeenten wel zien dat het gebeurt, maar het daar nooit tot een officiële behandeling komt. En hoe is het dan nu wel mogelijk? Misschien wel omdat we dit niet gewend zijn. Misschien wel omdat juist zoveel mogelijk is. Misschien omdat we in al die mogelijkheden en in al die veelkleurigheid vergeten zijn dat het er soms wel op aan komt om te zeggen wat wel kan en wat niet kan. En dat dit niet kan lijkt me helder. Niet alleen de zaak op zich, maar ook veel reacties daaromheen. Ik heb niet het gevoel dat de gemeenschap daar altijd mee gediend is, hoezeer de pijn ook voorstelbaar is. En dan zijn wijzelf net zozeer boosdoeners.

En het is goed dat we duidelijk tegen elkaar zijn over wat niet kan en hoe ons dat beroert. Soms ontkom je er niet aan elkaar de waarheid te zeggen. En dat doet pijn. Dat het dan ieders eigen waarheid is, staat buiten kijf. Maar het is nodig dat uit te spreken en samen uit te vechten. Want met lieve vrede hou je de gemeenschap niet in stand. Vorige week hoorden we ontrent Mozes en de stenen tafels, die aan stukken gingen bij het zien van het gouden kalf, de god in eigen beheer, dat ‘onze lieve Heer’ niet bestaat. En dat lijden bij liefde hoort. En dat het soms nodig is om te zeggen: dit kan niet. En op dat punt staan wij nu. Dit kan niet; en daarom zijn we stil en vieren we deze keer geen Avondmaal.

Hoe nu verder? We moeten er met zijn allen aan werken dat we alles in het werk stellen om de gemeenschap te herstellen. Dat betekent alleen niet dat we onszelf moeten ontzien. De gemeenschap is er niet mee gediend als we van onszelf slachtoffers maken en van anderen daders. Het werkelijke slachtoffer is Christus, wiens lichaam wij als gemeenschap zijn. De kern van het Avondmaal is dat we naar Zijn opdracht gedenken dat Zijn lichaam voor ons is gebroken en dat zijn bloed voor ons is vergoten. Wie liever de woorden hoort over het brood uit de hemel en de wijn van het Koninkrijk kan ik volstrekt meevoelen, maar op dit moment wil ik wel even terug naar de wortels. Uiteindelijk heeft God in Christus geleden voor zijn gemeenschap, voor onze gemeenschap. En het is aan ons dat offer waard te zijn. Als Paulus in het tussenliggende hoofdstuk uit de eerste Korinthebrief zegt dat wij waardig moeten zijn voor het Avondmaal, dan gaat het daarom. Kunnen wij dat offer aanvaarden, in de zin dat wijzelf ons net zo inzetten voor die gemeenschap en onszelf niet ontzien? Kunnen wij boven onszelf uitstijgen om met elkaar die ene gemeenschap van Christus te zijn? Kunnen wij elkaar aanvaarden als verschillende mensen met verschillende verlangens, kwaliteiten en achtergronden? Én kunnen wij elkaar aanvaarden als we zo op elkaar lijken dat we elkaars bloed wel kunnen drinken? Er is al bloed van die Ene gevloeid, en dat is genoeg.

Geliefden van Christus, het ís genoeg geweest. Laat vandaag geen eindpunt zijn, maar een beginpunt. Na historische diensten rondom de vereniging en het begin van onze nieuwe wijkgemeente, is ook dit weer een historische viering, maar ik hoop dat we hem gauw kunnen vergeten. Dit is geen hoogtepunt, maar een dieptepunt. Laten we nu de weg omhoog weer proberen te vinden. Voor sommigen betekent dit dat ze even afstand moeten nemen. De zomer zal daarin hopelijk behulpzaam zijn. Het is goed dat op dit moment al het kerkelijke op een laag pitje komt te staan. Voor sommigen is het echt even teveel geweest. Voor anderen kan de tijd behulpzaam zijn om bij zichzelf na te gaan wat zij, en niet anderen, kunnen doen om de gemeenschap te herstellen. Dat betekent niet alleen maar bereidheid de ander te naderen, maar ook bereidheid over jezelf heen te stappen. Op onszelf zijn wij niets in de gemeente van Christus. In het beeld van Paulus is een hand niets zonder het lichaam. Aan de andere kant is het van belang iedereen een plek te blijven gunnen in onze gemeenschap. “Als de voet zou zeggen: ‘Ik ben geen oog, dus ik hoor er niet bij’, hoort het er dan werkelijk niet bij? Als het hele lichaam oog zou zijn, waarmee zou het dan kunnen horen?” En: “Het oog kan niet tegen de hand zeggen: ‘Ik heb je niet nodig’.

Wie onze hulp nodig heeft, van mij, of van één van de kerkenraadsleden, is daartoe van harte uitgenodigd. Slechts om de gemeenschap te dienen hebben wij besloten geen Avondmaal te vieren op deze zondag, om het de volgende keer weer te kunnen vieren, in zijn volle waardigheid. Lees deze overweging gerust na, reageer erop, of nodig ons uit. En wanhoop niet. Het zijn wijzelf weliswaar die brood breken en wijn delen, maar het is Christus die nodigt, die waakt over Zijn lichaam, en Zijn Geest zendt om in stand te houden wat Hijzelf heeft gesticht.

Verlicht ons duistere verstand
geef dat ons hart van liefde brandt,
en dat ons zwakke lichaam leeft
vanuit de kracht die Gij het geeft.