dinsdag 27 november 2012

Als mijn wereld vergaat… - preek 25 november 2012





Op de laatste zondag van het kerkelijk jaar gedenken we onze dierbare overledenen. Mensen die we het afgelopen jaar uit handen hebben moeten geven in de handen van levende God. En mensen die we al lang moeten missen. Op deze laatste zondag worden vaak teksten gelezen die over meer gaan dan het moment waarop het leven van onze dierbaren en van ons eindigt. Het gaat om een weidser perspectief in de toekomst: Het moment waarop er geen dood meer zal zijn, geen rouw, geen jammerklacht, geen pijn, want wat er eerst was is voorbij. Het zijn troostrijke woorden uit Openbaringen in een wereld, waarin je soms het gevoel kunt hebben dat hij vergaat. Los van allerlei voorspellingen wanneer het einde van de wereld zou kunnen zijn; iets waarover we niets kunnen zeggen, gaat het in ons leven meer om momenten van verlies. Momenten dat de wereld lijkt te vergaan. Ieder ervaart dat op verschillende momenten en in een verschillende intensiteit, maar voor ons allemaal staat de wereld dan even stil en snakken we naar Hem, die zegt: ‘Zie, ik maak alles nieuw!’ Over die ervaring maakte ik het volgende gedicht, dat ieder op zijn eigen manier kan invullen met zijn eigen beleving. Het gaat dus niet over mij; het gaat over onze ervaring die wij vandaag delen: als onze wereld vergaat bij verlies.

Wanneer de wereld vergaat weet ik niet.
Maya-kalenders en zelfs Bijbelcitaten zeggen me niets.
Ik geloof eigenlijk eerder dat God de wereld niet laat vergaan,
maar hem vernieuwt.
Daar hoop ik op.
Daar leef ik uit.

En toch: soms heb ik het gevoel dat de wereld vergaat.
Al draait hij dan wel door.
Alles draait door.
Maar ik sta stil.
En dat is dan niet een moment
waarop ik het alleen maar even niet meer zie zitten.
Mijn wereld vergaat als ik iemand of iets heb verloren,
en me zelf verloren voel,
omdat het nooit meer goed komt.

En het zal daarna wel weer beter gaan.
De ene keer sneller dan de andere.
De wond is de ene keer ook dieper dan de andere keer.
Of het verlies kwam onverwachter,
of van dichterbij.

Soms is het gewoon angst hoor,
maar wel diepe angst.
Dat ik niet mag en kan bestaan.
Dan ben ik bang,
als het laatste beetje zelfvertrouwen eraan gaat
en ik niet weet waar ik het zoeken moet.

Angst en razernij kunnen dan dichtbij elkaar liggen,
de redelijkheid voorbij.
Ik voel me dan net de psalmist,
met vijanden om hem heen.
Maar net als hij op God vertrouwen en niet bang zijn?
Kijk eens wat mensen mij aandoen!
Tenminste, zo voel ik dat.
Hoe zou ik dan kunnen vertrouwen en niet bang zijn?

Als mijn wereld vergaat,
doe dan niet alsof dat niet zo is
en de wereld wel doordraait.
De mijne staat even stil.

Als mijn wereld vergaat,
word dan niet moedeloos.
Dat ben ik al.

Als mijn wereld vergaat,
en ik boos wordt,
temper mijn woede dan niet.
Laat me razen,
en troost me,
en vang mijn tranen op in een kruik.

Als mijn wereld vergaat,
kom dan niet met God op de proppen
en dat Hij wel alles nieuw zal maken,
want dat wil ik dan niet,
want het is niet zo:
mijn wereld vergaat.

Als mijn wereld vergaat
en jij mij troost
laat me meer van God zien
dan in goedbedoelde opbeurende woorden.
Dan zul je verbaasd staan dat ik weer verder kan
en dat de wereld echt nieuw wordt.

Als mijn wereld vergaat
kijk ik niet omhoog
maar kijk ik omlaag.

En als mijn wereld vergaat,
staat God niet van ver te kijken tot ik eindelijk opkijk,
maar komt hij naar mij toe.

‘Gods woonplaats is onder de mensen,
hij zal bij hen wonen.
Hij zal alle tranen uit hun ogen wissen.’

Als mijn wereld vergaat,
zal de wereld nooit meer hetzelfde zijn.
Maar hoe triest dat ook is,
hier begint wel de toekomst voor een nieuwe wereld.

Als mijn wereld vergaat,
accepteer dan dat hij nooit meer hetzelfde zal zijn
voor mij,
en bouw met mij aan een nieuwe wereld.

Want ook als mijn wereld vergaat:
zelfs de doden zullen we niet verliezen,
want zij gaan ons voor naar God toe.
Wij zullen volgen,
en altijd bij God zijn.

Ik weet niet wanneer de wereld vergaat.
En hoe vaker mijn wereld vergaat,
hoe zekerder ik weet dat God bij ons komt en ons troost,
en met ons op weg gaat naar een nieuwe wereld.

Zo is het ook nu,
wanneer onze gang door het leven,
en het kerkelijk jaar even stopt:
we gaan op weg naar een nieuwe wereld,
met God aan onze zijde.

In de wereld waarin wij verliezen,
zal een Kind geboren worden.

dinsdag 13 november 2012

Leugentje op trouw - preek 11 november 2012




Wanneer mag je liegen? Als ik nu aan u ga vragen wie altijd de waarheid spreekt, dan zullen vrees ik hooguit een paar sociaal wenselijke handen de lucht ingaan, omdat we diezelfde hand niet in het vuur kunnen steken dat we altijd de hele waarheid en niets anders dan de waarheid zeggen. En voor u staat ook geen heilige, want u weet wat het tegenovergestelde is van een theoloog? Theo sprak de waarheid. Toch is ons van kinds af aan geleerd dat je niet mag liegen, of jokken, zoals het dan heet. Maar naar mate we ouder worden merken we op zijn minst dat het zo zwart wit niet werkt, of we dat zo niet doen, om uiteenlopende redenen. Om onszelf en anderen te beschermen, uit angst, of laten we eerlijk zijn: ook omdat het ons beter uitkomt. Dus als we het eennalaatste gebod lezen tegen het afleggen van een valse getuigenis, dan zeggen we al gauw: ja, maar een leugentje op bestwil mag best wel. Is dat een juiste toevoeging? Laten we het daarom eens andersom vragen: wanneer mag je eigenlijk níet liegen? Want aan spelregels heb je niets als je de diepere reden niet weet. Het antwoord is even voor de handliggend als fundamenteel: je mag niet liegen als je daarmee de waarheid geweld aan doet. Als de waarheid in het geding is, ben jijzelf ook in het geding. Want wie wil er leven in onwaarheden? Concreter gezegd: een leugentje om bestwil zal de waarheid nog niet schaden. Maar als je de waarheid bedriegt dan is dat een kwalijke zaak. Interessant is nu de vraag of je de waarheid ook kunt dienen door te liegen? U zult begrijpen dat ik hier de acties van Judit op het oog heb, waarin ze de waarheid lijkt te verdraaien, maar eerst wil ik nog even verder op dat gebod.

De geboden zijn geen verboden van dingen die je niet mag, maar piketpaaltjes, of spelregels die het leven met elkaar goed maken. Alle geboden hebben een sociaal karakter. Ze gaan niet over wat jij niet mag, maar waartoe wij met elkaar geboden zijn om het goed te hebben met elkaar. Dus dit gebod over liegen staat in dat kader. We kennen het gebod vanouds als ‘geen valse getuigenis afleggen tegen de naaste’. In nieuwere vertalingen staat het er echter scherper als een gebod om ‘over de naaste geen valse getuigenis’ af te leggen. Het gaat dus niet zozeer om wat je tegen een ander zegt, maar om wat je óver een ander zegt. Stel de ander dus niet in een kwaad daglicht. Daarmee gaat het dus om een stukje trouw tegenover elkaar en of je te vertrouwen bent. En het tegenovergestelde van trouw is dus bedrog.

Ook dat bedrog komen we bij Judit tegen. Voor haar is blijkens het verhaal bedrog het middel om Holofernes te verslaan. En ik merkte in de Bijbelstudie en de reacties van mensen dat dat toch vragen oproept. Bedrog dat goed is? Is zij dan niet net zo erg als de vijand? Of, fundamenteler: hoe kan bedrog de waarheid dienen? Nou hebben we bij die eerdere bedrieger, aartsvader Jakob, gezien dat Gods wegen ondoorgrondelijk zijn en God ook door Jakobs bedrog heen iets goeds kon verwezenlijken. Anders gezegd: ook Jakob werd met zijn bedrog deel van de heilsgeschiedenis. Maar hier bij Judit wordt bedrog doelbewust ingezet. Daar waar het bij Jakob meer zijns ondanks was dat hij deel kreeg aan de heilsgeschiedenis; hier wil Judit heilsgeschiedenis schrijven door bedrog doelbewust te hanteren als middel om de vijand te overwinnen. Waar ligt de grens dan?

De grens van bedrog ligt bij of je nog trouw kunt zijn aan de waarheid? En die waarheid gaat dan niet over de hele waarheid en niets dan de waarheid; het gaat dus niet over jokken – iets zeggen dat niet waar is. Nee, het gaat om trouw aan de waarheid. En of door het bedrog heen Judit wel trouw is aan de waarheid. Die waarheid is niet zo abstract als het klinkt, die wordt gewoon heel concreet: blijft Judit trouw aan God en blijft zij trouw aan zichzelf? Of speelt zij een toneelstukje waarmee ze haar afkomst verloochent? Als je met die ogen naar het verhaal kijkt zul je zien dat ze weliswaar Holofernes een stand van zaken voorspiegelt die hem bedriegt, maar dat ze op een hele slimme manier nergens de waarheid verloochent.

Om te beginnen zien we dat al als het om haar afkomst gaat. Kort voor ons stuk van vandaag lezen we hoe zij bij haar aankomst bij de Assyrische vijand ondervraagd wordt. De wachters vragen:  ‘Tot welk volk behoort u, waar komt u vandaan en waar gaat u heen?’ Een gevaarlijke vraag. Want als ze die naar waarheid beantwoordt is ze er geweest. Stel dat ze zou zeggen: ‘Ik ben een Israëlitische, uit de stad Betulia die jullie omsingeld hebben, en ik kom het hoofd van Holofernes afhakken’, dan zult u begrijpen dat haar missie meteen zal stranden. Haar antwoord is daarom: ‘Ik ben een Hebreeuwse, maar ik vlucht bij hen vandaan omdat zij ieder ogenblik aan u ten prooi kunnen vallen.’ Ze speelt het spel minutieus vanaf het begin. Ze spreekt geen onwaarheden, maar geeft wel een bedrieglijk beeld. Ze is een Hebreeuwse, allicht. Maar haar afkomst van Jakob Israël, haar geloof in de ene God die dus de godheid van de Assyrische koning betwist, en haar missie om dat te doorbreken en de wereld te laten zien dat de God van Israël de enige God is die te vertrouwen is, dat bedekt ze met dit anonieme antwoord. Anoniem in de zin van dat ze er dus niet mee te koop loopt zoals ze haar geloof thuis beleeft. Maar ze antwoordt op een voor de Assyriërs begrijpelijke manier. Eigenlijk is het een heel missionaire vraag: ‘Tot welk volk behoort u, waar komt u vandaag en waar gaat u heen?’. Maar ze beantwoordt de vraag gewoon praktisch en in de lijn van wat de Assyriërs verwachten. En dat doet ze om uiteindelijk haar missie te kunnen volbrengen. Soms is het beter om zonder onwaarheden te zeggen niet je eigen mening te geven; niet meteen tegen mensen in te gaan en op je principes te staan, maar om je principes voor te leven zonder een preek af te steken.

Het gaat er dus om of Judit in haar bedrog trouw is aan zichzelf, aan God en aan haar missie? Dat ze bij haar aankomst bij de wachters zegt in vers 13 dat ze hem betrouwbare inlichtingen wil verschaffen is dan niet zo erg. Ook dat is niet zozeer onwaar, maar het bedekt wat ze eigenlijk van plan is. En ze verloochent zichzelf en God nooit. Het mooie, en eigenlijk bijna humoristische is, dat de Assyiërs in het legerkamp dit spel fantastisch meespelen, zonder dat ze het doorhebben. Judit houdt hen een worst voor, die totaal niet is wat ze denken dat die is. Sterker nog, haar schoonheid zet hen volstrekt op het verkeerde been. Wie kan van zo’n mooie vrouw nou iets kwaads verwachten? En wat voor moois kunnen we ervan verwachten? Haar schoonheid maakt indruk: ‘Wie zou het volk minachten dat zulke vrouwen telt?’ Precies. Maar verder blijft Judits schoonheid voor hen oppervlakkig. Maar voor Judit niet. En daarom is ze zichzelf niet ontrouw. In de bijbel zien we vaker dat schoonheid gekoppeld is aan het dichtbij God staan. Zo waren Jozef, de zoon van Jakob, en David, volgens de bijbel mooi om te zien. En zo ook Judit. Nergens in het hele verhaal heeft Judit de intentie om haar schoonheid te misbruiken. Haar schoonheid is een getuigenis, omdat zij de band van Israël met zijn God symboliseert. Zij is het neusje van de zalm van Gods schepping, en meer dan alleen haar lichaam. Zij is de ware vertegenwoordiger van Israël. Haar schoonheid is een getuigenis, en in de strijd met Holofernes bedoeld om hem te verblinden. Nergens wordt zij de femme fatale, de dodelijke vrouw, die met haar schoonheid Holofernes het bed in zou krijgen om hem tijdens het liefdesspel te vermoorden. Dat is de bedoeling niet. Met haar schoonheid verblindt zij en getuigt zij, zonder dat met zoveel woorden te zeggen. Hoewel: ze vertelt Holofernes dat zij ’s nachts niet zal blijven, omdat ze wil bidden, ‘Want’, zegt ze, ‘uw dienares is een vrome vrouw, die dag en nacht de God van de hemel is toegewijd. Laat mij bij u blijven, heer, dan zal ik ’s nachts naar het ravijn gaan om daar tot God te bidden.’ Judit verblindt Holofernes maar blijft haar afkomst en haar God trouw. En het is mooi om te zien hoe Holofernes volstrekt op het verkeerde been wordt gezet, zonder dat Judit ook maar op één moment zichzelf en haar God ontrouw is.

Judit schetst Holofernes een beeld dat het volk Israël in zonde is vervallen en dat hun god hen daarom zal overleveren. Het is bijna grappig om te zien hoe de verblinde Holofernes dat verstaat: hij denkt dat de God van Israël zijn medestander is geworden en dat God hen straft voor het feit dat ze zich niet onderwerpen aan de koning van de Assyriërs. Holofernes zegt: ‘Uw God heeft goed gehandeld door u uit uw volk naar ons toe te sturen om ons de macht in handen te geven, terwijl zij die mijn heer minachten ten val komen.’ Holofernes denkt dat het Judit en de God van Israël te doen is om de heerschappij van de Assyrische koning. Dat ze zijn heerschappij erkennen. Wat Judit in feite doet, en eigenlijk ook in feite zegt is: het is niet aan de koning van de Assyriërs, die zichzelf god noemt, of mijn volk in zijn handen valt, maar aan de God van Israël. En dan gaat het niet om de vraag of God iets met oorlog te maken heeft. Het gaat heel simpel hierom: de God van Israël is de God van hemel en aarde. Niet de mens. Een mooie spreuk zegt: ‘De belangrijkste stap in geloof is: toegeven dat je een mens bent en niet God…’ Het grootste gebod is daarom: ‘Luister Israël! De Heer, onze God, is de enige Heer; heb de Heer, uw God, lief met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw kracht.’ En de schriftgeleerden antwoorden aan Jezus als hij dat zegt: ‘Inderdaad, meester, wat u zegt is waar: hij alleen is God en er is geen andere God dan hij’. Én: ‘heb liefhebben met heel ons hart en met heel ons inzicht en met heel onze kracht, en onze naaste liefhebben als onszelf betekent veel meer dan alle brandoffers en andere offers.’

Maar, als we het over offers hebben: moeten er dan wel slachtoffers vallen in de naam van God? Even om u het einde van het verhaal te verklappen: Holofernes verliest niet alleen figuurlijk zijn hoofd, maar wordt op een gegeven moment letterlijk zo dronken van Judit dat hij op zijn bed valt, waarna Judit hem het hoofd afhakt. Deze gruwelijke gebeurtenis kan je laten afvragen: was dat nu nodig voor God? Het antwoord ligt niet bij Judit, maar bij Holofernes. Hij is het die zegt: ‘Uw God heeft goed gehandeld door u uit uw volk naar ons toe te sturen om ons de macht in handen te geven, terwijl zij die mijn heer minachten ten val komen.’ Híj is degene, die zoals zovele machthebbers een god voor zijn karretje spant en de meest verschrikkelijke dingen uithaalt. Hij is de terrorist, niet Judit. Zij bezegelt met een nekslag, wat de plaats is van de mens. Hij is geen god, gelukkig maar. Daar komen alleen ongelukken van. Als hij dat wel probeert te zijn, verliest hij zijn hoofd en heeft hij geen leven meer. Onze missie is hem in alles trouw te blijven. En dat betekent onszelf en onze naasten trouw zijn, zoals Judit deed. Of zoals Jezus zegt: ‘Heb uw naaste lief als uzelf.’ Dat gaat niet zonder strijd, maar wie trouw blijft aan zichzelf en aan God, zal leven vinden.

woensdag 7 november 2012

Strijd om ons heil - preek 4 november 2012

Tekst: Judit9


Het is alweer enige tijd geleden dat we op deze plaats uit het bijbelboek Judit lazen. Dat bijbelboek dat deuterocanoniek wordt genoemd. Dat wil zeggen: dat het door de traditie niet in eerste instantie, maar dan toch wel in tweede instantie tot de canon van de bijbel wordt gerekend. Een boek, waar het goed is om kennis van te nemen, al zullen we daar niet in eerste instantie op terugvallen als het gaat om de kern van het geloof. Of toch wel? Brengt juist een boek als Judit, wat we anders nooit zouden hebben gelezen in de kerk als het niet was voorgesteld door het leesrooster, niet weer iets nieuws? Juist omdat dit jonge boek zo overduidelijk niet binnen de historische kaders past van de bijbel, en zelfs een loopje neemt met die bijbelse historie, is het een nieuw boek dat het geloof juist ook in zijn kern laat zien. Niet gehinderd door een waarheidsvraag of het nu echt gebeurd is of niet, want, om daar duidelijk over te zijn: dit verhaal gaat niet over een historische gebeurtenis. Nee, het haalt zelfs van alles door elkaar. Nebukadnessar is hier de koning van de Assyriërs, terwijl hij dat in werkelijkheid van de Babyloniërs was, en zo zijn er nog wat zaken die feitelijk gewoon niet kloppen. Zo staat er ergens in het begin dat de koning zijn leger in drie dagen tijd laat marcheren naar een volgende plek, die in werkelijkheid 450 kilometer verderop ligt; dat is 150 kilometer per dag. Dat kan dus niet. Maar is dat erg? Nee. Sterker nog, het zal de betekenis van het verhaal juist verdiepen, zal ik straks laten zien.

Misschien bent u door deze inleiding wat verward. Maar juist omdat dit boek op een eigen wijze een geloofsverhaal vertelt, raakt het de kern. En het is geen sprookje, want het stelt ware vragen over een waar geloof in een waarachtige situatie.

Die situatie is heel overzichtelijk: het volk Israël wordt belegerd door een coalitie van volken die onder aanvoering staat van de legeraanvoerder van koning Nebukadnessar, Holofernes. Daar boven op de berg woont dat volk. Goed verdedigbaar, maar ook kwetsbaar. De bronnen van het water dat ze nodig hebben om te kunnen leven en overleven liggen beneden. Die bronnen worden door de vijand afgesneden, waardoor het volk gebrek gaat leiden en in levensgevaar komt. Het volk dwingt zijn leiders nu God een ultimatum te stellen dat als ze binnen vijf dagen niet bevrijd worden ze zich maar overgeven.

Dat is de bovenste laag van het verhaal. Daaronder zit een betekenisvollere laag. Het gaat hier namelijk om een Assyrische koning die zich god waant en zich god noemt. In de veldslagen met andere volken is een van de motieven voor die aanval dat ze hem niet als god erkennen. En bij de diverse overwinningen op andere volken worden de heiligdommen van andere goden vernietigd. Hier staat dus veel meer op het spel dan een overzichtelijke strijd tussen de good guys en de bad guys. Hier gaat het om een strijd tussen de God van Israël en de Assyrische koning die zich God waant. Wie is werkelijk god? En nog dieper: wie bepaalt de geschiedenis? Is dat de mens, of is dat God? En dat gaat niet over iets abstracts; dat gaat over de loop van de dingen in het leven van ieder van ons. Wie bepaalt de loop van de dingen in ons leven? Doen we dat zelf, of doet God dat? Het lijkt een mega-stap van een oorlogssituatie in het boek Judit naar ons eigen leven, maar in zijn essentie gaat het om hetzelfde, dat in de oorlogssituatie bij Judit op scherp wordt gezet: wie bepaalt de geschiedenis? De mens of God?

En als we dan naar Judits gebed kijken dan verklaart dat ook meteen de wat verwarrende inleiding van haar gebed. Ze roept God aan als de God van haar stamvader Simeon. En vervolgens begint ze een heel verhaal over het zwaard dat God hem in de handen zou hebben gegeven, en dat zij nu ook wil hanteren tegen haar vijand, Holofernes. Hiermee verwijst ze naar de gebeurtenissen uit Genesis 34, maar ze geeft er wel een hele eigen draai aan. Want in Genesis 34 zien we Jakobs zonen Simeon en Levi wraak nemen op de Sichemieten voor de ontering van hun zus Dina. En we zien dat Jakob hier helemaal niet blij mee is. ‘Jullie hebben me in het ongeluk gestort’. Moeilijkheid daarbij is dat Jakob zelf de leiding niet genomen had toen het gebeurde, maar zijn zonen het liet uitzoeken. Dus zelf gaat hij ook niet vrijuit. Maar het heeft wel gevolgen: Simeon en Levi verliezen hun vooraanstaande plaats in de hiërarchie als de nummers 2 en 3. En dat na de diskwalificatie al van nummer 1, Ruben, die met een bijvrouw van zijn vader sliep. Zo zal uiteindelijk de 4e zoon, Juda, doorgaan als koningstam, en voorvader van koning David, en van Jezus. Wat ik hiermee wil zeggen is dit: de waardering in het oorspronkelijke verhaal van Genesis van de daden van Simeon, is dus een andere dan die van Judit. Judit lijkt de daden van Simeon de hemel in te prijzen, letterlijk, om God ertoe te bewegen haar met dezelfde kracht en middelen te begiftigen. Vreemd.

Maar: ze besluit dit verhaal van Simeon met de volgende woorden: “God, mijn God, luister ook naar mij, een weduwe. 5 U bent het immers die al die dingen hebt teweeggebracht, met wat eraan voorafging en wat eruit voortkwam. Wat nu gebeurt en wat nog staat te gebeuren is allemaal door u bedacht. Wat u voor de geest staat, wordt werkelijkheid 6 en de dingen waartoe u besluit, dienen zich aan met de woorden: “Hier zijn we.” Want al uw wegen zijn gebaand en wat u beslist, hebt u al voorzien.”

Wat zegt ze hier? Zegt ze hier: God, u bepaalt alles, dus ook de daden van Simeon, en dús waren ze goed? Nee, dat zegt ze niet. Juist niet, zou ik haast zeggen. Juist door te verwijzen naar wat eraan voorafging en wat eruit voortkwam, neemt ze mee dat ook Jakobs rol niet daadkrachtig was nadat Dina een avontuur was aangegaan, én dat de daden van Simeon de boeken ingingen als buitenproportioneel, waardoor hij werd gediskwalificeerd. Met andere woorden: God neemt mee alles mee wat er gebeurt. Het gaat er niet om of Hij een actieve rol heeft in alle gebeurtenissen. Het gaat erom dat God gebeurtenissen niet wegstreept maar dat alles deel heeft aan de heilsgeschiedenis. Die heilsgeschiedenis, dat is een heel moeilijk en ouderwets woord. Maar dat gaat erover dat God uit de geschiedenis van de mensen iets goeds wil laten voortkomen. Ons heil. Niet alles draagt bij aan dat heil, laten we wel wezen. Maar God neemt het wel mee. En dat geeft ons een aardig inkijkje met hoe we met onze eigen levensgeschiedenis omgaan. Wij zijn denk ik sterk geneigd om te focussen op de goede dingen. En natuurlijk doen we dat. Dat houdt ons op de been. Daar leven we van en daar leven we voor. Maar, wat doen we met de dingen die niet goed zijn gegaan in ons leven, of die niet goed gaan? Wat doen we met de breuken in ons leven? Ik denk dat we die hoofdzakelijk negeren. Oplossen en weer vrolijk verder. Of niet zeuren, niet klagen maar dragen.

In de vorige overdenking zagen we echter dat Judit haar volk voorgaat om juist niet zich neer te leggen bij de realiteit en hem zo eigenlijk te negeren, maar de strijd ermee aan te gaan. Zoals Jakob streed met God, en zo Israël werd, de godsvechter, zo laat Judit als Israëliet zien dat we niet moeten doen alsof al die nare dingen er niet zijn, maar dat we de strijd ermee moeten aangaan. Én dat we ze moeten opnemen in onze levensgeschiedenis. Ze zijn gebeurd die nare dingen, en ze gebeuren. Ons worden dingen aangedaan. En we maken zelf verkeerde keuzen. We bezorgen elkaar en onszelf daarmee littekens. En we moeten niet doen alsof die uitgewist kunnen worden, want een verleden wis je niet uit. Je kunt ze wel overwinnen. Maar door die strijd word je een ander mens, en dus ook door die nare dingen. Je bent wie je bent door wat je hebt meegemaakt en gedaan. Natuurlijk kan alles weer goed zijn in je leven en goed met elkaar, gelukkig maar. Maar je verleden, dat overwonnen is, of nog pijn doet, ondanks het hervonden geluk misschien, maakt deelt uit van de geschiedenis naar wie je nu bent.

En zo is het ook met God. Wat Judit bedoelt in haar gebed is niet dat God de hand heeft in alle slechte dingen, maar wel dat Hij bij machte is de geschiedenis, onze geschiedenis, ten goede te keren en te maken tot heilsgeschiedenis. Zo werd de leugenaar Jakob de stamvader van Israël. Zo werd David, die Batseba van haar man afpakte, toch de vader van Salomo. Wij staan zo vaak Gods heil in de weg, en toch vindt God daardoorheen een weg om ons heil te bewerkstelligen.

En dus ook in deze situatie bij Judit. Over Simeon kunnen we lang of kort praten, maar dat is gebeurd. En Simeon gebruikte dat zwaard, en bovendien onder valse voorwendselen. Want hij had immers een verbond gesloten met de inwoners van Sichem, waarbij deze beloofden zich te zullen laten besnijden. En op hun zwakste moment in hun herstel na de besnijdenis, overviel Simeon met zijn broer Levi hen. En Judit zegt nu: laat dat bedrog, die misleiding, nu het middel zijn om uw volk, God, te ontzetten. Judit ziet dat in de strijd met een mens die zich god waant, en dus zelf de wereld misleidt met valse voorwendselen, bestreden moet worden met zijn eigen middelen, met hetzelfde zwaard en dezelfde misleiding. Judit noemt het een paar keer, die misleiding: “Versla door mijn misleidende woorden de dienaar met zijn heer.” En: “Geef dat mijn misleidende woorden hèn verwonden.” Dit is het verhaal van de ondergrondse, die middelen niet moet schuwen, die ze eigenlijk veracht. Je moet niet worden als je vijand, en toch: de strijd moet gestreden om erger te voorkomen, en het kwaad te overwinnen. In vredestijd moeten we niet te vroom doen en alle strijd afzweren, gewapend of ongewapend, om de lieve vrede. Het leven ís een strijd, of je het nu wilt of niet. En het komt erop aan die geschiedenis zó te keren dat die tot ons heil is, dat we er gelukkig van worden.

We kunnen niet leven in onvrede en onmin, in onuitgesproken dingen, in genegeerd verdriet en verdrongen pijn. Hoe moeilijk ook. Maar er strijdt er één met ons, God. En die mogen we aanroepen, net als Judit. Zo wordt ons leven, hoezeer het ook niet de schoonheidsprijs verdient of we ons er zelfs misschien voor schamen, opgenomen in de heilsgeschiedenis, en zal ook uit ons en voor ons een stukje hemel zijn.