zondag 26 februari 2012

Scherpslijper in crisistijd: preek 26 februari 2012

Tekst: Ezechiël 3: 4-15 en Marcus 1: 12-15

Geluidsfragment/podcast

Afgelopen woensdag begon de Veertigdagentijd weer. Nee, niet vandaag. Want wie vanaf Pasen terugrekent en de tussenliggende zondagen niet meerekent, komt na veertig dagen op afgelopen woensdag uit. Aswoensdag. De dag waarop veel christenen een askruisje gaan halen in de kerk. De start van de Veertigdagentijd. Ik wist op die dag er een mooi stukje over te schrijven op mijn blog, al zeg ik het zelf, maar ik vroeg me daarna wel af: en wat ga ik er zelf aan doen? Wat ga ik doen met die veertig dagen voor Pasen? Dagen van soberheid, spiritualiteit en solidariteit? Soberheid door een vorm van vasten, je ergens van onthouden, zodat je ruimte krijgt om stil te staan bij wat belangrijk en waardevol is. Spiritualiteit, om dichter bij je wortels te komen, bij je levensovertuiging, bij God. En solidariteit, om de ruimte die je krijgt te vullen met wat anderen nodig hebben. Mooie uitgangspunten, maar wat zou ik er zelf aan gaan doen?

Ik moet eerlijk bekennen dat ik er niet zoveel zin in had, in de Veertigdagentijd. En dat bedoel ik dan niet in mijn functie als predikant, al kreeg ik even ook geen woord op papier. Iets in mij weerhield me ervan om met de Veertigdagentijd aan de slag te gaan. En ik heb me afgevraagd wat dat zou kunnen zijn. Ik kwam er toen achter dat dit wel eens zou kunnen komen, omdat ik helemaal geen zin heb om over een crisis na te denken en door een crisis heen te gaan. Want dat is de Veertigdagentijd toch: crisistijd. Niet zozeer een mooie tijd van zuiverheid en diepgang, maar een tijd van crisis. Een tijd die confronterend is, pijnlijk ook. En zeg dan niet te snel dat elke crisis een kans kan zijn, want dan ontken je de diepte ervan. Eerst is er crisis, en daarna is er Pasen.

Maar ik heb veel meer zin in Pasen. Ik ben die crisis even zat. Herkent u dat? Misschien denkt u bij crisis als eerste aan de economische crisis. Maar de eerlijkheid gebied me te zeggen dat mij, zoals vele anderen, het overzicht totaal ontbreekt. Helder is me dat het nu vooral een schuldencrisis is, omdat we met zijn allen direct of indirect teveel met geleend geld hebben betaald; we hebben dus massaal op te grote voet geleefd. Maar hoe dat is op te lossen, geen idee. Het overzicht ontbreekt me totaal. Net als met de milieucrisis, de voedselcrisis, de energiecrisis; het haalt het nieuws niet eens meer. Het is te groot, te veel. Ik heb er genoeg van.

Ik zou veel liever woorden van hoop spreken. Woorden over een nieuw leven. Woorden over geluk. Over liefde. Maar die woorden verdrinken in de tranen van de crisis. Het is te vroeg. Hier staan we en we kunnen niet anders. Vandaag klinken worden van crisis, of je ze nu wilt horen of niet, of ik ze nu wil spreken of niet.

Maar, nu we deze weerzin verwoord hebben: is het werkelijk ook zo hard, deze Veertigdagentijd? Nou, als je Ezechiël leest, zou je het wel zeggen. God maakt Ezechiël harder dan steen en zo hard als staal. Omdat de Israëlieten niet zullen willen luisteren. Dat klinkt haast als: wie niet horen wil, die sla ik mijn woorden erin. En de boodschap lijkt ook niet heel erg liefdevol: dat jullie hier in ballingschap zitten is jullie eigen schuld. Dat willen ze niet horen. Dat willen wij niet horen. Crisis, oké. Maar onze eigen schuld, ho effe.

Maar wat gebeurt hier werkelijk? Wie zich herinnert hoe Ezechiël geroepen werd, herinnert zich uit hoofdstuk 2 dat hij een boekrol te eten kreeg. Symbool voor de woorden die hij namens God moest spreken. Hij had op de rol gezien dat er niets anders in stond dan klaagliederen, en gezucht en gesteun. Maar als hij die boekrol te eten krijgt, zegt hij daarna: hij was zo zoet als honing…

Wat is in Godes naam zoet aan de woorden die God wil laten spreken door Ezechiël, en die God wil laten klinken in deze Veertigdagentijd? Nogmaals, God maakt Ezechiël harder dan steen en zo hard als staal. Misschien smaken Gods woorden wel zoet, omdát hij ze spreekt. Ondanks dat God weet dat zijn woorden niet zullen landen, wil hij toch dat Ezechiël ze spreekt. Nee sterker nog, God weet dat de andere volken, die een onbegrijpelijke taal spreken, zelfs eerder zijn woorden zullen verstaan, dan zijn eigen volk. Als je in een relatie in de situatie bent beland dat volstrekt vreemden je beter zullen begrijpen dan de mensen die je vertrouwd zijn, waarom zou je dan nog de moeite doen om te zorgen dat je eigen mensen, hoe dierbaar en vertrouwd ze ook zijn, je begrijpen? Waarom zou God dat doen? Het eerste wat Gods woorden zoet maakt is het feit dát Hij ze spreekt. Dat hij zo hardnekkig aan zijn eigen volk vasthoudt, aan de mensen die Hem vertrouwd zijn, is een teken van trouw. Hij rekent niet op de mensen bij wie Hij denkt het meeste kans te maken te worden gehoord; Hij is zijn eigen mensen trouw.

Maar waarom doet God het dan zo, dat Hij een profeet op zijn mensen afstuurt die ‘God maakt sterk’ heet, of misschien wel ‘God maakt hard’. Het lijkt oog om oog, tand om tand. Het volk is hard van kop en hard van hart, koppig en eigenwijs. En God stelt daar iemand tegenover die harder is dan steen en zo hard als staal. En nogmaals, Hij heeft geen lekkere boodschap: het is de schuld van het volk zelf dat ze in ballingschap zitten. Ze zijn figuurlijk, maar ook letterlijk afgedwaald van hun bronnen, datgene waar ze voor stonden. En elke crisis is er één waarin het goede uit het zicht is geraakt, of buiten bereik is gekomen, ondanks of dankzij ons. Maar is het niet erg hard om te zeggen waar het op staat? Zo hard als steen? Laten we even naar die steen kijken. Als we goed kijken gaat het hier waarschijnlijk niet om een grindtegel zoals in het filmpje, maar om een diamant. En een diamant kenmerkt zich erdoor een hele harde steen te zijn. Wie ooit in het Diamantmuseum van Antwerpen is geweest in de Joodse wijk heeft kunnen zien hoe hard diamant is. Diamant moet met diamant geslepen worden. En diamant is ongelofelijk scherp. Wie een scheermesje onder een microscoop legt zal zien dat het gekarteld is. En diamanten mesje is kaarsrecht afgeslepen en daardoor nog scherper.

Ezechiël is dus een scherpslijper. Hij moet doordringen tot mensen. Diamant is blijkens een vers in Jeremia het materiaal waarmee gegraveerd wordt. Het gaat hier dus niet om hard tegen hard, maar om de scherpe hardheid tegenover de botte hardheid. God wil scherp tegenspreken. Daarvoor hoeft hij niet dezelfde botheid te geven aan Ezechiël, want dan botsen ze alleen maar. Botte hardheid en koppigheid bestrijd je niet door er in zachtheid voor te wijken, maar door er scherp tegenin te gaan. Op het scherpst van de snede, ja. Niet om de hardheid te vergroten, maar om door te dringen in het pantser van de koppigheid en eigenwijsheid.

En daarom kiest God diegene uit die wél hoort, en die Zijn woorden ook toelaat in zijn hart, en niet weerspannig is. Ezechiël. Maar die zit er wel mooi mee. Het beeld dat we van Ezechiël krijgen is dat hij niet alleen profeet is, maar ook slachtoffer. Net als Jezus krijgt hijzelf de voornaamste klappen. En die zijn genadeloos. De woorden die God laat spreken, of het nu uit de mond van Ezechiël is of uit de mond van Jezus; zijn woorden zijn niet genadeloos, maar genadevol. Hoe hard ze ook klinken.

Want, hoe moet je anders mensen hoop geven? Hoe kun je spreken over hoop, als je de crisis niet benoemt? Anders is de hoop toch leeg? Dan hebben we wel een leuk feestje met Pasen, maar meer dan ‘leuk’ wordt het niet. Er is dan niets vernieuwd, maar slechts bij een illusie gebleven. Daarom móeten de woorden wel gesproken worden. Ondanks dat niemand erop zit te wachten.

En dus hebben we er natuurlijk geen zin in. Crisis is niet iets om je op te verheugen. En het is al helemaal niet iets om clichés op los te laten als ‘na regen komt weer zonneschijn’ of ‘morgen is alles anders’. Nee. Er moet gewerkt worden. Anders komen we er niet. Vanaf afgelopen woensdag. Veertig dagen lang. Geeft niet als je later instapt, maar doe mee. Op jouw manier. In soberheid, spiritualiteit en solidariteit.

En neem plaats bij Ezechiël daar in Tel Aviv. Het ligt bij een dal ja, en het is verre van de meest gewilde plek. Maar het betekent lente-heuvel. Het is nog wat teveel om er hoop in te zien. Want het is nog maar de vraag hoeveel bochten de tunnel heeft voordat je het licht ziet. Maar een andere weg dan er doorheen te gaan is er niet. Niet iets om je op te verheugen. Maar crisis is niet alleen ondergang, het is ook een nieuw begin.

Begin vandaag nog. Dan zal het morgen Pasen zijn.

Ezechiël in de Veertigdagentijd 2012: week 1



Ezechiël 3: 4-15

Dag allemaal!

Ik ben Ezechiël.
Mijn naam betekent: God maakt sterk!
Ik heb eigenlijk nooit geweten waarom ik die naam van mijn vader en moeder kreeg.
Tot ik een keer door God werd geroepen.
God zei: ‘Wil jij namens mij iets zeggen tegen de Israëlieten?’
‘Wat dan?’zei ik.
God zei: ‘Ik wil dat je ze gaat vertellen dat ze moeten veranderen.
Zoals ze nu leven is het niet goed.
Ik wil dat ze beter gaan leven.’

Nou, mooi is dat!
Hoe moet ik dat doen?
De Israëlieten zeggen dat ze moeten veranderen…
Zie je het voor je?
Ik, Ezechiël, ga naar de Israëlieten toe en zeg dan: ‘Hé, jullie moeten veranderen,
want jullie doen het niet goed nu!’
Ze zien me aankomen!
Ze zullen me vast uitlachen.
‘Wie denk je wel dat je bent om ons te zeggen dat we moeten veranderen?!’
En misschien wordt het nog wel erger, en gaan ze me pesten en uitschelden.
Ze zijn zo hard, en zo eigenwijs!
Ze zullen helemaal niet luisteren naar wat ik zeg!
Hoe moet ik dit nu doen?

Ik heb dat ook tegen God gezegd,
dat ik helemaal niet zo goed weet hoe ik het moet doen,
en dat ik er heel onzeker van wordt en niet weet of ik wel sterk genoeg ben…
En God zei: ‘Maar weet je nog hoe je heet?
God maakt sterk, heet jij!
En ik maak jou sterk.
Ik maak jou harder dan steen,
en ik maak jou harder dan staal.
Ik maak je net zo koppig en eigenwijs als zij.’

Nou mooi is dat.
Harder dan steen en zo hard als staal.
Wat heb ik daar aan?
Wat denk jij?
Als ik net zo hard ben als deze stalen paal.
Dan kan niemand mij opzij duwen.
Dan sta ik mensen in de weg en moeten ze wel naar me luisteren.

En zo hard als steen; net als deze steen.
Als mensen tegen me aantrappen… [trapt tegen steen]
Oeioeioeioeioei…..
Dan doen ze zichzelf ook zeer!

Dus God maakt mij zo net zo hard en koppig en eigenwijs als de Israëlieten.
‘God maakt sterk’ is mijn naam, Ezechiël.
Mooi is dat.

Weet je, ik zie er wel erg tegenop hoor.
Ik vertel niet graag mensen iets dat ze niet willen horen
Daar moet je toch wel heel sterk voor zijn.

Jullie horen straks een verhaal over Jezus.
Hij gaat ook vertellen dat mensen moeten veranderen.
En dat zal niet iedereen even leuk vinden.
Daarom gaat hij eerst naar de woestijn om goed na te denken
en om sterk te worden.
Hij zit 40 dagen in de woestijn na te denken.
En ik kan al 7 dagen niets meer zeggen tegen de mensen om me heen.
Maar dat zal wel veranderen.

Eerst deze steen maar eens opruimen…
Gelukkig maakt God me niet zo zwaar als steen!
Maar daar heb ik een mooi karretje voor!

Tot volgende week!

woensdag 22 februari 2012

Aswoensdag: zoeken naar vuur

Vandaag is het Aswoensdag, de start van de Veertigdagentijd. Wie veertig dagen terugtelt vanaf Pasen en de zondagen niet meerekent komt op deze woensdag uit.

De as van Aswoensdag komt uit het verbranden van de palmpasentakjes tevoorschijn die op de palmpasenstokken zaten, of die mensen, zoals in veel kerken gebruikelijk is, meekregen op Palmpasen, de zondag vóór Pasen. Dit takje stond voor "Hosanna in de hoge. Gezegend Hij de komt in de naam van de Heer'; gezongen voor Jezus, die Jeruzalem binnenreed. Deze takjes hebben mensen bewaard en worden nu verbrand. Verbrand als een teken dat we van voor af aan beginnen. Maar ook als teken dat we ingetogen aan de Veertigdagentijd beginnen. Het is namelijk een periode van bezinning.

Deze bezinning heeft drie pijlers: vasten, bidden en delen. Of als de drie S'en: Soberheid, Spiritualiteit en Solidariteit.

De soberheid van het vasten is de meest bekende. Protestanten hebben het vasten sinds jaren ook ontdekt, en doen dat om verschillende redenen. Voor sommige is de reden heel simpel: omdat ze willen afvallen. Nu is vasten geen afvalrace, hoewel je niet meteen hoeft uit te sluiten dat dit een reden kan zijn. Voor alles gaat het erom dat het vasten het leven versobert. Niet om er sterker, dunner of in een andere zin uiterlijk erop vooruit te gaan. Wel om het leven te zuiveren. Zoals Jezus in de woestijn veertig dagen vastte. Dit gaat dan niet over de vorm van het vasten, maar wel over het doel. Het gaat erom innerlijk erop vooruit te gaan. En nog steeds niet als een wedloop, maar als een zuivering. Welke ruimte krijg je wanneer je jezelf iets onthoudt? Dat kan een leegte zijn, maar ook een rijkdom. In beide gevallen een ontdekking. En wat doe je met die leegte, en wat doe je met die rijkdom? Wat doe je met de leegte die je blijkbaar vult met iets waar je in principe zonder zou kunnen? Wat doe je met de rijkdom aan tijd en mogelijkheden als je datgene laat wat je daar blijkbaar van afhoudt of in beperkt?

Daar komt de spiritualiteit om de hoek kijken. Want die vragen beantwoord je niet in je eentje. Het is goed om er samen bij stil te staan, bij voorkeur samen met God. De meest intieme vorm is die van het gebed. En God kan ook ter sprake komen in een gesprek met anderen. Of door het lezen van een boek; en dan bij voorkeur niet een roman of ingewikkelde verhandeling, maar een meditatief boek. Korte stukjes die je even stilzetten. Dat kan een boek zijn over datgene waar je je op wilt bezinnen, of meer algemeen een gelovig en meditatief geschreven boek, van schrijvers als Henri Nouwen e.v.a. Belangrijk is weer niet dat je je door allerlei boeken heen werkt, maar dat het je bepaalt bij het bredere, het hogere, het meer omvattende dan je eigen leven. Je leven is gegrond, staat niet op zichzelf, maar is geaard. En je kunt steun en houvast vinden, maar ook perspectief, ruimte om verder te gaan, in deze bredere blik op het leven.

Dit legt meteen de link met de solidariteit van het delen. Door weer bepaald te worden bij een bredere blik op het leven, waarin we leven in verbondenheid met God en onze naasten, komen mensen aan het licht die onze aandacht nodig hebben. Vanouds ging vasten gepaard met een vastenactie. Geld dat je uitspaarde door niet te snoepen werd gegeven aan een vastenactie voor mensen en projecten die geldelijk ondersteund moesten worden. Te denken valt ook aan sociale aandacht voor mensen. Diegene die je altijd al wilde bezoeken, maar wat er niet van kwam. Mensen die eenzaam zijn, of ziek, of om wat voor reden ook baat hebben bij aandacht. Palmpasenstokken gaan vanuit veel scholen en kerken naar ouderen of mensen in instellingen. Zo bepaalt de Veertigdagentijd je bij de solidariteit met andere mensen, maar ook bij de schepping. Even zo goed zou onder solidariteit aandacht kunnen vallen voor hoe je met het milieu omgaat in je consumptiegedrag (energie (stroom/water), en biologische en fair-trade producten).

Kern van het vasten, bidden en delen, van aandacht voor soberheid, spiritualiteit en solidariteit, is dat we in de as van de Veertigdagentijd op zoek gaan naar het vuur. Het vuur dat ons brandende houdt. Datgene waar we voor willen gaan. Dat vuur dat ons zuivert van alles wat ons afleidt van wie en wat we eigenlijk zouden willen zijn, voor onszelf, voor God, en voor elkaar. Dat vuur zoeken we op de weg naar Pasen. Met Pasen vieren we dat Jezus is opgestaan uit de dood. Uit de as herrezen zou je kunnen zeggen. Juist wanneer er niets overblijft, komt er iets nieuws tevoorschijn. Door daarbij stil te staan wordt ons leven vernieuwd. Dat is de belofte van de Veertigdagentijd, waar ieder zijn eigen vorm voor kan vinden.

Een inspirerende veertig dagen gewenst.

P.S. En o ja, de zondagen worden niet meegerekend omdat elke zondag een mini-Pasen is. De dag des Heren, zoals hij genoemd wordt. De eerste dag van de week. Elke zondag is dus een feest. Dan mag het leven weer even in al zijn volheid terugkomen, om daarna de week weer in te gaan met dankbaarheid.

maandag 20 februari 2012

Jongerendienst met modern flitsend spotje gepromoot

Laatst mocht ik in de Protestantse Gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel in de Ontmoetingskerk voorgaan in wat daar een 'Sunday Half Hour' heet. Indertijd heb ik daar ook over geschreven in een blog. Gisteren kreeg ik een promotiefilmpje binnen, waarin ze beelden uit die dienst hebben opgenomen. Los van dat het leuk is om in zo'n filmpje te figureren, trof me vooral de stijl van het filmpje: vlot, bij de tijd, leuk, sfeervol. Goede reclame voor de kerk, die met zijn tijd wil meegaan. Chapeau!

zondag 12 februari 2012

Jezus als ijsmeester - preek 12 februari 2012

Tekst: Ezechiël 1: 28b-3:3 en Marcus 1: 40-45

Podcast/geluidsfragment

De afgelopen week stond in het teken van de Elfstedentocht. Heeft me dat ook in de voorbereiding op de preek beziggehouden? Jazeker; ik was even bang dat ik op deze dag voor een wel hele kleine groep mensen zou staan, terwijl anderen begrijpelijkerwijs deze historische gebeurtenis live zouden willen meemaken. Ben ik daarom blij dat hij nu niet verreden wordt? Nee, natuurlijk niet. Allemaal voelden we denk ik wel een beetje de spanning, of laten we zeggen: het was in ieder geval iets dat velen bezighield. Het is toch een bijzondere gebeurtenis; en het heeft iets ongrijpbaars, en daarom is het zo mooi als het ineens binnen bereik lijkt te komen. De wereld ziet er dan even anders uit. Op de vierkante millimeter, dat wel, maar wel heel geconcentreerd, en eensgezind. Nederland was even weer op zijn best. Natuurlijk speelden er veel belangrijker zaken in de wereld, en was Nederland misschien ook op zijn smalst, maar dit soort momenten geven ook weer de energie om samen verder te kijken dan onze neus lang is.

In het licht daarvan viel me de afgelopen week iets op in het Evangelieverhaal van vandaag. De genezen man mag zijn genezing niet aan de grote klok hangen. Anders gezegd: hij mag het Messiasgeheim niet onthullen. Daarentegen moest deze man zich wel van Jezus aan de priester laten zien, en een offer brengen voor zijn reiniging. En dat had het volgende doel, staat er: om voor hen een getuigenis te zijn. Hé, dat is gek. De man mag het Messiasgeheim niet onthullen – hij mag niet rondbazuinen dat Jezus hem genezen heeft. Maar hij moet wel naar de tempel gaan, en daar in alle openbaarheid getuigenis afleggen van zijn genezing door te doen wat in de tempel behoort te worden gedaan. Door dat te doen onthult hij dat hij is genezen. Maar die ‘hen’ voor wie het een getuigenis moet zijn, zijn de mensen, tegen wie hij niets mag zeggen. Dat is een vreemde tegenstelling. Wel getuigen, maar niets verklappen. Die tegenstelling rondom het Messiasgeheim wil ik uitleggen aan de hand van een ander geheim: het Elfstedenmysterie.

We zagen in de afgelopen week op tv talloze reporters zich verdringen rondom ijsmeesters. Dat had voor mij iets messiaans. Begrijp me goed, niet echt natuurlijk, het gaat maar om schaatsen. Maar het is een mooie vergelijking. Het messiaanse eraan was dat deze ijsmeesters verlossende woorden konden spreken. Om maar met de woorden van de man uit het Evangelieverhaal te spreken: ‘Als u het wil, dan kunt u het laten gebeuren.’ De ijsmeesters reageerden eerst wat verwonderd. Terwijl er in eerste instantie nog nauwelijks ijs lag en binnen Friesland men de nuchterheid zelve bleef, werd in veel Amsterdamse studio’s het publiek al rijp gemaakt voor een Elfstedentocht. Ze konden toen nog op afstand blijven op de eenzame plekken in het verre Friesland, de ijsmeesters. Maar toen er zichtbare tekenen kwamen dat het ervan zou kunnen komen verdrongen mensen zich rondom de ijsmeesters om verlossende woorden. ‘Als u het wilt…’ Geen ijsmeester die zich liet verleiden tot uitspraken over zaken die buiten zijn macht liggen. En terwijl allerlei amateurprofeten spraken over eenden die niet moesten kwaken, mollen die niet moesten gaan woelen, en visjes die niet omhoog moesten komen in het water, en de vorst die moest blijven bij volle maan, hielden de ijsmeesters zich verre van verlossende woorden. Zij verwezen afgelopen donderdag uiteindelijk naar de voorzitter van de Vereniging de Friese Elfsteden. Hij was als ware hij hogepriester degene die het uiteindelijke oordeel zou moeten vellen over het getuigenis van het werk van de ijsmeesters.

Nou was het natuurlijk mooier geweest voor mijn vergelijking als de Elfstedentocht er was gekomen; dan hadden de verlossende woorden echt geklonken. Maar nodig voor mijn vergelijking is dat niet. Want het gaat uiteindelijk om de reacties van het volk. De reacties die Jezus uit de weg wil gaan in het verhaal van de verlossende genezing. Want gaat het erom dat niemand van de genezing mag weten? Nee, natuurlijk niet. Dat zou ook wat vreemd zijn na de eerdere genezingen, die in alle openbaarheid hadden plaatsgevonden. Bovendien zorgt het offer in de tempel door de man er toch ook voor dat het openbaar wordt. Als je een offer brengt omdat je wonderbaarlijk bent genezen en dat toeschrijft aan God, vragen mensen vanzelf wel: en hoe dan? Of mensen vermoeden dat het van Jezus afkomt, met wie hij had verkeerd.

Jezus weet echter dat hij zich op zeer glad ijs bevindt. Je zou kunnen denken dat hij de autorisatie van de tempelpriester nodig heeft om echte erkenning te krijgen. De erkenning van de priester zou dan belangrijker zijn dan het enthousiasme van het volk. Maar zo onzeker is hij niet denk ik. Het gaat hem niet om autorisatie, maar het gaat hem om getuigenis. En dat is wat anders dan stemmingmakerij, om het even negatief te zeggen. De man bazuint het rond, en wat krijg je dan? Dan krijg je hetzelfde gedrang als afgelopen week, maar nu rondom Jezus. En iedereen zegt: ‘Als u het wilt, dan kunt u het!’ Jezus beseft heel goed dat ze daarmee eigenlijk vragen om te doen wat zij willen. Dat zat ook besloten in de vragen aan de ijsmeesters. Eigenlijk zeiden al die mensen: ‘Doe nou alsjeblieft wat wij willen’. En stel, stel dat nu één ijsmeester had gezegd: ja hoor, het gaat door – ik spreek als enige Nederlander volgens mij geen Fries, dus ik zeg het gewoon in het Nederlands – stel dat nu één ijsmeester had gezegd: ja hoor, het gaat door – wat voor commotie had dat gegeven?! Moet je je dat eens voorstellen! Voor nu is dit belangrijk: dan had het verlossende woord zich tegen de ijsmeester kunnen keren. Hij had in dit geval zelfs zijn hand overspeelt, maar stel nu dat de tocht wel was doorgegaan, dan was hij het geweest en hij alleen die de doorslag had gegeven. Daarentegen gaat het om iets groters, en dat beseften ze. Gelukkig verwezen ze allemaal naar de hogepriester, de voorzitter van de vereniging. Omdat híj het oordeel velde trok niemand in twijfel dat de ijsmeesters hun werk goed hadden gedaan. Ook als de tocht was doorgegaan was het oordeel van de voorzitter belangrijker geweest dan het sentiment onder de bevolking dat het vast wel door kon gaan.

Voelt u wat ik hiermee wil zeggen over het Evangelieverhaal? Het gaat uiteraard over totaal verschillende dingen. Maar het verlossend handelen van Jezus moet een getuigenis zijn en geen stemmingmakerij. Of, het moet duidelijk zijn dat het is gebeurd omdat Jezus het wilde, en niet omdat het volk het wilde.

In het eerste hoofdstuk van Marcus gaat het om Jezus. We hebben er vorige week bij stilgestaan. Het gaat niet zozeer om de wonderen en al helemaal niet om de individuele mensen zozeer, het gaat erom dat Jezus gepresenteerd wordt als iemand die het verlossende woord kan spreken voor ons allemaal. Als iemand die verlossing kan brengen. Omdat hij van God komt. En daarom is die tempelpriester nodig. Daar in de tempel ligt zijn basis, bij God. Van daaruit doet hij wat hij doet. Niet om populair te worden, niet om een held te worden. Daar in de tempel, daar is de plek waar de getuigenis over de genezing thuishoort. Omdat het weer niet gaat om deze individuele mens die wordt genezen, en zelfs niet om de individuele mens Jezus die dat bewerkstelligd zou hebben, maar om God, wiens Zoon Jezus is.

‘Als u wilt, kunt u mij rein maken’, zei de man. En Jezus zei: ‘Ik wil het, word rein.’ Wat wilde Jezus? Kort gezegd: niet wat de mensen wilden. Hij wilde in de genezing van deze man laten zien dat hij in Gods naam woorden kon spreken die ons kunnen verlossen, nee sterker nog, die met zijn leven en sterven ons leven en sterven zou verlossen van de uitzichtloosheid, van een leven zonder hemel, zonder ontferming, zonder barmhartigheid, zonder liefde.

Met dat de man het overal rondbazuint dat hij genezen is, komt een stroom mensen op gang, die Jezus onvermijdelijk leidt naar Golgotha, omdat hij uiteindelijk niet zal doen wat de mensen willen. En ieder zal zijn eigen wensen en verlangens hebben, net als wij. Maar als wij al onze wensen neer zouden leggen, en al datgene waar wij verlost van zouden willen worden, dan zou er een onsamenhangende brei ontstaan, waarvan onderdelen misschien individuele mensen helpen, maar nooit ons allemaal. Individuele belangen zouden ermee gediend zijn, individuele pijn zou recht gedaan worden, maar niet de vrede. Maar er zou wel een beweging op gang komen van de grootste gemene deler, misschien in Jezus’ tijd de wens om verlost te zijn van de bezetter, of iets anders dat de massa wil.

Daarom zoekt Jezus de eenzaamheid op. Een plaats om na te denken. Om dicht bij God te zijn. De woestijn is zuiver, heel warm, heel koud, heel droog, alleen maar zand. Leven en dood dichtbij elkaar, maar duidelijk onderscheiden. Jezus zoekt die eenzaamheid op om zijn echte boodschap te laten klinken en niet op te laten gaan in oneliners en soundbites die de massa in zijn greep krijgen. Maar de mensen blijven hem zoeken, ze jagen hem op. Om wat zij willen. En Jezus weet waar dat toe leidt. Zijn waarschuwingen zijn aan dovemansoren gericht. En hij weet dat hij die doven niet kan laten horen wat hij ze wil zeggen. Omdat mensen graag willen horen wat ze willen horen. Dit is het speelveld waarin Jezus zijn taak moet volbrengen: de wereld verlossen, zoals zijn naam luidt: God redt. Jezus gaat het niet redden. Maar hij zal wel overwinnen.

De nacht dat ik Amy Winehouse naar Drunen bracht en Whitney Houston overleed

Gisteravond laat zat ik in de trein op de terugweg vanuit Amsterdam. Ik had daar een voorstelling bijgewoond van de eerstejaars van Theateropleiding Selma Susanna. Met een aantal van hen heb ik cursussen gevolgd vorig schooljaar. Zij zijn de opleiding gaan doen, ik niet. Ze brachten een prachtig Engelstalig liedjesprogramma met solo's en ensemblenummers. Zonder uitzondering waren de solo's bijzonder emotioneel geladen liedjes. De liedjes bleken daarop uitgekozen. Om jezelf goed neer te kunnen zetten op het podium, moesten de eerstejaars leren dicht bij hun emoties te komen. Er zijn veel tranen gevloeid tijdens de lessen, vertelden ze me. Maar ze stonden er, en hoe. Wat waren ze via deze weg gegroeid!

Op de terugweg kwam ik in een sprinter terecht, die elk station aandeed tussen Utrecht en Den Bosch. In het vierzitje voor mij nam een verschijning plaats, die steeds opvallender werd. Ze maakte zich opvallend zwart rond haar ogen op, en ontdeed zich van veel warme kleding. Rondom een dun hempje schilderde ze diverse tekeningen in het zwart op haar armen en schijnbaar ook op haar decolleté, wat ik niet kon zien, omdat ik haar van achteren aanschouwde. Reacties van in een uitlopende treinreizigers bleven niet uit. Zij maakten bovendien slechts fases in het transformatieproces mee, dat deze vrouw onderging, en moesten dus helemaal verrast zijn. Ik wist ook niet goed waar het heen ging, tot dat zij haar pruik opzette. Daar zat ze: Amy Winehouse. Inmiddels herkend veranderden de reacties om haar heen van gelach en gegiechel naar interesse. Of ze Amy Winehouse nadeed en wat ze ging doen. Ze vertelde dat ze vanavond nog moest optreden in Drunen en onverwacht geen auto ter beschikking had, zodat ze genoodzaakt was met de trein te gaan. Omdat ze al laat was, kleedde ze zich maar om in de trein. Hoe ze dan nog zo laat in Drunen kwam, wist ze ook niet, mogelijk met een taxi. Dit was mijn moment om iets te zeggen vanaf mijn veilige afstand: 'Ik breng je wel. Ik kom er toch langs', zei ik.

Zo zat ik een kwartier later met Amy Winehouse in de auto op weg naar Drunen. Ik vroeg haar hoe ze gereageerd had op de dood van haar 'origineel'.Ze had gehuild vertelde ze. Ze vond haar een heel inspirerende persoonlijkheid. Ik vroeg haar wat ze inspirerend vond aan haar, omdat ik het gevoel had dat het verder reikte dan liefde voor haar muziek. Ze vertelde dat Amy Winehouse echte muziek wilde maken, waarin ze dicht bij haar emotie bleef. Ze had het hart op de tong, en daarom waren haar teksten ook zo scherp. Samen concludeerden we dat die emoties waarschijnlijk haar uiteindelijk teveel zijn geworden.

Om kwart voor twee zette ik Amy Winehouse af op het goede adres in Drunen. Ik ben niet blijven luisteren, want ik had de volgende dag nog mijn eigen verhaal te houden in de kerk om tien uur. Ze had in de trein op verzoek al iets gezongen en om haar heen riepen we samen: 'Amy lives!' Thuisgekomen zag ik dat 'mijn' Amy haar voetsporen inmiddels ruimschoots had verdiend in diverse talentenshows. Niet alleen in Nederland en België, maar ook in Duitsland in het programma Supertalent, waar ze zo kort na de dood van Amy in eerste instantie met boe-geroep werd ontvangen; tot ze ging zingen... Dat zingen deed ze pas sinds anderhalf jaar, vertelde ze. Eerst was ze slechts een look-a-like. Over verborgen gaven gesproken...

Nog even, voordat ik ging slapen, liep ik het laatste wereldnieuws af, dat niet meer alleen uit Friesland kwam. In hoofdletters meldde teletekst: WHITNEY HOUSTON OVERLEDEN. Nog zo'n geweldige zangeres die, wat haar doodsoorzaak ook is, ten onder is gegaan aan alcohol en drugs. Ze konden allebei het leven niet aan, Amy en Whitney, en ik bad dat ze beiden nu de rust zouden hebben die ze zochten. Emoties zijn de weg om liedjes oprecht en echt te kunnen brengen, maar je leert daarin jezelf ook kennen. Dan is het nodig dat er mensen zijn die jou ook kennen, en weten wat er in je omgaat. Zo praatten de eerstejaars over hun docent Selma, en ik voelde dat ik nog meer moois van ze zou gaan horen. En even vond ik het jammer, dat ik niet ben blijven luisteren naar 'mijn' Amy.

Toen moest ik maar gaan slapen; zeven uur later zou ik 'mijn' mensen moeten gaan vertellen waarom de Elfstedentocht niet doorging.

zondag 5 februari 2012

Door de wereld gaat een genezend woord - preek 5 februari 2012

Tekst: Ezechiël 1: 1-14 en Marcus 1: 29-39

Podcast/geluidsfragment

Wonderlijke verhalen zijn het vandaag, als we de lezingen uit de bijbel lezen. De uitdaging voor ons nu is om deze verhalen ook voor ons concreet en reëel te maken. Maar hoe kan dat bij zo’n wonderlijk visioen als Ezechiël heeft en bij het genezen van zieken en het uitdrijven van demonen als Jezus doet?

De Oudtestamentische lezing vanaf het begin van het profetenboek Ezechiël is het begin van een lange reeks lezingen uit dit boek tot aan Pasen. We beginnen daar nu al mee, en niet pas in de Veertigdagentijd. De laatste drie zondagen voor de Veertigdagentijd neemt het klassieke kerkelijk jaar mee als opmaat naar Pasen, en noemt ze met een beetje creatieve omgang met getallen, zoals we gewend zijn in ons geloof, de zeventigste, de zestigste en de vijftigste dag voor Pasen, waarna de Veertigdagentijd begint op Aswoensdag, of zo u wilt, de woensdag na carnaval.

Het bijbelboek Ezechiël is gesitueerd in de tijd van de ballingschap, zoals het begin ook laat weten. Ver van huis zit Ezechiël bij het Kebarkanaal. Dat ligt blijkens het tweede vers, in het land van de Chaldeeën. Hé, dat klinkt bekend. Abraham werd uit Ur in datzelfde land van de Chaldeeën geroepen om met God op weg te gaan. Nu lijkt Israël, het volk van aartsvader Abraham, weer terug bij af, daar in het verre land van de Chaldeeën, ver weg van huis. Verjaagd, gedeporteerd uit hun beloofde land.

Maar, er klinkt iets hoopvols: Gods stem. Weer klinkt Gods stem in het land van de Chaldeeën. En als er iets in dit mysterieuze begin van Ezechiël van betekenis is, dan is het wel dit hele concrete gebeuren: namelijk dat God spreekt daar in het verre ballingsoord. Blijkbaar is hij niet achtergebleven in de tempel in Jeruzalem. God is niet vastgebonden aan een plek. O ja, dat was nu juist de essentie van Gods roeping van Abraham. Ga met mij mee, zei Hij. Ik ben een God om op reis te gaan. Abraham, verlaat je land, verlaat je stam, om zomaar te gaan met een stok in je hand. Als het volk terug bij af is, en alles heeft moeten achterlaten daar in het beloofde land, dan blijft God niet ook achter. Dan is Hij er weer: de God wiens naam is: Ik zal er zijn! Als alles in je leven slechts een belofte is gebleken, die niet is uitgekomen, dan is op het nulpunt weer God er, om weer mee op weg te gaan. Dat is het beloftevolle begin van Ezechiël, daar in dat verre ballingsoord. Er gaat iets veranderen, zodat Israël, zodat wij weer op weg kunnen.

God zoekt dus zijn mensen op waar ze zijn. En daar wil Hij een verandering tot stand brengen. De belichaming van die God is natuurlijk Jezus. Hij komt naar ons toe en in de verhalen van vandaag naar de mensen die Hem nodig hebben. En hoe concreet dat dat ook klinkt, helemaal kloppen doet dat niet, want de gebeurtenissen, zoals we die vanmorgen lazen hebben ook iets raadselachtigs.

Het voornaamste raadsel is misschien wel hoe Jezus aan het eind van het verhaal zijn leerlingen antwoordt. Zij zeggen: ‘Iedereen is naar u op zoek.’ Jezus was naar een eenzame plek gegaan om te bidden; meer letterlijk had hij die plek in de woestijn opgezocht. Een plek van bezinning. Zonder afleiding. Waren al deze mensen die naar hem toekwamen in hun nood dan afleiding voor hem? Is dat genezen maar bijzaak dan, die hem van zijn echte missie afleidt? Dat is wat teveel gezegd. Maar zijn hoofddoel is het niet. Althans, niet in deze vorm.

Als Jezus’ hoofddoel was geweest om mensen te genezen, zou je met recht kunnen vragen waarom Jezus deze mensen dan uit de weg gaat? En je zou je kunnen afvragen waarom Jezus de ene mens wel geneest en de andere mens niet? Zo zullen ook nu veel mensen bidden om genezing, maar het niet krijgen, of het moeilijk vinden om te horen dat dit bij anderen wel zou gebeuren. Het is daarom ook dat we van deze wonderverhalen vervreemd zijn. Het kan niet, dus dan moeten we de verhalen hooguit symbolisch opvatten, en anders maar naast ons neerleggen. Te mooi om waar te zijn.

Maar dan doen we de wonderverhalen tekort, en ook die van vandaag. Want als je goed leest en vooral ook goed kijkt als je het verhaal voor je ziet, dan zie je het perspectief waarin deze verhalen staan. Alles draait om Jezus, en niet om de zieken. En dat zie je ook aan bepaalde wendingen in het verhaal. Neem die schoonmoeder van Simon. Ze heeft koorts en door Jezus’ aanraking geneest zij. En dan staat er: ‘Toen verliet de koorts haar, en ze begon voor hen te zorgen.’ Laat het even op je doorwerken. Is het niet vreemd dat een vrouw die met hoge koorts op bed lag, meteen nadat die koorts is verdwenen aan het werk gaat om Jezus en zijn leerlingen te bedienen? Een normale reactie van de leerlingen zou toch zijn geweest: doe maar even rustig aan, wij doen de afwas wel. Maar nee, ze wordt genezen, de koorts laat haar los, en ze gaat bedienen. Alles in het teken van Jezus dus, en niet van haar. Jezus is het onderwerp van het verhaal, niet zij.

En neem de tweede alinea over de vele zieken en bezetenen. Jezus geneest en drijft demonen uit, maar, staat er, Jezus stond ze niet toe om iets te zeggen, want ze wisten wie hij was. Even goed lezen: wie zijn ‘zij’ die niets mochten zeggen? Juist, dat zijn niet de mensen die genezen worden, maar de demonen. De demonen mogen niet zeggen wie Jezus is, want ze weten wie hij is. Het kwaad kent zijn vijand. De demonen zijn Jezus’ tegenstander en naar hen toe moet Jezus zijn gezag vestigen. Weer draait het hier niet om de mensen die genezen worden, maar om Jezus. En dan kun je je afvragen wat demonen dan zijn en of ze in ons wereldbeeld nog bestaansrecht hebben, maar feit is dat er kwaad is dat aan ons gekleefd lijkt te zitten gevoelens, verlangens, pijn, dingen die ons kwellen, en waar we niet vanaf lijken te kunnen komen.

Welnu: met dat we zeggen dat het in deze wonderverhalen om Jezus draait en niet om de mensen die genezen worden, wil niet zeggen dat deze mensen slechts een speeltje zijn, en dat hij willekeurig een paar mensen genezing gunt en anderen niet. Hij gaat voor iets groters. Zijn missie is niet mensen te genezen van hun kwalen en dat wat bezit van hen neemt. Dat zou slechts symptoombestrijding zijn. Zijn diagnose gaat dieper. Hij moet zijn goede boodschap verder gaan vertellen. Dat woord moet door de wereld gaan. En dat woord is er niet voor de allerindividueelste mens met zijn allerindividueelste zorg. God wil niet die ene mens redden; met recht kun je dan afvragen waarom die andere mens niet. Nee, God wil de wereld redden. Daarvoor, zegt Jezus, is hij op weg gegaan. En daarom komt hij op mensen af om dat te laten zien. Maar zo gauw ze hem gaan claimen en hij voelt dat hij teveel aan de oppervlakte blijft, gaat hij verder met zijn missie, om zijn verhaal overal te vertellen.

Want uiteindelijk zijn het niet de genezingen die maken dat het kwaad verloren heeft, maar is het zijn kruisiging geweest. Dat was alomvattend. Na de kruisiging kun je niet meer vragen: waarom hem wel genezen en mij niet? Omdat het antwoord niet zit in de genezing, maar in het afrekenen met het kwaad aan het kruis. Daar nam hij wel degelijk alles met zich mee. Ja, dan blijven we nog steeds in deze wereld leven, en is er nog geen einde aan wat bezit van ons kan nemen, wat ons niet loslaat, en de vele ziekten waaraan mensen kunnen lijden. En voor mij zou het wat goedkoop zijn om te zeggen dat het kwaad niet overwint of het laatste woord heeft. Maar voor Jezus zou het niet goedkoop zijn, want hij heeft zelf het laatste woord gesproken: het is volbracht!