zondag 30 januari 2011

Hoe vind je wat je zoekt?

Tekst: Sefanja 2:3 en 3: 9-13, Mattheüs 4:24-5:12 en 1 Korinthiërs 2: 6-16

‘Zoek de Heer’. Daar beginnen de lezingen vandaag mee.
‘Zoek de Heer’.
Nadat we vorige week door Paulus in hoofdstuk 1 werden aangespoord om na te denken over onze roeping, gaan we nu de andere kant op en staan we stil bij hoe we God kunnen zoeken.

Hoe zoek je God? Dat is niet makkelijk, want in deze wereld lijkt Hij vaak niet te vinden. God is niet iets of Iemand die uit deze wereld opkomt. En hoe moet je iets vinden als je niet weet wat je zoekt? Je kunt wel geloven dat er iets is, maar hoe weet je nu wat dat iets dan is? Hoe verkrijg je de wijsheid om te weten wat dat iets dan is? Hoe verwerf je de kennis om God te kennen?

Laat ik het ook eens andersom vragen: hoe leg je geloof uit aan iemand die er niets bij voelt? Hoe leg je uit dat dat verhaal van Jezus van Nazareth die gestorven is aan het kruis en is opgestaan jou zo raakt dat het je leven zin geeft. En meer nog: hoe leg je uit dat de God van wie Jezus getuigt, bestáát? Hoe leg je uit dat waar je in gelooft werkelijkheid is? En niet zomaar een mooi verhaal? En dan gaat het mij nog niet eens zozeer om wat je gelooft, maar dat je het gelooft, en dat het voor jou werkelijkheid is. Hoe leg je dat uit aan iemand die er niets bij voelt?

Als gelovige kun je ervaren dat je bij anderen op een muur botst als het gaat om geloof. En dat heeft dan niet eens zozeer te maken met onwil of met het ontbreken van tolerantie. Het heeft te maken met onbegrip. Dat anderen zich niet kunnen voorstellen dat je dat gelooft. Wanneer je daar gevoelig voor bent kan het geloof erg ongeloofwaardig voelen. En toch, je gelooft het, maar hoe laat je dat een ander nu kennen?

Het is daarom dat wij als gemeenten geloven dat het zin heeft om missionaire jongerendiensten te organiseren, zoals vanavond. De teksten die vanavond gezongen worden raken aan die thema’s die bij ons in de kerk aan de orde komen. Ze hebben als het ware een brugfunctie om vanuit het gevoel van die teksten door te gaan op het verhaal van ons geloof. Daarmee hopen we mensen in hun gevoel te bereiken die anders niet zouden begrijpen waar het in het geloof nu om gaat.

Want leren geloven is niet makkelijk als je van buiten komt. Het doet heel vreemd aan. En dan niet zozeer om onze vormen van liturgie of van ons taalgebruik. Maar het geloof doet heel vreemd aan als het gaat om hoe we in de wereld staan. De bergrede waar we net uit lazen is zo’n voorbeeld. Gelukkig de treurenden, want zij zullen getroost worden. Gelukkig wie hongeren en dorsten naar gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden… Als je dat toch leest als buitenstaander, dan denk je toch: droom lekker verder. Zo zit de wereld niet in elkaar. En als je even later Jezus hoort zeggen dat je je vijanden moet liefhebben en moet bidden voor wie je vervolgen, en dat je je andere wang moet toekeren als je geslagen wordt; dan voel je toch zelf al enige vervreemding, laat staan als iemand dit hoort die volstrekt onbekend is met het geloof. Mooie dromen, maar dat is toch geen werkelijkheid?

De wijsheid die achter dit soort geloofsuitspraken zit klinkt dan ook vaak nogal dwaas in de oren van de wereld. Wie durft er nu de treurenden te feliciteren omdat ze getroost worden? Wie haalt het in zijn hoofd zijn andere wang toe te keren? De logica van het geloof is niet de logica van de wereld. In de logica van het geloof zijn de laatsten de eersten, en wordt het zwakke sterk en het dwaze wijs.

Hoe kun je in de wereld waarin geloof dwaasheid is God leren kennen? Voor Paulus is dat de centrale vraag. En hij heeft daar een heel concreet beeld bij: het kruis van Christus. In de ogen van de wereld is het kruis het symbool van mislukking en vernedering. Wie zo gestraft wordt is alle waardigheid ontnomen. En zo iemand dan ook nog koning noemen is dan natuurlijk helemaal dwaasheid. Maar niet voor Paulus. Voor hem is het een overwinningssymbool. Ja, niet het kruis op zich natuurlijk, dat is inderdaad een vreselijke dood geweest, maar de uitwerking ervan werd redding in plaats van ondergang. Het is de wereld op zijn kop.

Maar hoe begrijp je dat? Hoe kun je in godesnaam begrijpen wat in het geloof allemaal wordt omgekeerd, wat zo dwaas, onlogisch klinkt? Paulus zegt dat we dat niet uit onszelf kunnen. Hij zegt: jij bent toch de enige die jezelf kunt kennen? Dan is God ook de enige die zichzelf kan kennen. Dus God is de enige die jou hem kan leren kennen. En hoe doet Hij dat? Met zijn Geest. Het is zijn Geest die je meeneemt in de zoektocht naar Hem. Daarom kun je Hem ook vinden zonder dat je weet wat je zoekt.

Dat klinkt alleen nog steeds erg ver weg. Misschien is het voorstelbaar te maken op deze manier. Hoe kun je een ander persoon leren kennen? Niet door alles over hem te weten te komen buiten hem of haar. Wel wanneer je in de ontmoeting met die persoon in de ban van hem of haar komt. Wanneer iemand je intrigreert, je nieuwsgierig maakt, je laat verlangen. Dan neemt die ander je in beslag, neemt die ander je mee, en zo leer je die ander kennen. En vaak begint dat niet bij onszelf. Er moet iets in die ander zijn dat iets wakker roept in ons, ons raakt. Wanneer er geen klik is zal het niet lukken.

Zo is het ook met God. Er is iets in God dat mensen in beslag neemt, meeneemt, en dat noemen we de Geest. Als mensen enthousiast zijn, dan zijn ze letterlijk in-God. Dat betekent enthousiasme. Of wanneer mensen geïnspireerd zijn, dan zijn ze letterlijk in-de-Geest, in Spirit. Het is Gods Geest die ervoor kan zorgen dat we Hem kennen. We hoeven dus ook geen halsbrekende toeren uit te halen om het geloof te bewijzen. Want het geloof is niet te bewijzen naar menselijke maatstaven. En iemand overtuigen in de rationele zin zal ook niet lukken. Jouw inspiratie kan wel andere mensen aansteken, en zo het onbegrijpelijke doen laten kennen. Want het is niet van deze wereld, zegt Paulus. Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord, wat in geen mensenhart is opgekomen, dat heeft God bestemd voor wie hem liefhebben, citeert hij.

Wanneer mensen het dwaas noemen om te geloven, en dat heb je misschien wel eens meegemaakt, dan is het belangrijk om deze moeilijke zin van Paulus tot je te nemen. Hij zegt in vers 14 en 15: Een mens die de Geest niet bezit, aanvaardt niet wat van de Geest van God komt, want voor hem is het dwaasheid. Hij kan het ook niet begrijpen, omdat het geestelijk moet worden beoordeeld. Maar een mens die de Geest wel bezit, kan alles beoordelen, en zelf wordt hij door niemand beoordeeld. In deze zinnen zit nogal wat ruis waardoor we het gauw verkeerd verstaan. Gaat het hier nu over een oordeel, en hoezo kunnen gelovigen niet worden beoordeeld? Wat Paulus hier bedoeld is dit: wie gelooft hoeft zich niet te verantwoorden, dat wil zeggen, niet naar wereldse maatstaven. Want dat kan toch niet. Het is onverklaarbaar en onverstaanbaar voor wie de Geest niet bezit. Daarom zegt Paulus dat het gééstelijk moet worden beoordeeld. De nadruk ligt dus in de zin niet op beoordelen maar op het geestelijke. Pas als je voelt wat iemand beweegt kun je met hem of haar in gesprek en ook best kritische vragen stellen – er is dan een zekere geestelijke verbondenheid. Als iemand niet voelt wat een ander beweegt of begeestert en die dat maar belachelijk vindt, geeft die persoon wel een oordeel, maar hoeft die ander daar geen boodschap aan te hebben, want die kan er niets mee, net zoals diegene die het oordeel velt niets met het geloof kan. Snap je het verschil?

Laten we dus niet te gauw bang zijn dat het geloof niet overdraagbaar is aan mensen. Want het klopt dat wij dat niet kunnen. Het is wel mogelijk op een geestelijke manier. Dat betekent dat het van ons afstraalt, hopelijk ook nu en ook vanavond bij de Blofdienst, en als je iemand ontmoet die je naar je geloof vraagt. Het betekent ook dat in onze zoektocht naar God wij niet God actief aan het zoeken zijn, maar zoeken gegrepen te worden door Gods Geest. Dat is een fundamenteel andere houding. Ik kom zoveel mensen tegen die actief naar God aan het zoeken zijn en alles lezen wat los en vast zit. Nu is daar op zich niets mis mee, maar tussen de bladzijden door moet wel ruimte zijn om gegrepen te worden in plaats van om het in je greep te krijgen. Ik bedoel dit: ik kom mensen tegen die zeggen: Ik wil geloven in een God die zo en zo is, of: Dit of dat kan ik niet geloven. Natuurlijk is het goed om onze geloofsbeelden te blijven herijken, maar nooit naar onze maatstaven, maar naar geestelijke maatstaven. Want God is er, was er en zal er zijn. Hij zal zich vaak verbaasd hebben over de beelden die wij van Hem allemaal hebben en het is goed dat we blijven nadenken. Maar hoe meer zal hij zich verbazen over mensen dat ze niet willen dat iets waar is dat wel waar is. Het is niet aan ons om te bepalen wat we kunnen geloven, maar aan God. Anders definieer je je eigen godsdienst zonder God buiten je, en weet je eigenlijk niet meer wat je nog van hem kunt verwachten. Paulus zegt: God neemt je door zijn Geest in bezit en laat je zien wat je kunt geloven. En niet andersom: wij hoeven God niet te zeggen hoe Hij is, en hoe niet. Er staat immers geschreven, zegt Paulus: Wie kent de gedachten van de Heer, zodat wij hem zouden kunnen onderwijzen?’ Anders gezegd: God heeft geen instructeurs nodig.

Wanneer we aangeraakt worden door Gods Geest, blijkt geloof geloofwaardig, zullen we de diepten van God leren kennen, leren voelen, en zal het van ons afstralen naar wie er open voor staan, en hoeven we niet te vrezen voor het oordeel van wie het niet begrijpen. Want wat geen oog heeft gezien, en geen oor heeft gehoord, wat in geen mensenhart is opgekomen, dat heeft God bestemd voor wie hem liefhebben.

zondag 23 januari 2011

Denk eens na over uw roeping

Tekst: Jesaja 49: 1-7, Mattheus 4: 12-22 en 1 Korinthiërs 1:26-2:5

‘Denk eens aan uw roeping, broeders en zusters’. Dat is de opdracht die de lezing uit de brief van Paulus aan de inwoners van Korinthe vandaag ook aan ons geeft. Denk eens na over uw roeping. Maar dat is niet makkelijk, want weten we eigenlijk nog wat daarmee bedoeld was, met roeping? Is roeping iets wat ons allemaal aangaat, of is roeping enkel iets voor ambtsdragers, in het bijzonder voor predikanten en priesters? Dat laatste zou je gauw denken, want dat is eigenlijk het enige waar we de term roeping nog bij gebruiken. En misschien ook wel bij sommige leiders, die met een zekere zelfopoffering zich geroepen voelen om een volk te dienen. Roeping klinkt heel groot, en heel vergaand. Voor weinigen weggelegd, door velen vermeden. Verhalen klinken misschien door van profeten die door God geroepen werden en die zich daar heftig tegen verzetten. Roeping lijkt iets heiligs te hebben. En de lezing uit het Evangelie draagt daar misschien ook aan bij, omdat deze vissers alles achterlieten toen ze geroepen werden door Jezus. Johannes en Jakobus lieten zelfs hun vader Zebedeüs achter. Maar als je bij Paulus leest, dan krijg je toch de indruk dat roeping iets is voor alle gelovigen. Sterker nog, dat het besef geroepen te zijn wezenlijk is voor de levenshouding van een christen. Hoe kan dat voor ons bestaan nog gelden?

Is het nog denkbaar dat we ons leven verstaan als een roeping? Hoe kijk je tegen datgene aan wat je doet, betaald en onbetaald, en hoe je je leven inricht? In veel gevallen zal er sprake zijn van een keuze. Een keuze om een opleiding te doen of een baan te nemen, maar ook een keuze om ergens te gaan wonen, een keuze voor een levensgezel en een keuze om kinderen te nemen. Of krijg je kinderen?.. In hoeverre wordt één van die keuzen geleid door een gevoel ertoe geroepen te zijn? Veelal is verstand toch ook bepalend voor een keuze. En komen overwegingen langs over carrièreperspectief, planning van het leven, en eigen wensen en verlangens. Is daarin plaats voor zoiets als roeping?

Als je geroepen wordt, hoor je de stem van een ander, en kun je al dan niet daarop reageren. Het geloof dat God mensen roept betekent dus dat God roept, en mensen daarop reageren, door die roepstem al dan niet te volgen. Dat betekent dus een houding van overgave richting God. Je stelt je daarmee afhankelijk op van God. We moeten dat echter niet meteen te zeer verbinden met beelden uit het Evangelie, dat Jezus mensen wegroept uit hun werk en hun familie, en dat roeping zou betekenen dat je alles ervoor moet opgeven. Het klopt alleen wel dat het een soort wegroepen is. Voor Paulus is dat een wegroepen uit het wereldse. Hij noemt in ons stuk uit de Korinthebrief een aantal maal de wereld, in wiens ogen diegene zwak en dwaas is die voor God sterk en wijs is. Letterlijk staat er dan een woord dat vlees betekent. God roept mensen weg van het vlees. Dat betekent niet dat Paulus hiermee al het lichamelijke veroordeelt. Hij bedoelt hiermee aan te geven dat de wereld vergankelijk is. En dat alles wat we in de wereld kunnen vergaren en najagen vergankelijk is. Paulus gaat het erom dat hij ons gelovigen richt op het onvergankelijke, datgene dat blijft. Het gaat dus niet om die baan of dat leven of die relatie op zich. Het gaat erom dat met het eventuele verdwijnen daarvan jijzelf niet verdwijnt. Dat je niet jezelf helemaal afhankelijk maakt van de vorm van je leven die je voor jezelf bedenkt en verwerft. Natuurlijk is het vreselijk als je je baan verliest, of een relatie, of een huis, of een bepaalde kring van mensen waar je je in begeeft; maar het zou nog veel erger zijn als er daarna niets van jou overblijft. Als je zo één bent geworden met wat je hebt en wat je doet, dat jijzelf net zo vergankelijk bent geworden als het leven dat je nastreeft. Begrijp Paulus goed, er zit geen oordeel in over een rijk en welvarend leven; er zit wel een roep in om je leven te richten naar het onvergankelijke. Dat geeft je leven richting.

En Paulus’ voornaamste argument daarvoor is het kruis waaraan Christus is gestorven. Dat kruis is voor Paulus het failliet van alle zelfingenomenheid en eigen gelijk van mensen. Dat kruis, zegt Paulus, is voor de Joden aanstootgevend en voor de niet-Joden dwaas. En het gaat hem met name om die laatsten. Wat voor de wereld dwaas is, is voor God wijs. In de ogen van de wereld is het kruis het failliet van Jezus. Het is Hem niet gelukt. Hij heeft de mensen niet kunnen overtuigen. Hij is ten onder gegaan aan zijn eigen idealisme. Einde verhaal. Voor christenen is het juist het begin van het verhaal. Dat kruis werd een overwinning. Met die kruisiging groef de wereld geen graf voor Christus, maar zijn eigen graf, voor al het leven in eigen hand nemen, voor al het zelf oordelen, voor al het zelf beter weten, met alle kwaad en geweld van dien.

Van hieruit zegt Paulus dat een gelovig leven in basis bestaat uit een je geroepen weten tot een onvergankelijk leven. Dat betekent vooral dat je gelovige leven niet geleid wordt door vergankelijke dingen, hoe belangrijk ze ook kunnen zijn. Het is belangrijk om een baan te vinden, een huis te vinden, een relatie te vinden en wat niet al, maar het is niet alles; in ieder geval niet de basis van je leven. In basis gaat het er eerst om: waar ben ik toe geroepen? En dan krijgen al die andere dingen daarin hun plek.

Nu klinkt die vraag ‘waar ben ik toe geroepen?’ misschien heel vaag. Ik wil proberen hem zo concreet mogelijk te maken. Een gevoel van roeping strijdt bijvoorbeeld met een overvolle agenda die jou regeert in plaats van andersom. Ik bedoel hier nu niet mee dat iedereen die een volle agenda heeft alles moet opzeggen, maar het gaat me om het gevoel daarbij. Als je van binnenuit meent dat je die agenda moet volgen – omdat je je daartoe geroepen voelt – is dat iets heel anders dan dat je vindt dat je dat nu eenmaal moet om redenen die buiten jou liggen – omdat anderen dat van je vragen, omdat het goed voor je carrière is, omdat je je wil bewijzen en dat soort redenen. Als die redenen geen interne motivatie hebben, als je niet van binnen voelt dat je dat zelf waardevol vindt om wie je bent, dan is het zo vergankelijk als wat en wordt je geleefd in plaats van dat je zelf leeft. Wanneer iets dus niet lukt vanwege een te volle agenda, is het dus een mooie testcase of die agenda aan jouw roeping voldoet. Wie de schuld aan de agenda geeft dat hij dingen die hij echt belangrijk vindt niet kan doen, moet zich afvragen of hij leeft volgens zijn roeping of volgens de wereld. Nu snap ik ook wel dat je niet altijd de vrijheid hebt om andere keuzen te maken, en de wereld is geen speeltuin, maar juist daarom is het zo belangrijk bij die roeping stil te staan. Niet om te kunnen doen waar je zin in hebt, maar wel om trouw te zijn aan de plaats die jij in de wereld hebt gekregen.

En daar komt God aan het licht. Hij is degene die je geschapen heeft en die je, volgens de mooie woorden van psalm 139, beter kent dan jij jezelf kent. Roeping gaat dus niet aan de ene kant over iets wat volstrekt niet bij je past en dat je dingen moet doen die je helemaal niet wilt, maar het gaat aan de andere kant ook niet over zomaar je eigen gang kunnen gaan. Roeping gaat allereerst om waarde hechten aan wat onvergankelijk is, en niet aan alles wat vergankelijk is. Dat is niet leidend, het onvergankelijke is leidend. Wilt u een heel concreet voorbeeld? Lees dan 1 Korinthiërs 13: Al sprak ik de talen.., al had ik de gave…, al bezat ik..., al verkocht ik…, al gaf ik…, had ik de liefde niet, het zou mij niet baten. […] Alles verdraagt ze, alles gelooft ze, alles hoopt ze, in alles volhardt ze. De liefde zal nooit vergaan.

Als roeping in eerste instantie gaat over waarde hechten aan het onvergankelijke, dan krijgt het vergankelijke vanzelf zijn plek. Waar je woont, wat je beroep is, of je kinderen zult krijgen. Maar het is leven in afhankelijkheid. Niet op de toon van ‘Wat de toekomst brengen moge, mij geleidt des Heren hand’. Dat is een mooi lied, maar wie de zinnen daarna leest zal ook aanvoelen dat daar zoveel meegaandheid in zit, dat elk initiatief van ons en elke eigen gedachte en worsteling bij onze roeping daar niet bij past. Het is daarom ook niet voor niets een lied dat op een sterfbed is geschreven. In ons leven zijn we natuurlijk initiatiefrijk en wachten we niet zomaar af. Dat bedoelt het geroepen zijn door God ook niet. Geroepen worden is actief luisteren, en acteren en reageren op wat het leven je brengt. En daarbij niet je plannen bij het leven centraal stellen, maar het leven zelf. Wat vraagt het leven van mij nu? Waar word ik toe geroepen mij voor in te zetten? Dat betekent niet al je schepen achter je verbranden, nee. Die twaalf apostelen en de eerste vissers in het bijzonder, waren allereerst de twaalf die door Jezus werden uitgekozen, en niet de enige twaalf die wilden. Nee, zij kregen een bijzondere taak, de rest niet. En bovendien, toen Jezus gestorven was hebben ze hun oude beroep weer opgepakt. Dus geroepen worden is niet je schepen achter je verbranden, ook niet uit een soort heiligheidsgevoel van alles opgeven. Nee, je hebt je verantwoordelijkheden, die hebben we allemaal, maar daar moet je juist vrede mee krijgen vanuit een besef waartoe je geroepen bent. En geloof me, voor ieder van u is er een roeping. God schrijft niemand af. Handel vanuit wat je waardevol vindt en wat kan. Dan volgt de rest van het leven uiteindelijk vanzelf. Vrede en rust vinden we niet in onafhankelijkheid, maar juist in afhankelijkheid; de basis van het vermogen om lief te hebben. ‘Nu kijken we nog in een wazige spiegel, maar straks staan we oog in oog. Nu is mijn kennen nog beperkt, maar straks zal ik volledig kennen, zoals ikzelf gekend ben. Ons resten geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de grootste daarvan is de liefde.’

vrijdag 14 januari 2011

Bløfdienst 30 januari 19.00u: Thuiskomen in de kerk met muziek van Bløf

Kerkdienst met live-band toont diepere betekenis van liederen van populaire Nederlandse band

Op zondag 30 januari om 19.00u vindt een bijzondere dienst plaats in de Gereformeerde kerk Waalwijk. Na de veelbesproken U2-dienst is er nu de Bløfdienst, die wederom geleid zal worden door ds. Jan Andries de Boer. Nieuw is dat in deze dienst de liederen van de populaire Nederlandse band ten gehore worden gebracht door een liveband, Te Boven. De liederen krijgen in de Bijbeluitleg een diepere betekenis rondom het thema ‘Welkom thuis’. Deze muzikale dienst wordt georganiseerd door de Protestantse Gemeente Waalwijk i.w. Entree is vrij (collecte). In de kerk aan de Ambrosiusweg is plaats voor 450 mensen.

Inmiddels voor de vijfde keer organiseert de Protestantse Gemeente Waalwijk i.w. een missionaire jongerendienst op de laatste zondag van januari. De bedoeling van de dienst is om jongeren van binnen en buiten de kerk op een voor hen herkenbare manier te vertellen over het verhaal van het geloof. Het begon in 2007 met de U2-dienst, die een bomvolle kerk en enthousiaste reacties opleverde. Voorganger was ds. Jan Andries de Boer, oud-predikant van de Gereformeerde kerk Waalwijk, die nu predikant in Broek op Langedijk is. Hij komt door heel Nederland met deze U2-dienst, en sinds een paar jaar ook met een dienst met liederen van de populaire Nederlandse band Bløf. Bij beide diensten reist inmiddels een live-coverband met hem mee. In het geval van de Bløfdienst is dat de coverband Te Boven. Met eenzelfde passie als het ‘echte’ Bløf zingen zij intens de meer en minder bekende nummers. De liedjes blijken uitermate geschikt om een stukje van het verhaal van het geloof te vertellen. Er zal in de dienst dan ook stilgestaan worden bij enkele Bijbelverhalen. Hoewel, stil is het nooit; de band zal op de achtergrond meespelen. Dat maakt de dienst tot een intense muzikale ervaring en een welkom thuis.

Voor meer informatie: www.rockdienst.nl (de voorganger), en www.teboven.com (de band)

zondag 2 januari 2011

Over goede voornemens en dankbaarheid

Tekst: Jesaja 60: 1-6 en Mattheüs 2: 1-12 en 1 Korinthiërs 1: 4-9

Waarmee kunnen we het nieuwe jaar beginnen?
Beginnen we met goede voornemens, voor onszelf en elkaar?
Voornemens over afvallen, stoppen met roken, meer balans tussen werk en privé, een nieuwe opleiding, met een schone lei beginnen en vul zelf maar aan?
Waar komen die traditionele voornemens toch altijd vandaan?
Ik wil niet stilstaan bij de evenzeer traditionele wetmatigheid dat van veel van die voornemens vaak niets terecht komt.
Want hoezeer ze ook misschien in het luchtledige soms gedaan worden, ze zeggen wel iets.
Voornemens zeggen iets over hoe we ons leven waarderen, hoe we onszelf waarderen.
Dat kan negatief zijn, maar ook positief.
Dat negatieve heeft vaak de overhand. Niet meer roken, minder drinken, meer thuis zijn enz.
Maar daarmee geef je jezelf meteen een brevet van onvermogen, reden waarom ze vaak ook niet lukken.
Vanuit een positieve waardering is veel meer te realiseren.
Bij een positieve waardering van iets gaat het niet om wat je niet wil doen of wat je niet wil zijn, maar wat je wel wil doen en wel wil zijn.
Het is moeilijk je ergens toe te zetten als je je ergens tegen afzet.
Mensen zijn vaak geneigd tot kritiek op hoe iets niet moet, maar dat blokkeert de energie om er iets anders van te maken.
Het is goed om op zoek te gaan in het nieuwe jaar naar die positieve waardering.
Waar hecht ik waarde aan? Wat vind ik belangrijk om te doen, wat vind ik belangrijk om te zijn en uit te dragen?
Het heeft pas zin om stil te staan bij hoe je leven anders loopt dan je zou willen, als je op het spoor bent gekomen wat de waarden zijn die je na wilt streven.
Welke waarden zijn van jou, maken deel uit van wie je bent?
Pas als je weet wat je belangrijk vindt in het leven, niet vanuit teleurstelling in je leven en in jezelf, maar omdat je dat positief waardeert, dán kan het je lukken een voornemen te realiseren.
Dan maakt het namelijk deel uit van wie je bent.
En is het geen jezelf opgelegd iets omdat je dat nu eenmaal graag zou willen zijn, maar niet omdat het van binnenuit komt.
Goede voornemens beginnen dus met waardering, ook al zijn dingen nog niet zoals je zou willen.
Dan toch beginnen goede voornemens bij hoe je positief je leven zou willen veranderen.
Alleen dan kun je het leven toelaten, omdat je jezelf niet forceert maar activeert, vanuit positieve energie.

Paulus begint zijn op zich vrij kritische brief met een positieve waardering, namelijk in dankbaarheid tot God.
Dat is het begin van zijn brief, en het zet meteen de toon.
In dit stukje dankbaarheid komen meteen een aantal thema’s uit zijn lange brief aan bod.
Door de dankbaarheid krijgen ze niet een negatieve lading maar een positieve.
En alleen zo kunnen we iets met deze brief.

De eerste brief aan de inwoners van Korinthe staat op het leesrooster voor de komende weken.
Die brief is geschreven rond het jaar 50 na Christus.
En hij is gericht aan de inwoners van een stad, die nog maar redelijk recent herbouwd is.
Hij ligt zo op de lijnen van volken en religies dat het een hele kosmopolitische stad is.
In Handelingen staat dat Paulus er een Joodse gemeenschap bezoekt en later lezen we dat hij er een christelijke gemeente sticht.
Die zal maar klein zijn geweest, hooguit een tweehonderd man.
Dus stel je geen christelijke stad voor met veel kerken, maar een stad met een diversiteit aan religies en gebruiken.
De christenen hadden bovendien vaak een heidense, dat wil zeggen niet-Joodse, achtergrond,
Dat betekent dat het heel lastig is voor de gelovigen om een eigen identiteit op te bouwen te midden van al die diversiteit.
En mogelijk gaf dat ook een beetje een sfeer dat ieder het zijne gelooft. De één heel strict, en de ander heel vrij.
Het gezag van Paulus als apostel, gezonden door Christus zelf, is dus niet onomstreden.
Zo moet Paulus echt in het verweer komen en opkomen voor wat hij waard is.

Maar niet zonder dankbaarheid.
En in die dankbaarheid duidt hij ook zaken aan, die hij later met de Korinthiërs wil bespreken.
Het is dus niet zomaar een algemene dankbaarheid, maar echt een dankbaarheid met het oog op de mensen aan wie hij schrijft.
Paulus is dankbaar om de genade.
Genade is de bevestiging van God dat wij mogen bestaan zonder dat we daar iets voor hoeven te doen. Genade is gratia, gratis. Genade is dat God ons buiten alles wat wij inbrengen en doen aanneemt als zijn kinderen.
Een mooie opening voor een brief dus.
Hij eindigt de dankbaarheid ook met Gods trouw.
Die twee, genade en trouw, kaderen al het andere dat hij zegt in. God is ons welgezind en blijft bij ons.

Door God bent u in elk opzicht rijk geworden, zegt Paulus.
Dat is mooi gezegd aan een gemeenschap van christenen, die helemaal niet zo rijk zijn in vermogen.
Paulus gaat van het positieve uit.
Hij benadrukt ook dat hun geloof hun uitwerking niet mist, en God zijn gemeente veel gaven schenkt.
Ook hier moeten we weer niet denken aan materiële rijkdommen, maar aan geestesgaven, datgene waarmee mensen begiftigd zijn. Hun kwaliteiten, hun bijzonderheden, hun talenten, waarmee ze boven zichzelf uitstijgen.
Die gaven staan in verband met hoe de mensen getuigen met wat ze zeggen en met hun kennis.
Die kennis blijft een teer punt voor Paulus in een Griekse omgeving. Kennis wordt al gauw iets dat mensen zich toeëigenen en waar ze hun heil en verlossing in verwachten.
Dat kan op twee manieren: door heel strak aan die kennis een aantal leefregels te ontlenen en zich allerlei goede zaken ontzeggen, of aan de andere kant een gevoel hebben dat door het geloof hen niets te maken valt en ze alles kunnen doen en laten wat ze willen.
Dit is een punt dat Paulus vaak maakt en dat hij nog meer zal maken.
En hier in de dankbaarheid wijst hij daar alvast op vooruit.
Het is prachtig dat mensen zoveel kennis opdoen van het leven en van het geloof. Maar daar moeten we God voor danken en we moeten het niet ons eigendom maken.
Je moet bereid blijven je te laten gezeggen door God, het leven en de ander.
Nimmer is jouw kennis de waarheid, noch is het zo dat een ander je niet iets waars kan zeggen, hoe ongelegen ook, omdat je je eigen gang wilt kunnen gaan.
Alle kennis komt van God, en daar mogen we dankbaar voor zijn; en daar vervolgens ook dankbaar mee omgaan.
Ons geloof is ons gemeenschappelijk goed; het is van niemand, we hebben het van God gekregen.
Daarom kunnen we er met elkaar over spreken, en elkaar over aanspreken.
In dankbaarheid.
En dat het een gave is, zien we volgens Paulus in de geestesgaven die de gelovigen van God ontvangen.
Daarin is de gemeente rijk.
Er zal veel creativiteit en inspiratie door die gemeente gewaaid hebben.
Maar die creativiteit en inspiratie is iets van God. De woorden zeggen het al. Creatie en spirit is iets van God. Net als enthousiasme, wat betekent: in God zijn.
Zo kun je nog zoveel kennis en creativiteit hebben. Het komt pas op zijn plek als de gelovigen er dankbaar van gebruik maken.
Dan kan het zich ook vermeerderen, door het te delen.

En zo zal de gemeente ook één zijn. Niet als eenheidsworst of gelijkgestemden, wel als een gemeenschap die met elkaar de gaven deelt. En die bovenal daar dankbaar voor is.
Omdat de gemeente van Korinthe intern zo verdeeld is over vraagstukken van leer en leven benadrukt Paulus dat hier in zijn dankbaarheid.

Dankbaarheid is het kernwoord van waaruit al het andere wordt besproken. Alles wat Paulus over het leven bespreekt, hoe we met elkaar omgaan, en alles wat Paulus bespreekt over de leer, wie Jezus is en wat Hij voor ons betekent, staat in het licht van de dankbaarheid, dat niet wij het zijn die bepalen hoe ons geloof eruit ziet en wat we moeten doen, maar dat we dat van God krijgen.

Het is dezelfde dankbaarheid die de drie wijzen laten zien. Waar koning Herodes probeert het kind te pakken te krijgen, knielen de wijzen alleen maar eerbiedig neer. En ze zijn zo voor ons tot een voorbeeld aan het begin van het nieuwe jaar. Voor ons geloof en voor ons leven. Wanneer we het nieuwe jaar beginnen in dankbaarheid voor wat we gezamenlijk krijgen, dan kunnen we de kracht vinden om gezamenlijk ook iets goeds te maken van het nieuwe jaar. Dan gaat het niet om mijn en jouw voornemen, maar om hoe ieder een klein deel kan uitmaken van dat ene goede voornemen: dat God zijn belofte vervult, van vrede en voorspoed. Ook in onze samenleving kunnen we door dankbaarheid voor wat we krijgen de positieve energie opbrengen om wat van deze samenleving te maken. Niet vanuit angst, zoals koning Herodes, maar uit de eenheid van mensen, die allemaal zoeken te leven en de belofte van hun leven vervuld verlangen te zien.

Wees dankbaar en wees één!