zondag 29 april 2012

Na ons geen zondvloed - preek 29 april 2012 Veldhoven; tweede deel van tweeluik over Genesis





Tussen Pasen en Pinksteren is het mooi om weer eens terug te lezen vanaf het begin van de bijbel: uit de eerste verhalen van Genesis. We doen dat niet zomaar. We zijn na de Veertigdagentijd met Pasen weer in het Paradijs uitgekomen. Na Pasen staat alles in het teken van de nieuwe Schepping. Na Pasen staat alles in het teken van die nieuwe Adam, Jezus Christus, die de ban doorbroken heeft van het al maar durende misgaan in de wereld. God zelf heeft dat lijden gedragen. God zelf heeft ermee afgerekend, en zo staat de Schepping nu niet meer in het teken van de val, maar van de voltooiing.

Dat is allemaal mooi gezegd, maar per saldo leven we nog steeds in een wereld waarin veel onmenselijks gebeurt; veel waarvan we zeggen dat dat niet bij Gods goede schepping hoort. Net zoals Genesis weer gewoon op dezelfde voet verder gaat, zo gaat ons leven ook weer op gewone voet verder. Zijn we dan terug bij af? Het is goed dan weer eens de verhalen te lezen uit Genesis. Want Genesis beschrijft in zijn verhalen niet zozeer hoe dingen nu gegaan zijn, maar probeert wel zin te geven aan de wereld waarin we leven.

De eerste verhalen van Genesis totaan de roeping van Abraham noemen we de oergeschiedenis. Hierin lezen we de verhalen over de Schepping, het paradijs, over Adam en Eva, of Kaïn en Abel, over de Ark van Noach en over de Toren van Babel. Het zijn fascinerende verhalen. Omdat ze tot de verbeelding spreken, maar ook omdat we ze niet zo goed snappen als we er langer over nadenken.

Het zijn verhalen die zich soms moeilijk serieus laten nemen, als je je afvraagt of het werkelijk zo is gebeurd. Maar gaat het daar in deze verhalen dan niet om? Het zijn toch ook geen verzinsels? Nee. Maar om het wat cryptisch te zeggen: zoals het er staat is het niet gebeurd, maar het is wel zo. De schrijver van de oergeschiedenis wil geen journalistiek of historisch verslag geven, maar probeert een betekenis te geven, een gelovig kader te ontwerpen, om de wereld zoals die is onder de hemel te verstaan. De schrijver schrijft de verhalen op die mensen daarover vertellen. En dat zijn geen sprookjes, maar serieuze zoektochten naar zingeving. Het gaat om vragen die mensen zich stellen als ze om zich heen kijken. En die vragen gaan er niet over hoe iets is gebeurd, maar waartoe de wereld is zoals hij is. Waartoe is de wereld geschapen, en waartoe is de mens? Welke rol heeft hij? Waartoe heeft hij kennis van goed en kwaad gekregen en wat moet hij ermee? En ook vandaag, bij het verhaal van de Ark van Noach, spelen dat soort waartoe-vragen op de achtergrond. En die vragen en antwoorden zijn verpakt in een heel beeldend verhaal. Een verzonnen verhaal? Nee, een over de hele wereld verteld verhaal. In allerlei culturen vind je verhalen over oervloeden en zondvloeden. En logisch ook. Wie ooit op land een fossiel vindt met een afdruk van wat ooit een vis was, wordt geprikkeld tot verhalen over een tijd dat het water al het land bedekte. En dat verhaal is het toneel om over Noach en zijn ark te vertellen. Een fantastisch en beeldend verhaal. Voor veel kunstenaars een inspiratie, maar zelfs ook voor speelgoedfabrikanten. Ik durf te zeggen zonder al te veel onderzoek dat het tafereel van de Ark van Noach het meest gebruikte bijbelse tafereel is in modern speelgoed. Of het nu bij Playmobil is of andere varianten, het is er. In het begin van mijn predikantschap hier gaf ik bij de doop van een tweede kind aan het oudste kind een knuffelark van de Hema, waarvan ik de laatste tien exemplaren had opgekocht. Het spreekt tot de verbeelding van kinderen, ook als ze op school zitten. Al komen dan de vragen. En niet alleen over wat Noach deed met de mest. Nee, allerlei vragen van: hoe kan dat nou? Bijvoorbeeld: alle mensen en dieren op het land en in de lucht gingen dood door het water, maar wat gebeurde er met de vissen? Kinderen hebben een feilloos gevoel wanneer een besluit niet consequent is doorgevoerd. Maar als we deze vragen voorbij zijn, dat wil zeggen: niet hebben kunnen beantwoorden, dan worden de vragen ernstiger: welke God wil nu alle mensen dood maken? Wat is dat voor een God?

De schrijver kent die vraag, en schrijft als eerste het antwoord op. Het is de conclusie van het verhaal van Noach, dat even later in hoofdstuk 8 is terechtgekomen. Daar staat: “Nooit weer zal ik de aarde vervloeken vanwege de mens, want alles wat de mens uitdenkt, van mijn jeugd af aan, is nu eenmaal slecht. Nooit weer zal ik alles wat leeft doden, zoals ik nu heb gedaan. Zolang de aarde bestaat, zal er een tijd zijn om te zaaien en een tijd om te oogsten, zal er koude zijn en hitte, zomer en winter, dag en nacht – nooit komt er een einde aan.”

De conclusie van het verhaal is dus dat God het niet nog een keer zal doen. Maar waarom heeft hij het dan een keer gedaan? De vraag is gek genoeg of daar het verhaal over gaat. Net als bij de vorige verhalen vind ik het niet zo interessant of het zo gebeurd is. Waar het de schrijver volgens mij om gaat is om een heel andere vraag te beantwoorden. Niet de vraag naar welke God zoiets nou zou willen doen, maar veeleer de omgekeerde vraag: of wij ons niet zouden kunnen voorstellen dat God er eens een einde mee zou maken en opnieuw zou beginnen? Het zijn niet Gods gedachten die we hier lezen, maar onze eigen gedachten. Als we weten dat God in zichzelf gemeenschap is, hoe kan hij het dan verkroppen dat mensen steeds die gemeenschap ondermijnen? Toen God de mens schiep zei hij: Laten wíj de mens maken. En daar hoef je niet eens mooi dogmatisch bij te denken dat hier zowel God de Vader, als Jezus de Zoon als de heilige Geest tezamen aan het woord zijn. Waar het om gaat is dat God in zichzelf al gemeenschap is. Hij is een gemeenschapswezen. En omdat wij naar zijn beeld zijn geschapen, zag hij dat het niet goed was dat de mens alleen was. Dus schiep hij naast de man de vrouw. Enzovoort.

Maar waar het nu om gaat is dat de mensen die de verhalen aan elkaar vertellen om zich heen zien dat er van die gemeenschap maar weinig terecht komt. Het lukt ons niet eens met elkaar samen te leven, laat staan met God. En dan komt de logische vraag op: zou God niet gewoon eens opnieuw willen beginnen? Maar hoeveel mensen zouden er dan kunnen overblijven? Nou jongens, als we heel eerlijk zijn hebben we allemaal boter op ons hoofd, dus als het er één is, dan is het veel. En die moet dan natuurlijk wel een vrouw hebben, en kinderen. Dus vooruit, Noachs familie en vervolgens van alles twee, het minimale.
Wat willen de vertellers met dit verhaal vertellen? Twee dingen: Het raakt God dat wij mensen zo met de gemeenschap met elkaar en met Hem omspringen. Het kwetst hem, zoals mensen onderling elkaar kunnen kwetsen. En mensen kunnen soms zo gekwetst worden, dan ze zelfs spijt hebben van een relatie. Wat voel je je dan alleen. En zo moet God zich ook voelen als hij naar ons kijkt, zegt het verhaal. Het verhaal toont een God met emotie. Een God die geraakt wordt door ons. In onze daden, maar ook in ons lijden. Gelukkig hebben we geen God waar we een zakelijke relatie mee hebben. Nee, deze God is bewogen. Daarom is het ook een God die meereist, zoals met Abraham later in Genesis. Het is geen God waarmee je een handelsrelatie hebt, maar een persoonlijke relatie. En die relatie staat zo vaak onder druk.

Het tweede waar het verhaal over gaat is of God er dan niet een keer mee zou willen stoppen? Een vraag die ons best ook even mag beangstigen. We hoeven niet meteen te verdedigen met: welke God zou dat doen? Nee, wees even eerlijk: zou het niet logisch zijn als God er gewoon een keer mee zou willen stoppen? En dit verhaal zegt: ja, dat zou heel logisch zijn, maar het heeft geen zin. De mens verandert niet. Na de zondvloed ging het precies weer zo verder. En God had de conclusie al getrokken daarvoor. Dus de spijt van de relatie met de mens en de spijt van de zondvloed heffen elkaar op en God zegt: hoe dan ook, ik blijf bij jullie. En ik zal nooit een einde aan jullie maken. Met de regenboog als symbool.

Waarom dan toch dit verhaal over een zondvloed? Ik denk om het volgende antwoord te geven op de vraag ‘zou God niet een keer opnieuw willen beginnen met de mens?’: ‘Als God dat zou doen, zou het niet werken, luister maar. Toen God eens spijt had, moest hij wel erg goed om zich heen kijken om nog één mens te vinden waarmee hij opnieuw kon beginnen. En zelfs dat hielp niet.’ En de bekende verhalen over zondvloeden vormen dan het decor van dit antwoord.

De vraag welke God zoiets zou doen komt daarmee als een boemerang naar ons terug. Het heeft geen zin om met de mens opnieuw te beginnen want dat heeft toch geen zin. Dus ga nu niet God van alles verwijten wat hij toch niet doet, kijk naar jezelf. Wij maken keer op keer weer een puinhoop van het samenleven met elkaar. Natuurlijk gaat er veel goed, maar het gaat ook keer op keer weer mis. En de oerverhalen vertellen gewoon hoe het is. En de vraag of God niet opnieuw zou willen beginnen, hoeft niet alleen een angst te zijn, maar kan ook een hartenkreet zijn: hoe graag zouden we soms niet gewoon opnieuw willen kunnen beginnen. Alles uitgewist. Fouten vergeten. Wat gebroken is weer nieuw. Niet doen alsof er niets is gebeurd: dat is een scheur in de muur wegstucadoren, die vervolgens net zo hard weer terugkomt. Nee, het gaat ook om het oerverlangen weer opnieuw te kunnen beginnen, ook of misschien juist wel met elkaar. Er mislukt zoveel. Zoveel dat je misschien soms zegt: dan maar verder zonder mij. En zou God dat voor zijn rekening nemen?

Antwoord: nee! Dat is de regenboog die uiteindelijk als symbool daarvoor dient. Sterker nog, er is een nieuw verbond gekomen in Christus. God wist dat de uitweg niet kon komen van één mens en zijn familie – hoe rechtschapen ook: de mens blijft wie hij is. God wist dat de uitweg van hem moest komen. En hij draaide het weer om. Als hij opnieuw wil beginnen met de mens, heeft het geen zin dat zij eerst het veld ruimen. Het heeft alleen zin als Hijzelf eerst het veld ruimt. De relatie kon niet vernieuwd worden aan de kant van de mens. Dat zat er niet in. En dat wist God al. Dat is wat het verhaal van Noach eigenlijk zegt. En het verbond in de regenboog laat zien dat de relatie alleen vernieuwd kan worden van de kant van God. Het latere Evangelie van Jezus Christus voegt daaraan toe dat God dat definitief heeft gedaan door mens te worden en van binnenuit als God de relatie te vernieuwen. Hoe onterecht ook, omdat God geen enkele blaam treft, heeft God het op zich genomen om te relatie te vernieuwen. Een voorbeeld dat we nauwelijks kunnen volgen, omdat ons de kracht ontbeert onze gekwetstheid te overstijgen. Daarvoor zijn we nog te zeer van de oude Adam, dankzij en ondanks onszelf. De nieuwe Adam, Jezus, maakt de weg vrij om opnieuw te beginnen. Met hem, en met elkaar. Zijn beeld van de goede herder is niet minder dan een beeld van een God die bij ons blijft. We hoeven niet bang te zijn dat we een zondvloed over ons heen krijgen. Wel mogen we dankbaar zijn dat we opnieuw kunnen beginnen. We hoeven niet te leven naar de oude last die we met ons meezeulen, en mogen als nieuwe mensen opnieuw beginnen.

Het verhaal van Noach zegt daar echter wel in alle ernst bij: het is niet dat ik je waarschuw, want God zal zo’n zondvloed nooit doen, maar besef wel dat dat nieuwe begin geen goedkope genade is, maar een genade die een verplichting in zich heeft. Want eigenlijk zijn wijzelf verantwoordelijk. Maar omdat de redding van God moest komen, heeft Hij dat gedaan. Wees daarom dankbaar, in woord en in daad.

zaterdag 28 april 2012

Zin in Zaterdag (1): Y hoort erbij - over geloven in de Y-generatie

Vanmorgen dacht ik: ik word oud. En niet vanwege mijn leeftijd; de Sprookjesboom zei me onlangs nog dat mijn 35 jaar 'een hele mooie leeftijd' is... Ook niet vanwege mijn lichamelijk conditie, hoewel ik gisteren bij het squashen de neiging had me op te geven bij de senioren. En ik lees met veel genoegen dat hardlopen niet altijd gezond is; dat sommige mensen daar niet voor zijn gemaakt. En daar schaar ik me met genoegen onder. Maar ik lees ook nog iets anders. Ik lees in de nieuw vormgegeven bijlage van Trouw 'Tijd' over 'Blije verliezers. Hoe twintigers de crisis te lijf gaan.' Over de generatie Y. 'Ze zijn hoogopgeleid, hebben geen baan, krijgen geen hypotheek, maar zijn toch optimistisch. Met een btw-nummer en een boekhouder gaat Roos Menkhorst aan de slag'; die vervolgens op een werkdag gevolgd wordt. Ze verdient haar geld als Zelfstandige Zonder Personeel (zzp'er). Maar dat biedt geen enkele zekerheid. Niet voor nu, maar al helemaal niet voor de toekomst. Hoeveel ze zal verdienen is elke maand onzeker; een hypotheek zit er dus niet in. Pensioenopbouw of arbeidsongeschiktheidsverzekering komen niet in hun vocabulaire voor.

Haar oma heeft het er maar moeilijk mee. Ze moet maar een vaste baan zoeken. Maar ik lees het en verwonder me. Het is niet alleen onzekerheid en je aanpassen aan de realiteit waarin ze zich bevinden, waarin er geen banen zijn. Het is een 'way of life'. De onzekerheid is niet absoluut, maar relatief. Er zullen absoluut wel banen te vinden te zijn, misschien niet genoeg, maar toch. Maar hun zoektocht naar werk is gerelateerd aan hun waarden en normen. Critici zeggen dat ze alleen maar willen doen wat 'leuk' is; en daar lijkt het soms de schijn van te hebben. Maar meer dan vorige generaties is hun welzijn in het werk ook afhankelijk van een andere manier van in het leven staan. Psychische overbelasting komt meer voor in een vaste baan bij deze generatie. Ze worden niet zozeer zwaarder belast, lees ik verder, maar ze hechten veel waarden 'aan factoren die niet direct met werk te maken hebben.' Er moet in het werk ruimte zijn voor je persoonlijkheid. Dat betekent: persoonlijke contacten en passie moeten bevredigd worden.

Bij dit soort beschrijvingen moet je nooit romantiseren. Niet hoe de levensstijl van oudere generaties is, maar ook niet van de nieuwe. Met recht wordt de levenswijze van twintigers die op een dergelijke manier hun brood verdienen ook een 'fact of life' genoemd. Dat is de andere kant van de medaille van een zelfgekozen en vrij leven. Het leven is er best hard op geworden.

De kerk zal met deze individualistische generatie in zijn maag gaan zitten; als ze die niet meer onbewust negeert. Wat heeft de kerk van 'levenslang geloven' met een generatie voor wie elke dag anders is? Valt de kerk niet in het gat van de generatiekloof tussen de mensen die vergrijzen en de mensen die verYzen? Ik voel me ertussen in staan, en dus boven die kloof hangen. Een hachelijke zaak dus; ik voel de urgentie. Ik vergrijs nog niet. Oké, volgens de kapster een beetje, maar dat mag geen naam hebben. Maar ik heb tegelijkertijd juist heel veel zekerheid meegekregen in mijn opvoeding, en later in een vaste baan, met uitzicht op pensioen e.d. Hoe gaat we met de 'Way and Fact of Life' van de Y-generatie om?

We kunnen veel van elkaar leren. En luisteren naar het verhaal van God die Abram roept. Hij moest zijn land en familie verlaten en op weg gaan. Daar gaat Abram als zzp'er. Wat zal hij zich onzeker hebben gevoeld over zijn toekomst. Maar hij ging. Hij voelde zich geroepen. Tegelijk wordt hem iets anders beloofd: een land en een familie die zo groot in aantal is als er sterren zijn. De Y-generatie wijst ons erop dat het veel minder aankomt op materiële zaken als je zo in het leven staat. Tegelijkertijd kan de oudere generatie leren dat je ook in dynamiek kunt bouwen aan zekerheid door elkaar op te zoeken en elkaar te versterken. Als groep, en als gezin. Dan bouw je aan de toekomst op een dynamische manier. Het is de aloude bijbelse dynamiek dus van trekken en settelen.

En de kern daarvan is niet dat we nu eenmaal bij een groep horen, maar dat we geroepen zijn; aangesproken worden door ons geloof. De Y-generatie wijst ons op het belang van onze passie voor ons psychische welzijn. De oudere generaties kunnen leren dat passie groeit in een groep, omdat je daarin elkaar aanvuurt en kunt ondervangen bij psychische vermoeidheid.

Zo is de Y-generatie bij uitstek een geestkrachtige generatie, die tegelijkertijd een sociale omgeving ontbeert waar zijn hun creativiteit en inventiviteit ten volle kunnen ontplooien. De naam waarmee de God van Abra(ha)m zich later aan Mozes presenteert is YHWH; 'Ik ben er/Ik zal er zijn'. De kerk mag zich geroepen weten vanuit en in Gods Naam met deze generatie mee op te lopen, die voor gigantische uitdagingen staat, waarin het risico op falen groot is. Tegelijkertijd kan de kerk zich laven aan de geestdrift van deze generatie, die onder het motto 'geen zorgen voor de dag van morgen' alles uit vandaag haalt wat erin zit, in passionele zin. En zich dus ook veel minder zorgen maakt om de crisis. Die geeft juist duidelijkheid. Ze moeten wel. Tegelijkertijd vertelt het verhaal van ons geloof ook over een visioen voor morgen, dat ons niet doet wegvluchten in vandaag, maar doet leven in de zekerheid dat God met ons meegaat; God die als de wind is.

Zo voel ik me niet oud meer, maar wel horen bij een tussengeneratie, tussen X (tot 1970) en Y (na 1980 geboren). Nog net wat van de opbouw na de oorlog meegekregen van onze ouders en van de zekerheid, maar evengoed de onvanzelfsprekendheid van alles beseffen; ook van kerk en geloven. Een mooie uitdaging; wie pakt hem mee op?

dinsdag 24 april 2012

Hoe de mens god werd en daarom God mens

Tekst: Genesis 3 en Johannes 20: 19-23

Geluidsfragment/podcast

Tussen Pasen en Pinksteren is het mooi om weer eens terug te lezen vanaf het begin van de bijbel: uit de eerste verhalen van Genesis. We doen dat niet zomaar. We zijn na de Veertigdagentijd met Pasen weer in het Paradijs uitgekomen. Na Pasen staat alles in het teken van de nieuwe Schepping. Na Pasen staat alles in het teken van die nieuwe Adam, Jezus Christus, die de ban doorbroken heeft van het al maar durende misgaan in de wereld. God zelf heeft dat lijden gedragen. God zelf heeft ermee afgerekend, en zo staat de Schepping nu niet meer in het teken van de val, maar van de voltooiing.

Dat is allemaal mooi gezegd, maar per saldo leven we nog steeds in een wereld waarin veel onmenselijks gebeurt; veel waarvan we zeggen dat dat niet bij Gods goede schepping hoort. Net zoals Genesis weer gewoon op dezelfde voet verder gaat, zo gaat ons leven ook weer op gewone voet verder. Zijn we dan terug bij af? Het is goed dan weer eens de verhalen te lezen uit Genesis. Want Genesis beschrijft in zijn verhalen niet zozeer hoe dingen nu gegaan zijn, maar probeert wel zin te geven aan de wereld waarin we leven.

Om dat te laten zien bij het verhaal van vandaag moet ik eerst iets breders zeggen over Genesis. De eerste verhalen van Genesis totaan de roeping van Abraham noemen we de oergeschiedenis. Hierin lezen we de verhalen over de Schepping, het paradijs, over Adam en Eva, of Kaïn en Abel, over de Ark van Noach en over de Toren van Babel. Het zijn fascinerende verhalen. Omdat ze tot de verbeelding spreken, maar ook omdat we ze niet zo goed snappen als we er langer over nadenken. Dat is bij kinderen al. En zeker als ze wat ouder worden. Als ik op school kom om in de klas vragen te beantwoorden over een Bijbelproject, beginnen we altijd eerst met de echte stof van het project en mogen ze uitleg vragen, om vervolgens altijd uit te komen op deze verhalen. Kinderen die leergierig zijn vragen zich af of God echt wel de wereld in zeven dagen geschapen heeft, en dat het toch helemaal niet kan dat we allemaal van twee mensen afstammen, dat we toch van de apen afstammen of van vissen, wat Noach nu toch deed met alle mest van die dieren die veertig dagen lang enz.enz. Veelal zijn die vragen ingegeven door het lezen van tijdschriften of gesprekken met en overtuigingen van ouders. En het laat zien hoe moeilijk we het vinden om deze verhalen te verstaan, want zo kind, zo ouder.

Ik probeer dan uit te leggen dat deze verhalen oerverhalen zijn. Dat dit geen journalistieke verslagen zijn, want er kan toch niemand bij geweest zijn? Ik hoed me er de laatste jaren voor te zeggen dat deze verhalen bedacht zijn, want dat betekent dan voor die kinderen, en, zo blijkt later uit reacties, ook voor de ouders, dat deze verhalen niet waar zouden zijn. Dus ik waag het nu eens anders te zeggen: zoals het in de verhalen staat is het niet gebeurd, maar het is wel zo.

Dat moet ik even uitleggen. De verhalen van de oergeschiedenis zijn niet bedacht als volksverhalen ter vermaak, maar als weerslag van een geloof over de zin van de wereld. Het gaat er daarbij niet om te verklaren hoe de wereld in elkaar zit en hoe die is geworden zoals die is in technische of wetenschappelijke zin, maar het gaat er in de verhalen om waartoe de wereld is zoals die is. Toen mensen het scheppingsverhaal vertelden en opschreven, ging het ze er niet om hoe de wereld is geschapen, maar waartoe? En dat gewoon naar aanleiding van vragen die iedereen kon stellen: waartoe bestaat de aarde uit water en land, uit vissen in de zee, vogels in de lucht, beesten op het land. Waartoe bestaat de mens in dit geheel, wat is zijn taak, waartoe is zijn heerschappij over de wereld? Maar de vragen gaan ook verder: waartoe is de mens man én vrouw, en hoe komt het dat zij van tweeën één zijn, maar zo vaak ook weer van ene twee. Dat mensen zelfs tegenover elkaar staan; nomaden (Abel) tegenover gesettelden (Kaïn). Waarom is het land zo moeilijk te bewerken, waarom is leven geven zo zwaar? Waartoe is het dat het leven nooit helemaal lekker loopt, dat op het land je gewassen overwoekerd dreigen te worden door doornen en distels, dat mensen zich voor elkaar schamen, dat onze naaktheid zo kwetsbaar is geworden dat we ons niet durven te tonen, maar ons bedekken? Al deze vragen, en er zijn zoveel meer te bedenken die aan deze verhalen ten grondslag liggen, gaan er niet over hoe het zo gekomen is, maar gaan over hoe het is. En de verhalen zoeken daar zin aan te geven. Daarmee gaat het dus ook over hoe het was toen de verhalen verteld en opgeschreven werden. De verhouding tussen man en vrouw kwam in die tijd niet voort uit deze verhalen, maar andersom: het verhaal is een weerslag van die tijd.

De verhalen bedoelen dus helemaal niet zozeer iets voor te schrijven. Ze proberen de wereld van die tijd te voorzien van een gelovig kader, zodat mensen houvast hebben, begrijpen waartoe de wereld zo in elkaar zit.

Maar de verhalen van de oergeschiedenis lijken ons daarvoor steeds meer in de weg te zitten. Over het historische argument heb ik al iets gezegd: het gaat er niet om hoe het is gebeurd, maar hoe het is. Maar er speelt ook nog iets anders. Uit deze verhalen zijn allerlei leerstellingen gehaald die ons inderdaad iets zijn gaan voorschrijven, waardoor we ons tegen de verhalen zijn gaan verzetten. Zo wordt uit het verhaal van vandaag de leerstelling over de zondeval opgezet. En vooral, dat de mens van nature geneigd is tot alle kwaad. Dat kun je toch niet geloven? Nee, dat moet je niet geloven, en dat doet de verhalenverteller van de oergeschiedenis ook niet. Toen de mens geschapen was, zei hij dat het ‘zeer goed’ was. Zelfs ‘zeer’ goed. Maar tegelijkertijd stelt de verhalenverteller zich de vraag: maar hoe kan het dan dat er zoveel onmenselijks gebeurt en dat het leven zo onmenselijk kan zijn?

Zijn antwoord is heel simpel: als de mens voor god wil spelen, wordt hij een onmens. Want los van hoe dat verhaal wordt verteld, is dat wat er gebeurt: de mens wordt aan God gelijk. En als de mens zich goddelijk waant, wordt de wereld onmenselijk. En wat is het meest onmenselijke: dat mensen zich van elkaar vervreemd voelen en zich voor elkaar schamen. Want: het is niet goed dat de mens alleen is, zei God in het Paradijs. Een mens is gebouwd op gemeenschap met anderen, we zijn sociale wezens. In het Hebreeuws hebben woorden getalswaarden, omdat combinaties van letters daar getallen vormen, zoals bij ons cijfers. De getalswaarde van de mens is twee. Een mens is gericht op een ander. Maar mensen schamen zich voor elkaar, willen niet alles aan elkaar laten zien. Bang voor elkaars oordeel, of elkaar wantrouwend, leven ze gescheiden. Het samengaan van de eerste twee mensen in het paradijs betekent meteen scheiding. Dat is niet zo bedoeld of voorgeschreven; het is zo. Kijk maar om je heen, of kijk maar naar je eigen leven. Daar waar mensen samenzijn voelen ze vreugde in elkaar, maar merken ze ook gescheidenheid. Onze kwetsbaarheid verhullen we liever, met als prijs dat we van elkaar vervreemden. Het is niet goed dat de mens alleen is, maar het is zo moeilijk om het goed te hebben met elkaar.

Natuurlijk speelt er ook een ander soort kwaad mee: het mysterie van het overige lijden dat mensen elkaar niet aandoen, maar dat gebeurt. We lijden aan het werken, en we lijden aan het baren. En denk ook maar aan ziekten en natuurrampen. Ook dat wordt in de traditionele leer opgehangen aan de zondeval. De vraag is echter of dat zo bedoeld is in dit verhaal; of ziekten en natuurrampen, de mysterie van het lijden, te wijten is aan het handelen van de mens? Ik denk dat de verhalenverteller van Genesis geen verklaring heeft willen geven, maar wel een briljante observatie heeft geschreven.

Op het moment dat de mens van de boom van kennis van goed en kwaad eet, wordt hij, zo stelt God vast, aan God gelijk. En daarom moet hij uit het paradijs. Herinner je even dat ik zojuist zei dat dit verhaal geen journalistiek verslag is, dus niet een verslag achteraf hoe het gegaan is. Het gaat erom dat hij vertelt hoe de wereld in elkaar zit en waartoe dat zo gekomen is. En de verteller stelt vast dat de mens zich God kan wanen. En door zijn kennis ziet hij om zich heen hoe onparadijselijk de wereld eruit ziet. Wij zijn ons bewust van het lijden en het onheil in de wereld en lijden daaraan, juist door onze kennis ervan. En God? Die lijdt daar ook aan. Het lijden gaat niet buiten God om. Juist niet. Het is niet zo dat wij als mensen lijden en dat God daarboven staat. Nee, omdat wij aan God gelijk zijn, weten wij van het kwaad en lijden wij.

Het is een ondoorgrondelijk mysterie hoe dat lijden deel is uit gaan maken van de goede Schepping, en dit verhaal heeft daar geen verklaring voor willen geven. Het verhaal geeft er een gelovig kader aan. Met dat de mens kennis van goed en kwaad bezit en over elkaar en over de wereld voor god spelen, vervreemden mensen van elkaar, tot hun eigen schade en schande. Wat God samenbrengt, scheidt de mens in meerdere opzichten. Maar we zijn ons ook bewust van het onheil in de wereld, omdat we nu een keer die kennis hebben.

Dat lijden in de wereld gaat niet buiten God om; en dat heeft dit verhaal ook niet willen zeggen. Wel heeft het willen overbruggen dat ondanks dat lijden in de wereld, de mens wel goed is, zeer goed zelfs. Maar, aan God gelijk. Steeds in strijd levend met Hem en met elkaar. Er was één mens die dat heeft doorbroken. Die God en mens tegelijk wordt genoemd. Die liet zien dat het lijden niet buiten hem, buiten God omging. Die de tekenen droeg, toen hij zich weer levend liet zien aan zijn leerlingen. Een ongehavende Jezus zouden de leerlingen niet herkend hebben, ook niet als hij er precies zo uitzag als voor de kruisiging. Daarvoor is er teveel gebeurd. Alleen een God die ons lijden kent, kan ons erdoorheen trekken. Gods antwoord op een mens die aan God gelijk werd, is dat Hij aan een mens gelijk werd. Zo komt het paradijs weer in zicht. Een nieuwe Adam maakt alles goed; onder die belofte leven we, vandaag, tot aan de voltooiing van ons leven, en van de wereld.

maandag 16 april 2012

Proost! Op Jezus! - preek 15 april 2012

Tekst: Johannes 2: 1-11

Geluidsfragment/podcast

Ik wil graag een toost uitbrengen op het bruidspaar!
Van de ceremoniemeester heb ik tien minuten gekregen, dus ik zal extra snel praten.

En maakt u zich geen zorgen: dit wordt geen speech met flauwe grappen over het huwelijk, maar ook niet één waarin ik allemaal goede dingen zeg over het bruidspaar. Dat wordt vandaag al genoeg gedaan. En bovendien is het niet allemaal waar. Er wordt gefluisterd hier dat de bruidegom zo gul is dat hij de goede wijn voor het laatst bewaard heeft. Maar ik sprak net de bedienden, en die vertelden mij iets heel anders. Die zeiden dat het door ene Jezus van Nazareth kwam. En dat deze Jezus water in wijn heeft veranderd, en nog goede ook.

Jezus, waar zit je? Jezus? Ja, u zou het nu ook wel mooi vinden om hem te zien hè? Maar ik denk dat hij zich een beetje verschuilt. Ik ken Jezus vrij goed. Ik heb met hem op school gezeten. En hij was een bijzonder kind. Hij had iets met God. De antwoorden die hij gaf leken wel rechtstreeks van God te komen. En toch wilde hij ook nog veel meer leren en luisterde hij altijd goed naar de leraren. En dat deed hij niet omdat hij het beste jongetje van de klas wilde zijn. Hij bleef altijd aardig. Maar het leek wel alsof hij goed wilde leren hoe de wereld in elkaar zat. En ik heb altijd gedacht: hij gaat iets groots doen. En we hebben hem ook altijd daartoe aangespoord als hij weer iets moois vertelde of een waanzinnig briljant antwoord gaf. En dan zeiden we: Jezus, daar moet je iets mee doen! Jij kan iets van God laten zien in deze wereld. Maar Jezus was altijd erg bescheiden, en het duurde jaren voordat hij ermee naar buiten wilde komen. Tot vandaag. Ja, hij had nog wel een beetje hulp van zijn moeder nodig hoor. Die gaf hem een zetje. Want op een gegeven moment was de wijn op – hoezo is de bruidgom gul? En zijn moeder schoof hem naar voren en zei: doe maar wat hij zegt! Ik zag hem nog naar zijn moeder kijken van ‘mâhâm…’. Maar Jezus zei uiteindelijk: ‘Vul die zes grote vaten met water. Daarna moeten jullie er wat uitscheppen en aan de ceremoniemeester laten proeven.’ En toen proefde de ceremoniemeester – en hij is er nog beduusd van – het was de lekkerste wijn die hij ooit geproefd had!

Ik vind het wel een bijzonder begin van Jezus’ openbare optreden. Jezus is al begin dertig en heeft al die jaren geleerd en gesproken in besloten kring. Maar nu komt hij naar buiten en laat Hij iets van God zien. En het eerste wonder dat hij doet is water in wijn veranderen. Dat is een bijzonder begin hè? Dat doet me herinneren aan een ander verhaal. Het verhaal van Noach, ken je dat nog? Noach die met allemaal dieren op een boot drijft tijdens veertig dagen regen. En dat de boot dan droog komt te liggen. En wat is het eerste dat Noach dan doet? Ja, hij bouwt een wijngaard, maakt wijn van de druiven en bouwt een goed feestje. Ook dat is een goed begin.

En waar is het een begin van? Wat was er kort daarvoor gebeurd? Ja, toen had God met alle levende wezens op aarde een verbond gesloten. En met een heel bijzonder teken: precies, de regenboog. ‘Dit’, zei God tegen Noach, ‘is het teken van het verbond dat ik met alle levende wezens op aarde gesloten heb.’ En daar toostte Noach als het ware op. Op het nieuwe verbond met God. En dat is wat Jezus vandaag eigenlijk ook doet. Hij laat met het water dat hij in wijn verandert zien dat God zich met ons mensen wil verbinden. En zo maakt hij er werkelijk een feest van hier vandaag op deze bruiloft. Want tot nu toe was het maar eigenlijk een saai feest. Alsof we met zijn allen geen feestgevoel hadden. Er ontbrak iets op deze bruiloft. Er ontbrak iets aan ons leven. Het is verder wel allemaal goed geregeld hoor. O, hou op. Alles is zo goed geregeld dat je er helemaal kriegel van wordt. Overal zijn regeltjes voor van hoe het hoort; en vooral hoe het mensen het beste uitkomt dat het hoort. En die staan allemaal in de wet. En ook op deze bruiloft zijn er allerlei regeltjes. En daarvoor stonden die grote vaten er. Die waren er voor allerlei regels uit de wet voor de bruiloft. En of je je moet reinigen voor of na de maaltijd, of bij het trouwen of bij de huwelijksnacht weet eigenlijk niemand precies, maar er zijn overal regeltjes voor. Eigenlijk, zou je kunnen zeggen, was het bruidspaar vandaag niet meer dan getrouwd voor de wet. Zo hoort het, geregeld, en klaar.

Maar ja, dan is het feest gauw over, of de wijn gauw op. En wat doet Jezus? Hij verandert het water van die strenge regeltjes in wijn. Hij maakt van deze bruiloft een echt feest! En waarom? Omdat hij laat zien dat God zich met het bruidspaar wil verbinden. Net als bij Noach, die na het verbond met God een wijngaard plant en toost op het verbond met God. God wil bij ons feest betrokken zijn! Hij wil het niet zomaar laten bij hoe wij zelf alles zo goed en zo kwaad mogelijk regelen; Hij wil erbij zijn, en een echt feest ervan maken. Je zou kunnen zeggen dat God ervoor gezorgd heeft dat ons bruidspaar niet alleen voor de wet, maar ook voor de kerk is getrouwd. Net even ietsje meer. God zegt: Ik ga met jullie mee. Het bruidspaar, en ook wij, leven niet op onszelf; we hoeven niet alles zelf te doen en zelf te regelen. God wil zich met ons verbinden. Zonder God moeten we het wel allemaal zelf doen, en wordt het leven vol van saaie regeltjes. Maar met God is het leven een feest. Dat allereerst. Natuurlijk is het goed dat er ook allerlei regeltjes zijn. Want dat geloven een feest is betekent niet dat het ‘lang leve de lol is’. Natuurlijk niet. Het is een leven met elkaar, met God. En dus hou je rekening met elkaar. En probeer je te doen wat goed is. Maar eerst, eerst is het feest. Het is een feest om te geloven. Alle ernst, die komt nog wel. En die wijn zal niet alleen maar symbool worden voor het feest, maar ook voor het lijden dat Jezus ondergaat, omdat mensen zo graag vasthouden aan hun eigen leven, en God daar niet bij willen hebben.

Maar als je dit toch ziet, vandaag op deze bruiloft, waarin het platte water in een geurige wijn verandert, kun je toch niet anders dan blij zijn, en zeggen: ja, ik feest mee. En ook ik breng een toost, maar niet op het bruidspaar, niet op onszelf. Dus, bruiloftsgasten, we toosten op Jezus! Proost.

zondag 8 april 2012

Ezechiël in de Veertigdagentijd 2012: week 7



[tune Raveleijn klinkt terwijl Ezechiël door het doolhof doolt 1’00]
[van inzoomen naar uitzoomen op hele doolhof, en later weer helft inzoomen]

[voiceover:] Ezechiël, Ezechiël; wat dool je rond?

O, dag allemaal.
Fijn dat jullie nog één keer komen kijken naar wat ik te vertellen heb.
We hebben de laatste tijd erg veel meegemaakt.
We zijn als volk naar een ander land verdreven, waar we in ballingschap moesten leven.
En daar zijn we de weg een beetje kwijtgeraakt.
En ons eigen land is een puinhoop geworden.
En dus hadden we geen hoop meer dat we ooit de weg naar huis terug zouden kunnen vinden.
Het leek wel alsof we allemaal ten dode waren opgeschreven. Zo erg was het.

Maar God zei: als je geen hoop meer hebt, dan zal ik jullie nieuwe hoop geven.
Het is geen leven hier; maar ik zal jullie een nieuw leven geven!
En als jullie de weg kwijt zijn en denken dat je nooit meer thuis zult komen;
dan zal ik jullie de weg wijzen en naar huis brengen.

Goed, dat is mooi gezegd, maar eerst hier maar eens uitkomen…

[nieuw shot aan uitgang] Kijk eens; in één keer!

Jullie horen vandaag een verhaal over Jezus.
Met hem is ook veel gebeurd, weten jullie nog?
Maar uiteindelijk is het in Jeruzalem misgegaan.
Hij is veroordeeld en gestorven, omdat de mensen niet wilden horen dat ze moesten veranderen.
En zijn leerlingen gingen naar het graf toe om te treuren.
Ze dachten dat het helemaal voorbij was met Jezus.
Maar dat was niet zo.
Toen Maria aan het huilen was in de tuin kwam Jezus naar haar toe.
Hij leefde!
En Jezus zei tegen Maria: je moet hier niet in deze tuin rond blijven dolen, Maria. Ga naar huis, dan kom ik naar je toe, en naar iedereen die over mij vertelt.
Het verhaal over Jezus is niet voorbij; het gaat verder en door en door en door, zo lang als wij het allemaal blijven vertellen.

Maar mijn verhaal zit er wel op, jongens en meisjes.
We gaan naar huis! Zwaaien jullie me uit?

[treinstation Raveleijn]
Zo, hier zijn we dan op het station. Op weg naar huis.
Stap maar in.
Tot ziens allemaal!
[voiceover:] Eh, Ezechiël… Moet jij hier niet zitten? Jij moet toch naar huis, terug naar Jeruzalem?
O ja, natuurlijk, dom.
[wisselen]
Tot ziens allemaal!
Fijne Pasen!
[rijdt al dan niet weg; toeter locomotief]
[einde carnaval festival muziek]

De stem zegt: Leef! - Paaspreek 8 april 2012

Tekst: Ezechiël 37: 1-14 en Johannes 20: 1-18

Geluidsfragment/podcast

En eindelijk is het dan zover: het is Pasen! Met recht kan Pasen een hoogfeest worden genoemd. Omdat het ook een hoogtepunt is. Het is een feest waar we naar toegeleefd hebben. Een cadeau waarvan we natuurlijk wel wisten dat het kwam, maar het nog niet uitpakten. Omdat de weg er naartoe net zo belangrijk is als het uitpakken ervan. Maar vandaag is het dan zo ver en pakken we dan ook flink uit. We maken er een groot feest van! Je mag er ook best enige opluchting bij voelen. Het is zwaar geweest. Want in de veertig dagen voor Pasen hebben we het contrast met vandaag goed gevoeld. Zeker voor wie mee door de profetieën van Ezechiël is gegaan.

Ezechiël is een crisisprofeet die spreekt in de tijd van de Babylonische ballingschap. De crisis waarover hij het heeft praat hij de mensen niet aan. Die hebben ze zelf gemaakt. Ze zijn vervreemd geraakt van hun eigen wortels, van hun eigen land, en zijn toen verdreven uit hun land naar een ballingsoord. Gek genoeg de plaats waar het allemaal begon, toen Abraham daar uit Ur geroepen werd. Op deze oerplek is het volk Israël terug bij af. En we hebben gezien dat het een volk is geworden, zoals zo vele andere, met een bestaan zonder doel en zin; een mensheid zonder verhaal. Een mensheid zonder verhaal weet niet meer waar hij vandaan komt, en waar hij naartoe gaat. Hij leeft nu, en meer lijkt er niet te zijn. Reden te meer om alles uit het nu te halen, en alles uit jezelf, desnoods ten koste van de toekomst en van anderen. Een mensheid zonder verhaal is ook geen volk meer. Mensen hebben niets meer met elkaar. Geen gedeelde waarden en normen, geen gedeeld perspectief, gedeelde doelen. En vooral ook: geen visioenen meer. En dat zijn niet alleen maar dromen; die kunnen mooi maar ook zo individueel zijn. Visioenen zijn wereldomvattende beelden, waarin je als individu wordt meegenomen in een groter geheel, in een groter verhaal. Waarin je thuis kunt komen. Waarin het niet meer je eigen individuele overlevingsstrijd is, vol met bedreigingen, maar een gedragen verband tussen mensen en de wereld waarin wij leven.

Het volk Israël is dat verhaal kwijtgeraakt als ze in ballingschap zitten. Het verhaal van een God die de wereld maakte. En dan niet als uitkomst van een discussie over de vraag of de wereld nu wel of niet in zeven dagen in geschapen, dat is niet de kern van het verhaal. Het geloven waard is dat hoe dan ook God deze wereld geschapen heeft. Orde in chaos schept. Licht in de duisternis schept. De mens schept op de zesde dag, en hem op zijn eerste dag, de zevende, rust geeft. Dat is zijn bestemming: rust.

En het volk is het verhaal kwijtgeraakt van een God die kan horen als je bang bent, als je heel onzeker bent over je bestaan. Zeker als je het gevoel hebt dat het bijna een slaafs bestaan is geworden, waarin je totaal niets meer in te brengen hebt. Dat verhaal van God die zich kenbaar maakte met de naam ‘Ik ben er’ en het volk uit het Angstland Egypte leidde, door het water van de dood heen: dat is het volk vergeten.

En hoe zit dat met ons? Hoezeer geloven wij nog in dat verhaal? En in hoeverre kijken wij nog werkelijk kritisch naar wat we doen en niet laten? En als we naar de samenleving kijken, die Joods-christelijke wortels zegt te hebben; is dat verhaal niet erg afgestompt, geneutraliseerd? Wat is nou ons verhaal? Waar staan we voor? Voor de tolerantie waar we zo trots op waren, maar wat onverschilligheid bleek te zijn? Voor ons opkomen voor mensenrechten, waarmee we ons in de afgelopen tien jaar inmiddels in drie verwoestende oorlogen hebben gestort, lekker ver van huis: Irak, Afghanistan en Libië? Voor ons opkomen voor het rentmeesterschap van onze aarde; waarvoor de techniek allang voor handen is, maar we te lui en te gierig voor zijn om er echt mee aan de slag te gaan? Wat is nou ons verhaal, dat onze wortels en ons verleden verbindt met een visioen voor de toekomst? Of leven we enkel in het nu, als we heel eerlijk zijn? En als dat niet zo is voor jou voor jouw gevoel; hou dat dan vast, want het lijken de laatste restjes te zijn. En Europa? Wat is het verhaal van Europa; toch meer dan alleen een euroverhaal en één van bemoeienis van buitenaf over van alles en nog wat? Europa, dat zijn we toch zelf? En als we ons dan terugtrekken op onze eigen nationalistische vierkante millimeter; kom dan met een goed verhaal op die ene vierkante millimeter en vertel weer over waar we voor staan en wat ons visioen kan zijn; wat iets anders is dan een ideologie, want die heeft meer vorm dan inhoud. Vertel gewoon weer eens over God, die hoe dan ook de wereld maakte. Die orde schiep in de chaos en licht in de duisternis. Waarom? Omdat er anders geen leven mogelijk is. En Hij schiep leven. Hij schiep ons. En Hij zal bij ons zijn en ons leiden naar een beloofd land.

Misschien raakt u inmiddels wat geïrriteerd, omdat het toch feest is vandaag. Maar uw grootste irritatie komt nog. Want het is nog niet voorbij. Pasen is niet het feest van een belletje en dat op slag ineens alles anders is. Nee, kijk maar naar Ezechiël. De hand van God zet hem neer bij een dal vol met doodsbeenderen. Een massagraf. The killing fields, zoals we die kennen uit Cambodja. En niks ‘ping’ en ze leven weer. Nee, Ezechiël moet eromheen lopen. En daar gebruikt de schrijver hetzelfde woord als voor het erdoorheen trekken door het water van de Schelfzee tijdens de bevrijding uit het Angstland Egypte. Het Joodse Paasverhaal van nieuw leven door het water van de dood heen. Ezechiël mag niet op de tribune toekijken. Nee, hij moet er doorheen. Hij moet het aangaan. Het Paasverhaal doet er pas werkelijk toe, als hij het gezien, beleefd heeft. En zo is het ook voor ons. Geen Pasen zonder Goede Vrijdag. Geen hoogtepunt zonder dieptepunt. Een verhaal met alleen maar hoogtepunten is een vlak verhaal, en dus geen verhaal.

Hier in dit dal ligt de keerzijde van ons gecontroleerde leven, dat we verabsoluteren en niet meer relateren aan een verderreikend en verderkijkend verhaal. En die keerzijde is dit: dorre beenderen. Over en uit. Geen spiritueel verhaaltje bij te bedenken, of het moeten spirituele feel-good verhaaltjes zijn; kritiekloos.

En dan legt God de vinger op de zere plek. ‘Mensenkind,’ zegt God, ‘zullen deze beenderen leven?’ Nu zou een modern mens kunnen zeggen: “Wat is dat voor flauwe kul? Dood is dood. En bovendien, we weten het nou wel. Laat het nou. Het is onmogelijk als je het mij heel eerlijk vraagt”, zegt de moderne mens. Hij zegt: “Maar dat is dan meteen ook de reden dat ik in het hier en nu leef. Meer is er niet. Geen later als ik dat morgen niet zeker weet. Geen vroeger, want toen was alles anders. Geen visioenen; wat haal je je in je hoofd? En die krantenkoppen en die beelden op televisie, ik ken ze wel. Laat het nou. Het is teveel op te behappen; te weinig om te kunnen geloven. Want wat kun je nog geloven? Laat het nou. En als ik iets op Pasen wil horen, dan is het een opgewekt verhaal, met mooie beelden en zo. Maar overmorgen is het gewoon weer de alledaagse realiteit; en daar valt niets aan te doen.”

Zullen we zo niet reageren als God ons deze vraag ‘Zullen deze beenderen leven’ stelt? Als je heel eerlijk bent? Door deze vraag dreigen we de grip te verliezen om ons gecontroleerde leven. We zijn zo gewend geraakt om grip te krijgen op wat wij als de werkelijkheid zien. En deze vraag, ‘zullen deze beenderen leven’, die drijft daar de spot mee!

En Ezechiël zegt: ‘Gij weet het’. Een ontwijkend antwoord? Nee, Ezechiël weet dat hij te maken heeft met Eén die verder ziet dan wij kunnen kijken, die spreekt als wij stomgeslagen zijn, die ons wegen wijst die wij niet vermoedden als we verdwaald zijn, die hoop houdt en hoop geeft als het allemaal zinloos lijkt, die in Zichzelf blijft geloven als wij dat niet meer doen. En Ezechiël moet het onmogelijke doen, of althans: wat wij voor onmogelijk, en misschien zelfs voor aanstootgevend houden, omdat het ons uit onze zorgvuldig gevormde balans brengt.

Het onmogelijke gebeurt: er geschiedt een stem. Dezelfde stem die zei: Licht, en er was licht. Die stem, die Abraham deed wegtrekken uit Ur der Chaldeeën. Die stem, die Mozes riep om zijn volk te bevrijden uit de slavernij. Die stem die blinden deed zien, lammen deed lopen, Lazarus uit het graf deed opstaan. Die stem die zei: ik zal er zijn. Die stem brengt ons doemdenken aan het schudden. De aarde beeft staat er, komt in beweging. De botten die daar bewegingsloos liggen komen in beweging. En niet als een horrorverhaal uit het Spookhuis, maar als verdord visioen, dat weer tot leven komt. Terug naar het begin, toen de mens geschapen werd uit dode materie. Hij leeft!

Blijft het bij die rare visionaire verhaal? Nee, in de bijbel zijn visioenen ook heel concreet: ‘Mensenkind, deze beenderen zijn het volk van Israël. Het zegt: “Onze botten zijn verdord, onze hoop is vervlogen, onze levensdraad is afgesneden.” Profeteer daarom en zegt tegen hen: “Dit zegt God, de Heer: Mijn volk, ik zal jullie graven openen, ik laat jullie uit je graven komen en ik zal jullie naar het land van Israël terugbrengen. Ik zal jullie mijn adem geven zodat jullie weer tot leven komen, ik zal jullie terugbrengen naar je land. Wat ik gezegd heb, zal ik doen.’ Zo wordt het visioen concreet, een visioen van thuiskomen en op adem komen.

Deze God, die doet wat Hij zegt, heeft er alles voor over om de mens niet ten onder te laten gaan aan de chaos. Zijn stem die tot leven wekt, is een stem die zich niet neerlegt bij de dood, bij het einde. En die daarom zelf die doodsmacht te lijf is gegaan. In Jezus’ lijden en opstaan is Hij zelf door de dood heengegaan, en staat Hij op. ‘Zie de mens’ zei Pilatus. En de mens leeft! Wij leven! Hoe ons leven ook zal lopen, wij leven! We hoeven niet meer enkel in het nu te leven. Hoe angstig de momenten nu ook kunnen zijn, en onzeker. Je zult overleven, al ga je er nog zo aan onderdoor; daar doorheen vind je leven. De stem die leven schiep vanaf het begin vertelt een verhaal, dat ons meeneemt en doorgaat. Naar morgen, overmorgen, volgende week, volgend jaar, en tot in eeuwigheid, omdat wij gemaakt zijn om te leven. Hier en nu, en tot in de eeuwen der eeuwen.

vrijdag 6 april 2012

Het Paasverhaal nú compleet- Introductie Paaswake in Stille Week

Reeds vele jaren vieren we Witte Donderdag en Goede Vrijdag. Maar op de zaterdag daarna is het stil. Dit jaar vieren we voor het eerst een Paaswake. Wat misten we en wat is het eigen karakter van deze viering te midden van alle andere vieringen?

De vieringen van Witte Donderdag en Goede Vrijdag vertellen één verhaal: het verhaal van de voetwassing, het Laatste Avondmaal, het verraad en de overlevering, en daarna de veroordeling en kruisiging van Jezus. Daarmee is het verhaal van de Stille Week nog niet af. Er ontbreekt nog een stukje. En dat is het stukje waken bij het graf van Jezus als opmaat naar de Opstanding. Stille Zaterdag is geen pauze in het verhaal. ‘Nedergedaald ter helle’ zegt de geloofsbelijdenis over Jezus. Dat is meer dan een lot dat Hij ondergaat. Christus gaat in Zijn dood niet alleen ons levenden voor, maar ook de doden. Hij maakt de dood van binnenuit onschadelijk. Er gebeurt dus iets op Stille Zaterdag. Door Jezus.

En door zijn volgelingen. De Paaskaars is gedoofd. We verlieten de kerk in het donker. Op Stille Zaterdag steken de volgelingen weer een vuur aan. Om weer wat licht te krijgen. Ze lezen bij dat licht bij het vallen van de avond de verhalen van de schepping; over hoe God orde in de chaos schiep, in de aarde die ‘woest en ledig was’. En over hoe God licht schiep in de duisternis. Ze lezen over de Uittocht uit het angstland Egypte. Over de doortocht door de Schelfzee. Met het water van de dood voor zich riepen ze God aan om de achtervolgende Egyptenaren, en God spleet de zee en leidde ze door dat water heen, waar ze zelf nooit door hadden gekund. Zo schonk God leven door het water van de dood heen. Er klinken woorden van Gods trouw, van vertrouwen dat Hij ons niet loslaat en bijeen zal brengen, terug in het Beloofde Land.

Pas daarna klinken de woorden van de vrouwen die naar het graf gingen en zagen dat het graf open was en leeg. De Heer is opgestaan! Halleluja! De nieuwe paaskaars wordt aan het vuur aangestoken. De Paaskaars brandt weer en wordt de kerk ingedragen. Dankliederen klinken: ‘Licht van Christus! Heer wij danken U!’ Wanneer dat Licht de duisternis doorbroken heeft in de Paasnacht, komt de volgende ochtend de gemeente bijeen om bij het nieuwe morgenlied te vieren dat het Pasen is. Halleluja!

Zoals we het tot nu toe vierden was het verhaal dus nog niet af. Bij Witte Donderdag en Goede Vrijdag hoort dus nog het waken en het doorbreken van de duisternis van de dood met het Licht van de Paasnacht nog bij. Dat is de werkelijke afsluiting van de Stille Week. Witte Donderdag, Goede Vrijdag en de Paaswake zijn tezamen één dienst, omdat ze één ononderbroken verhaal vertellen. De bemoediging en groet klinken op Witte Donderdag, de zegen klinkt op Zaterdag na de Paaswake.

Op Paasmorgen, op zondag, gebeurt iets anders. Dan is de nieuwe realiteit al geschied. Het is al zover. Als het ochtend is en licht dat is het al gebeurd: het Licht heeft de duisternis al doorbroken. Hier is de Stille Week klaar, af. We beginnen opnieuw, op de Eerste Dag!

Wat betekent dit alles voor de liturgie in onze gemeente? Op Paasmorgen niet zo heel veel. Het is een dierbaar ritueel voor velen om het licht door te geven van de Paaskaars. Dat gaan we dus ook gewoon doen. Het enige verschil is dat de Paaskaars niet meer binnengebracht wordt, maar er al staat, brandend. Een morgenlied klinkt bij dat Licht, zoals een bekend lied zingt: ‘Morning has broken, like the first morning’.

De Paaskaars wordt dus binnengebracht tijdens de Paaswake op zaterdagavond. Dit doen we nadat we in de stilte en soberheid van Stille Zaterdag al wakend getuigenissen uit de Bijbel hebben gelezen over God, die zijn wereld geschapen heeft en zijn mensen trouw blijft. Zou Hij dat nu ook blijven in deze duisternis na Goede Vrijdag. Antwoord: ja! De getuigenis van de vrouwen bij het open graf klinkt, en van de leerlingen die zeggen: De Heer is opgestaan! We dragen de Paaskaars binnen, geven het licht door en zingen een loflied.

En dan? De liturgie vervolgt op oeroude wijze. In de vroege kerk was de Paasnacht de nacht waarin gedoopt werd. Dat gebeurde zo omdat de geloofsleerlingen, de catechumenen, het verhaal van de Stille Week hadden meegemaakt als afsluiting van hun catechese. Deze Stille Week vormt het hart van de liturgie van de kerk, en het kernverhaal van wat Jezus Christus voor ons heeft betekent. Na deze afsluiting, waarin ze het hele lijdensverhaal van Jezus hebben meegemaakt, werden ze gedoopt en mochten ze voor het eerst meedoen met het Avondmaal.

Maar waarom in de Paasnacht? Was dat niet iets oneigenlijks erbij wat het Feest van Pasen alleen maar langer en zwaarder maakte? Nee, juist niet. We zeggen op diverse plaatsen in onze gebeden, bijv. in doopliturgieën, maar ook in belijdenisliturgieën, dat ‘we gedoopt zijn in zijn dood’. Deze mysterieuze zin komt dan natuurlijk het meest tot zijn recht in deze Paasnacht, vlak na het sterven van Jezus op Goede Vrijdag, en de getuigenis van Zijn Opstanding. We hebben Jezus’ dood ‘meegemaakt’, en beleden hoe we geloven in Gods trouw dat Jezus’ dood niet het einde is. Wie na de getuigenis van Jezus’ opstanding wil meedoen met die beweging van Jezus’ volgelingen laat zich juist die nacht dopen. Ja, ik doe mee! Ik wil dat in Jezus’ dood en opstanding ook mijn leven gered wordt!

Daarom werd er gedoopt in de Paasnacht. Nieuwe mensen sloten zich bij de beweging aan. En iedereen in de kerk werd hierbij herinnerd aan zijn eigen doop. Wij gedenken in onze liturgie onze doop. Dat kan op veel manieren, maar we houden het simpel: we vullen symbolisch het doopvont met water, waar we in een kring omheen staan (net als op Witte Donderdag). We zingen een dooplied dat bij deze Paasnacht past.

Daarna vieren we kort het Avondmaal. Alweer? Nee, opnieuw. Op Witte Donderdag zei Jezus tijdens het Laatste Avondmaal: ‘doe dit tot Mijn gedachtenis’. Nu we gehoord hebben dat Hij leeft doen we dat dan ook tot Zijn gedachtenis, in de Paasnacht.

En er is nog een verhaal dat hierbij hoort; dat van de Emmaüsgangers. Twee leerlingen van Jezus zijn in verwarring over de Opstanding en lopen terug naar huis, ver weg van het toneel van alle gebeurtenissen rondom Jezus in Jeruzalem. Ze hebben het wel gehoord, maar ze snappen er niets van. Dan komen ze een onbekende Derde tegen, die voor hen met de bijbel in de hand verklaart wat er moest gebeuren met Hem: ‘Moest de Messias al dat lijden niet ondergaan om zijn glorie binnen te gaan?’ Ze wilden Hem uitnodigen, deze twee leerlingen. Hij sprak bemoedigende woorden. ‘Blijf bij ons, want het is bijna avond en de dag loopt ten einde’. Woorden van Goede Vrijdag; ze waken nog bij hun dode, maar slapen tegelijk. Ze hebben iemand nodig die hen wekt. En hun ogen gaan open als Hij het brood neemt, het zegengebed uitspreekt, het breekt en uitdeelt. Ze herkennen Jezus. De nagedachtenis uit de opdracht van Jezus op Witte Donderdag wordt dus in deze nacht een lévende nagedachtenis. We vieren het Avondmaal weer in de kring. Zijn Maaltijd brengt immers zijn verwonderde gelovigen samen.

De Paaswake is een sobere en ingetogen viering. De uitbundigheid is voor de Paasmorgen, op de Eerste Dag. In de Paasnacht wordt niet gepreekt; de lezingen en de symbolen en rituelen zeggen genoeg. De dienst is er geen van lange duur. Hij vindt wel ’s avonds plaats, eigenlijk liefst rond middernacht, maar in ieder geval als het donker is en de dag voorbij is. De dag begint bij zonsondergang volgens de Joodse gebruiken. Zo heten wij het Licht van Pasen welkom in deze nacht.

De Paaswake wordt gevierd op Stille Zaterdag om 22.00u in de Ambrosiuskerk, Waalwijk.

De volgende dag vieren we Pasen om 10.00u. Die krijgt een apart liturgieboekje, want de Stille Week is voorbij. Die is begonnen met Palmpasen, eveneens om 10.00u, waarvoor de kinderen Palmpasenstokken maken. En daar begint het verhaal…

Witte Donderdag: de Herder wast de voeten

Tekst: Ezechiël 34 en Johannes 13: 1-15

Geluidsfragment/podcast

Opvallend om juist vandaag op Witte Donderdag over de goede herder te lezen. De Goede Herder is een heel klassiek beeld voor Jezus, dat doorgaans op de tweede zondag na Pasen klinkt. Maar nu komt dat beeld van de Goede Herder tot ons in de Stille Week via Ezechiël. Deze Ezechiël is een crisisprofeet. Een kritische man dus. Begrijp hem goed. Hij praat de mensen geen crisis aan. Die maken ze zelf. Hij stelt alleen wel de juiste, en dat zijn de kritische vragen.

En de vraag die hij vandaag aan ons stelt is: wie is jouw herder? Dat lijkt nog een onschuldige vraag, maar de vraag gaat dieper. Een herder is iemand die bepaalt. Iemand die de agenda bepaalt. Die bepaalt wat je doet, wat je vindt, die waarden en normen stelt. Herders, dat zijn in de Bijbel machten die ons in hun greep hebben.

En dat maakt dat het beeld van de herder in de bijbel behoorlijk kritisch is. Want er zijn nogal wat machten die ons in hun greep houden in de wereld. Machten, die volgens Ezechiël voor alles oog hebben, behalve voor hun schapen. Dat maakt het beeld van de herder voor vandaag zeer actueel. Leiders die alleen om zichzelf denken en niet om wie hun zijn toevertrouwd. We hoeven maar een jaar geleden te kijken naar het begin van de Arabische lente, waarin we veel mensen, en vooral jongeren, in opstand zagen komen tegen hun zelfgenoegzame leiders. Maar de Arabische lente is ook een hele hete zomer, een verdorrende herfst en een ijskoude winter geworden. En tot op de dag van vandaag strijden mensen daar, en op zoveel meer plaatsen, tegen leiders die eerder aan zichzelf denken dan aan hun volk. De berichten uit Syrië zijn ontluisterend; de verwoestingen maar ook het consumeren van de leiders dat naar buiten komt, waarbij het lijkt alsof er niets aan de hand is.

Daarover gaat het bij Ezechiël, over politieke machten, als het over de herders gaat, die wel de schapen gebruiken voor hun nut, maar hen niet hoeden. Maar Ezechiël gaat nog een stapje verder. Hij spreekt ook over het nutteloze, of de nuttelozen. Schapen aan wie de herder niets heeft voor zijn eigen nut. Over de verjaagde en verdwaalde dieren, over de gewonde en zieke dieren. Ook zij vallen onder de verantwoordelijkheden van de herders, of ze nou willen of niet. Maar ze willen het niet. Deze schapen worden afgeschreven. Ook hier ligt de actualiteit dichtbij en hoeven we niet eens zover te zoeken. We collecteren zo dadelijk voor de Voedselbank… Je kunt een hele zinnige discussie opstarten over hoe het zover heeft kunnen komen en wat de eigen verantwoordelijkheid is van mensen. Als we maar beginnen met de gedeelde mening dat het schandalig is dat een Voedselbank bestaansrecht heeft.

En dat brengt ons bij onszelf. Hebben wijzelf een herder nodig? Of redden we het zelf wel? Zeker in tijden dat het goed gaat, zullen mensen antwoorden dat ze het zelf wel redden. En dat is ook goed. Een herder wil niet betuttelen. Maar toch blijft de vraag staan wie je herder is. Er zijn bij ieder van ons wel degelijk zaken, die in verborgen zin, ons denken en doen bepalen. Die bepalen hoe wij tegen mensen aankijken, en hoe wij handelen in ons leven. Daar leven we onbewust mee. En zo krijgen onbestemde machten vrij spel. Wie is jouw herder? Wie leidt jou, wat bepaalt jou?

Dat kan ook een kwetsbare vraag zijn. Wie zou nog mijn herder willen zijn? Is er nog iemand die naar mij vraagt? En die naar mij zoekt, als ik verdwaald ben. Die mij belangrijk vindt, als ik me zinloos voel of zelfs nutteloos ben. Dus ook als het niet zo goed gaat. Als ik in lappenmand zit. Of maar niet vooruit kom in mijn leven. Of oud wordt. En veel verlies aan spontaniteit en vitaliteit. Wie is dan nog mijn herder? Wie blijft er naar mij vragen? Wat als mijn kwetsbare kant de overhand krijgt, en mijn masker van mijn eigen zelfherderschap afvalt… Wie is dan mijn herder?

In de profetie van Ezechiël vertelt God dat Hijzelf die herder zal zijn. En dat Hij een herder zal zijn die zijn verdwaalde schapen terughaalt, ze zoekt en ze redt. In plaats van dat hij wegduikt voor zijn verantwoordelijkheid. Een herder die ze naar een goed bewoond land brengt en voor ze zorgt. Die ze laat rusten en zich bekommert om de zieke en gewonde dieren. Verderop geeft Hij die herder een naam: David, mijn dienaar. Dat kan natuurlijk niet David zelf zijn, want hij is de grote koning uit het verleden. Maar hij staat wel symbool voor het type herder dat God wil zijn voor zijn volk. Een dienaar. Hij sluit een vredesverbond, en maakt het land veilig om in te wonen. En dat land zegent Hij, ook in het weer: Hij zal het op gezette tijden laten regen. Het zal regen zijn die zegen geeft. Het regent, het zegent. ‘Ze zullen beseffen’, zegt God, ‘dat ik de Heer ben wanneer ik het juk breek waaronder ze gebukt gaan, en ze uit handen van hun onderdrukkers red.’

Het is die God die als een herder wil zijn, die eerder het volk uit het Angstland Egypte redde van de onderdrukking en de angst, waardoor het volk van een niemand een iemand werd, en een verhaal kreeg. Een verhaal van bevrijding door het water van de rode zee heen. Het verhaal van het Joodse Paasfeest dat op deze avond klinkt, als Jezus het laatste Avondmaal viert. God hoorde de jammerklachten en de moeite en de angst daar in Egypte. En hij trok het lot van het volk zich aan en liet zich kenbaar maken onder de naam: Ik zal er zijn. Hij is een God die naar mensen toekomt in hun leven, die mens werd in Jezus Christus. En hij, Jezus, die nazaat van David, is de beloofde herder. En hij dient; hij wast zijn leerlingen de voeten. Hij voelt zich niet te goed. Hij maakt zich kwetsbaar bij wat voor mensen kwetsbaar is. En ze hoeven zich niet te schamen; wij hoeven ons niet te schamen. We mogen er zijn; voor God. Niet omdat we Hem van nut zijn. Maar omdat Hij ons ter wille wil zijn. Omdat Hij ons belangrijk vindt, hoe we er ook voor staan. Dat we er niet zo best voorstaan, dat moge na al die Ezechiël teksten wel helder zijn. Maar ook dat zal Hij van ons wegnemen, opdat er niets in de weg zal staan om voluit mens te zijn, als we ons onder Zijn herderschap scharen.

zondag 1 april 2012

Jezus’ weg door onze puinhoop: preek 1 april 2012

Tekst: Ezechiël 33:21-33 en Marcus 11: 1-11

Geluidsfragment/podcast

In de tijd waarin we ons voorbereiden op Pasen lezen we uit de profetieën van Ezechiël. Hij is een echte crisisprofeet. Hij spreekt tijdens de Babylonische ballingschap, waarin het volk Israël uit haar land is verdreven. En daar, in den vreemde, moet het volk nadenken over hoe het zover heeft kunnen komen dat het volk verwijderd raakte van zijn roots. En gek genoeg doet het dat op een plek waar juist haar begin ligt. Ze verblijven namelijk in het dal van de Chaldeeën. Van daaruit werd indertijd hun aartsvader Abraham geroepen om zijn land en zijn familie te verlaten en met God mee te gaan, naar een beloofd land.

Maar die belofte is een puinhoop geworden. Letterlijk. Het land ligt in puin. En het volk is verdreven, en leeft ontheemd in den vreemde. Maar wat of wie is er nu eigenlijk vreemd? De reden dat het volk verdreven is, is dat ze niet meer thuis zijn in hun land. Zij zijn ervan vervreemd. Vervreemd van hun eigen wortels, die lagen in het verbond met hun God. En dat verbond dat stond ergens voor. Zoals je in een relatie ook normen en waarden deelt, zo deelden God en zijn volk normen en waarden. De manier waarop ze in het leven stonden was bepalend voor hun relatie. En dat werd vastgelegd in tien geboden, tien omgangsvormen, en daarnaast allerlei verfijningen daarvan. Zo zou het leven tot een beloftevolle bloei komen.

Niet dus. Het volk hield er andere omgangsvormen op na. Het was een samenleving waarin het op allerlei vreselijke manieren niet deed waar ze voor stonden. Mensen waren elkaar en God ontrouw. Er werden mensen vermoord in winkelcentra, op scholen. Er werden kinderen misbruikt. Mensen werden rijker door met het hun toevertrouwde geld te speculeren en zo ongeoorloofde risico’s te nemen. Mensen buitten hun land uit om op korte termijn te winnen, maar het land voor de lange termijn uit te putten en te vervuilen. Mensen hielden verschillen in kansen in stand. En zo werd de mens heerser in een machtig staaltje verdeel-en-heerspolitiek en won de winnaar alles, en bleef de verliezer met lege handen staan. Zo raakten de mensen zèlf vervreemd van het hun beloofde land, en keken ze met een schuin oog naar God, waarom Hij het hun onmogelijk maakte. Maar het was niet meer dan een consequentie van hun eigen daden. Van onze daden.

Want dat is wat Ezechiël duidelijk moet maken, al willen de mensen het niet horen. Hij moet de mensen duidelijk maken dat zijzelf betrokken zijn bij de taferelen die zich afspelen. En daarom gebeurt er iets opvallends in de tekst van vandaag. Misschien was het u al opgevallen. Eerst horen we het bericht dat ‘de stad is gevallen’. Die stad, dat is natuurlijk Jeruzalem. Maar voordat dit bericht komt, staat er, krijgt Ezechiël weer stem. En hij moet het volk tegenspreken als ze denken dat ze de eigenaars zijn van het land. Zij denken dat ze als erfgenamen van Abraham de rechtmatige eigenaars zijn en dat God daarmee in zal stemmen. Maar zoals zo vaak maakt het volk een verwarring tussen hebben en zijn. Hun identiteit hangt niet af van het hebben van het beloofde land, maar of ze leven volgens de belofte, of ze die belofte zijn. En in hun daden laten ze dat niet zien. Ze zijn zichzelf niet. Ze zijn niet het volk, dat God voor dit beloofde land bestemd had. En dus kunnen ze er geen aanspraak op maken. Sterker nog, onder hun handen wordt dat veelbelovende land weer wat het was voor de schepping. Chaos. Zeer goed was de mens, samen met zijn partner. Weggeroepen uit de chaos. En God zei: Licht. En er was licht. Maar dat woord heeft voor niets geklonken. Het land is verworden tot een plek, waar mensen hun leven leven in het geheim, in het duister, om hun ware aard niet aan het licht te laten komen. Het lijkt allemaal voor niets geweest. Abraham lijkt voor niets uitgetrokken te zijn uit Babel en Mozes lijkt voor niets weggetrokken te zijn uit Egypte. Net zoals het volk weer terug is in het dal der Chaldeeën is het volk terug bij af. En dat moet het volk eerst voorgehouden worden voor ze het uiteindelijke bericht krijgen: de stad is gevallen…

Waarom moet dat ervóór klinken? Waarom moet het volk eerst gehoord hebben hoe ze er zelf aan toe zijn en hoe ze geen aanspraak kunnen maken op de belofte? Dat is omdat de boodschap van het vallen stad echt tot hen moet doordringen. Het is hún stad. Nee, niet zomaar een stad ver weg, of de stad van een ander volk die ze weer in bezit moeten nemen. Nee, het is hún stad. Het gaat over hèn. Het gaat over ons. Er is geen ontkomen meer aan. De werkelijkheid van wat we om ons heen zien gebeuren komt zo dreigend op ons af en kan ons naar de keel vliegen. De wereld is geen wereld waarin veel kwade dingen buiten ons gebeuren. Wij zijn er zelf met huid en haar bij betrokken. Of het nu schietpartijen zijn, milieurampen, moord, misbruik, rivaliteit tussen mensen, arbeidsomstandigheden in een telefoonfabriek, vluchtelingen die omkomen op zee, of wat ook maar: wij staan er niet buiten. Het gaat over ons. We kunnen er niet omheen. Er is geen excuus, nee, ook niet in alle redelijkheid. Op zijn best maken we er met elkaar een georganiseerde bende van.

De stad die gevallen is, is dus onze stad. Jeruzalem. De stad van hoop. Van vrede. Van einde aan rivaliteit. Einde aan verschillen tussen rijk en arm en tussen wie wel en wie niet te eten en te drinken heeft. Een stad waar iedereen thuis is. Onze stad. Nee, niet die stad van anderen, of van een desillusie, van iets dat toch niet te verwezenlijken is, of alleen maar door anderen onmogelijk wordt gemaakt. Het is niet Homs, of een van de andere vele steden die door bruut geweld van anderen vallen. We kunnen het niet afschuiven. Het is onze stad die valt. Jeruzalem.

Maar wat moeten we er nu mee? Alles wat Ezechiël zegt voordat hij het bericht krijgt dat de stad is gevallen is bedoeld om duidelijk te maken dát zij, dat wij, er iets mee moeten. Dat we niet zomaar op de puinhopen weer kunnen opbouwen. Maar dat we beseffen dat het onze puinhopen zijn. En dat we dan misschien wel met recht met onze handen in onze haren zitten van: ja, en wat moeten we hier nu mee? Wat kunnen we er nu aan doen? Niets toch? Zo is het nu eenmaal. Opruimen en weer doorgaan! Nee dus. De stad is gevallen. Voel. En voel je machteloos, maar tevens deel van dit verhaal. Het is onze puinhoop.

En dan komt het volgende verhaal. Dan komt in het volgende verhaal iemand op een ezel aanrijden. Wonderlijk. Een vreemde attractie. Geen gezicht eigenlijk, een koning op een ezel. Hij komt diezelfde stad binnen die gevallen is. En al is de stad hier niet letterlijk gevallen; het blijft de stad van vrede die niet in vrede is. De stad van de vervallen droom, dat kapotte visioen. Dat verhaal waaraan wij niet meer meededen omdat we te druk met onszelf waren. De stad waarvan die man op die ezel zou zeggen dat hij hem zou afbreken en in drie dagen weer op zou bouwen…

Wat betekent deze man voor die stad? Wat betekent hij voor ons? En wat maakt dat de mensen ineens gaan zingen van ‘Hosanna! Gezegend hij die komt in de naam van de Heer!’? Het is net als bij Ezechiël alsof de mensen, alsof wij ineens stem krijgen, terwijl alles ons naar de keel vliegt. Terwijl de realiteit van die vervallen stad, van dat vervallen visioen, zo hevig op ons af komt, zingen we. ‘Gezegend is hij die komt in de naam van de Heer.’ En hij wandelt onze vervallen stad binnen, deze messias. En hij weent om onze stad. Hij weent om het verhaal dat wij vergeten zijn. En hij gaat de weg die wij eigenlijk zouden moeten gaan. Hij is als geen ander doordrongen van de vervallen staat van de stad, van de vervallen staat van onze levens. En van onze met stomheid geslagen zijn. Hij geeft ons woorden die we amper kunnen dragen. Wat zingen we eigenlijk? ‘Gezegend is hij die komt in de naam van de Heer.’ Hij gaat ons voor. En hij gaat ons voor in onze stad op de weg die wij zouden moeten gaan. Maar die hij voor ons gaat in onze plaats. Hij voltooit die weg. De boodschap die wij niet kunnen dragen en die voor ons een aanstoot is, namelijk dat onze stad, dat ons leven vervallen is, draagt hij tot het einde. Om weer van voor af aan te kunnen beginnen. Bij nul.

En wij? Wij kunnen niet achterblijven. Wij worden mee deelgenoot. Hij gaat de weg door die vervallen stad, de ondergang tegemoet. Omwille van dat visioen. Omwille van die vele naamloze doden, slachtoffers van geweld. Omwille van die meisjes en jongens die wel een naam kregen en symbool werden van hun onvoorstelbaar leed. Omwille van hun daders. Omwille van de mensen die het wel wisten maar niets deden. Omwille van onszelf die het nieuws gade slaan en vinden dat ze er toch niets aan kunnen doen. Omwille van wat dichtbij gebeurt tussen mensen en niemand weet waarom eigenlijk. Omwille van die mensen, omwille van ons, huilt hij, onze messias, Jezus Christus. Ondanks zijn eerdere scherpe woorden, is er geen verwijt meer, geen woord op zijn lippen dat zegt: ga zelf. Nee, hij gaat, en hij geeft ons woorden: ‘Gezegend is hij die komt in de naam van de Heer.’ We zullen de woorden niet eens kunnen volhouden. Ook die zullen verstommen en verworden tot: kruisig Hem! Omdat het ondenkbaar is dat iemand ons zou kunnen dragen. Onze tranen zou kunnen drogen. Onze handen en voeten weer kracht zou kunnen geven. Ons níet aan ons lot zou overlaten. Maar hij doet het. Onze vervallen stad breekt hij af en bouwt hij in drie dagen weer op. Zou het? We zullen het zien.

Ezechiël in de Veertigdagentijd 2012: week 6



Ezechiël 33: 21-33

[Sprookjesbos; intro Paddenstoelen]

[shot ergens in het Sprookjesbos]
Dag allemaal!
Jullie zullen je afvragen wat ik, Ezechiël, nu in het Sprookjesbos van de Efteling doe.
Dat snap ik. Je verwacht een profeet uit de Bijbel, die serieuze dingen te zeggen heeft namens God, toch niet in een bos, waar allemaal sprookjes worden verteld?
Want sprookjes zijn niet waar gebeurd.
Maar wat ik als profeet namens God moet zeggen is natuurlijk wel waar, en heel serieus.

[voor of in het Sprookjesboomtheater]
Ik zal je uitleggen waarom ik hier ben.
De Israëlieten praten veel over me.
Ze zijn altijd weer benieuwd wat ik te zeggen heb.
En dan zeggen ze: Kom! Laten we gaan luisteren wat God ons te zeggen heeft!
En dan zitten ze hier allemaal. En dan luisteren ze naar me.
En ze knikken ook allemaal dat ik gelijk heb en dat het belangrijk is wat ik namens God zeg.
Maar als ze hier weggaan, dan is het net alsof ze niet hebben gehoord wat ik zeg.
Als ik over liefde heb gesproken, dan knikken ze allemaal dat het heel belangrijk is om lief voor elkaar te zijn.
Maar als ze weer naar huis gaan, dan denken ze alleen maar aan zichzelf.
En als ik zeg: we kunnen met zijn allen iets moois van de wereld maken als we nu met elkaar aan de slag gaan, dan knikken ze allemaal dat ze mee willen doen,
maar als ze weg gaan, dan vallen ze gewoon in slaap
[shot doornroosje overkant]

[terug in het theater]
Ik ben dan wel een profeet van God,
die namens God moet zeggen dat mensen moeten veranderen.
Maar ik ben niet meer dan een attractie voor ze!
Ze vinden het leuk om naar me te komen luisteren, maar ze doen er niets mee!
Het lijkt wel alsof ik een soort zanger ben van liefdesliedjes,
die een mooie stem heeft en goed kan spelen, net als hier in het Sprookjesboomtheater.

Maar ik ben toch geen zanger van liefdesliedjes?
Nee, ik heb hele serieuze dingen te zeggen.
Sterker nog, het is eigenlijk helemaal niet zo leuk wat ik te vertellen heb aan de Israëlieten.
[Danse Macabre begint; Ezechiël gaat zitten]
Ik vertel geen verhalen over hoe mooi de wereld kan zijn.
Nee, ik zeg dat de Israëlieten een puinhoop van hun land hebben gemaakt,
en dat ze moeten veranderen als ze weer een mooi leven willen hebben in hun eigen land.
Ze hebben er zo’n puinhoop van gemaakt in hun eigen land dat God hen heeft weggehaald uit hun land
en in een ander land in ballingschap heeft laten wonen ver weg van huis.
Hun land is een puinhoop geworden,
en het land wordt alleen maar weer mooi als de Israëlieten veranderen
en er iets moois van willen maken.
Dan mogen ze weer naar huis.
Maar dat horen ze niet.
Ze horen alleen maar dat het weer mooi kan zijn,
en niet dat ze moeten veranderen.
Want dat willen ze niet horen.

Jullie horen vandaag een verhaal over Jezus
Op hem komen ook veel mensen af als hij Jeruzalem binnenrijdt.
Ze kennen Jezus van de verhalen.
En ze willen er graag bij zijn.
Ze zijn benieuwd wat hij gaat doen.
Voor de mensen is hij eigenlijk ook een attractie.
Ze vinden zijn verhalen mooi,
maar luisteren ze ook echt als Jezus vertelt dat ze moeten veranderen,
om te zorgen dat de wereld ook echt mooier wordt?

Jezus vertelt geen sprookjes,
en Jezus is geen attractie.
Hoe leuk de mensen het ook vinden dat ze erbij zijn bij de intocht in Jeruzalem,
Jezus wil de mensen duidelijk maken dat ze moeten veranderen,
en dat het anders helemaal misgaat.

[gerommel Danse Macabre – shot poort Raveleijn]

En het gaat mis.
Jezus gaat Jeruzalem binnen, en de mensen vieren feest.
Maar als ze weggaan zullen ze zeggen dat ze Jezus niet meer willen horen of zien.
Dat hij wegmoet.
Dat hij zelfs gevaarlijk is.
Daarom gaan jullie versierde kruisen maken.
Omdat de mensen bij Jeruzalem vandaag blij zijn met Jezus en feest vieren
maar morgen zeggen dat ze van hem af willen,
omdat ze Jezus als attractie een beetje zat zijn

Maar Jezus’ verhaal is geen attractie, geen sprookje.
Het is een waar verhaal, dat zal overleven.
Dat horen jullie volgende week.

Ezechiël in de Veertigdagentijd 2012: week 5



Ezechiël 33: 1-20

Dag allemaal!
We zijn hier vandaag op een voetbalveld.
Want ik wil jullie graag iets uitleggen over wat God tegen de Israëlieten gezegd heeft.

Kijk, het volk Israël leeft in ballingschap.
Ballingschap betekent dat we zijn meegenomen door een ander volk naar hun land,
en dat we niet meer naar huis mogen.
En ik ben hun profeet.
Dat betekent dat ik een soort scheidsrechter ben.
Ik moet de Israëlieten zeggen wat ze goed en fout doen.
Maar moet je altijd goed doen, of is het ook wel eens een keer genoeg?
Daar gaat het vandaag over.

Kijk:
Dit is één van onze Israëlieten.
Dat kun je wel zien hè; hij is één van ons, met zijn RKC shirt.
Zijn moeder zei altijd: meedoen is belangrijker dan winnen.
Maar dat is flauwe kul natuurlijk; hij wil gewoon winnen.
Zijn vader zei: met eerlijk spel win je ’t wel.
Ja, daar zit wat in.
Maar soms is het best moeilijk om eerlijk te blijven spelen.
Kijk maar.

Vandaag speelt onze Israëliet tegen een ander volk.
En daar is hij [Jochem] één van de sterspelers van.
Nu dacht onze Israëliet: nou, die kan ik nog wel aan.
Maar het vervelende was: er is er nog één van! [Tijn]
En deze twee maken het onze Israëliet heel lastig.
Kijk maar.

[nieuw shot]

[fluitsignaal]
Onze Israëliet heeft de bal,
maar de twee spelers van het andere volk komen op hem af,
duwen hem omver en gaan met de bal ervan door.
Onze Israëliet is erg boos.
Dus hij komt woedend naar mij als scheidsrechter toe en zegt:
‘Ze spelen niet eerlijk’!
Dat klopt, maar betekent dat dat jij niet eerlijk moet gaan spelen?
Nee, dus gewoon door gaan met eerlijk spelen.

[nieuw shot]
Maar ja, hoe eerlijk onze Israëliet ook speelt,
de spelers van het andere volk spelen zo oneerlijk en zitten hem dwars,
pakken de bal met hun handen vast, duwen hem omver.
En, ze dreigen te gaan scoren!
En dan gebeurt het:

[buiten beeld – nieuw shot op Ezechiël]

onze Israëliet heeft er zo genoeg van dat hij de speler die gaat scoren onderuit haalt.

[nieuw shot]
Hij ligt kermend op de grond.
En ik als scheidsrechter: ik moet hem wel een rode kaart geven.
Weer is de Israëliet heel boos.
Hij zegt dat hij de hele wedstrijd toch eerlijk heeft gespeeld,
en dat hij nu na één foutje niet meer mag meespelen.
En hij is boos op mij; alsof ik de schuldige ben.
Maar hij heeft het toch zelf gedaan?
Natuurlijk is het belangrijk dat hij de hele tijd eerlijk heeft gespeeld,
maar ik kan toch niet daarom zeggen dat het niet uitmaakt dat hij vervolgens
een speler onderuit trapt?
Nee, het is voor God niet eens zo belangrijk of je eerder goede dingen of slechte dingen hebt gedaan; het gaat erom of je nú goede dingen doet, en eerlijk speelt.
Maar da’s logisch toch?
Of, zoals Johan Cruijff zou kunnen zeggen: met een rode kaart ken je niet scoren!

Vandaag horen jullie in de kindernevendienst een verhaal over Jezus die bijna in Jeruzalem aankomt.
Dat is zijn doel.
En Hij heeft al heel veel goede dingen laten zien:
Hij heeft zieken genezen, wonderen verricht, mensen getroost en mooie dingen gezegd.
Alleen zijn er ook mensen die dat niet zo leuk vinden.
Ze pesten en zijn treiteren hem voortdurend,
en het zal alleen maar erger worden.
En Jezus denkt: kan ik nu maar beter niet stoppen,
heb ik niet al genoeg gedaan?
Nee, Jezus moet doorgaan. Hiervoor is Hij gekomen.
Jeruzalem is zijn doel!
Als Hij nu niet doorgaat is het allemaal voor niets geweest,
ook al heeft Hij nog zoveel goeds gedaan.
Dus Jezus gaat door.

[nieuw shot]
Nou jongens, nu ik.
[Ruben in het doel]
Ik ben eigenlijk niet zo’n goede voetballer.
Ik kan de bal wel raken,
maar ik weet nooit waar hij heen gaat…
[trapt, beeld schiet weg; geluid kapot glas]
Huberto: WIE HEEFT DAT GEDAAN?
[Ezechiël rent weg] Tot volgende week!