zondag 27 februari 2011

Zorgen moet je doen, niet maken

Tekst: Jesaja 49: 13-18 en Mattheüs 6: 24-34

Was het maar zo makkelijk. Was het maar zo makkelijk dat we ons geen zorgen hoefden te maken. Dag in, dag uit maken we ons zorgen om van alles en nog wat. En vult u zelf maar in waar u de afgelopen week zorgen om gehad heeft. Dat kunnen materiële zorgen zijn om geld en goed – rekeningen die nog betaald moeten worden, problemen en uitdagingen op het werk, allerlei praktische zorgen over hoe je dingen regelt en op elkaar afstemt, niet in de laatste plaats werk- en privézaken – maar ook zorgen om mensen. En vaak mengen die zorgen zich, omdat zorgen om mensen vaak ook gepaard gaan met hun zorgen om bijvoorbeeld een baan en allerlei andere praktische zaken die vastzitten aan iemands problemen. Je kunt er heel druk mee zijn. En dan zegt Jezus: maak je geen zorgen. En aan het eind: zoek liever eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, dan zullen al die andere dingen je erbij gegeven worden. Ja ja.

Alle stukjes van de Bergrede hebben een soort extremiteit in zich. En soms klinken ze een beetje wereldvreemd. Of het nu om de zaligsprekingen gaat, of om de verschillende verscherpingen van de wet van Mozes; je kunt gauw het gevoel krijgen: ja, maar zo werkt het niet in de wereld. En dat klopt ook. Zo werkt het niet in de wereld. Wie zich dus klem voelt zitten tussen de praktijk van het leven van alledag en deze teksten, zit dus precies op de goede plek. Het beeld dat Jezus door de Bergrede schetst van het leven in het Koninkrijk van God is niet over het beeld heen te leggen dat wij van de wereld hebben en van wat wij om ons heen zien elke dag. Niks van wat Jezus in de Bergrede zegt is dan ook vanzelfsprekend. En daarom moet het besproken worden, benoemd. En gedaan. Want woorden hebben in de Bijbel altijd de bedoeling om werkelijkheid te worden, om gestalte te krijgen, in mensen en hun daden. Jezus is de verpersoonlijking daarvan. Hij wordt wel het vleesgeworden Woord genoemd. Dat betekent dat wat in de Bijbel gezegd wordt, in Hem gestalte krijgt, zichtbaar wordt. En Hij zegt het voort.

Wie zich dus, al is het maar een beetje, klem voelt zitten tussen Jezus’ oproep en het leven van alledag, zit dus op de goede plek. En van daaruit wil ik met u zoeken naar waar het dan op aan komt in het leven hier in deze wereld, levend vanuit het perspectief van dat Koninkrijk van God.

Wat doen zorgen met mensen? Twee dingen: zorgen maken ons afhankelijk, en zorgen ondermijnen ons vertrouwen. Het eerste, dat zorgen ons afhankelijk maken, kun je meevoelen als je denkt aan momenten dat je grote zorgen had om praktische dingen. Dat bepaalde doelen niet gehaald worden op het bedrijf, je werk- en privézaken niet op elkaar kunt afstemmen, je twijfelt over of je op je plek bent in een baan of in je studie, of om de hoogte van je pensioen, voor nu of later, om de staat van je auto en hoe lang die nog meegaat, het onderhoud van je huis en verzin maar zelf wat je op dit vlak tegenkomt. Op zich is het niet erg als je deze zorgen hebt, maar ze kunnen als het ware onafhankelijk worden van al het andere, hun eigen leven gaan leiden, en jou afhankelijk maken. Zodat je er vaak aan denkt, ook ’s nachts, of op andere manieren niet lekker in je vel zit. En dat frustreert, jezelf en mogelijk ook de mensen om je heen, op wie je je afreageert.

Nu is het mogelijk dat je denkt die zorgen beheersbaar te houden door hard te werken, maar er kan een moment komen dat blijkt dat je helemaal niet meer de regie hebt. Dat je eigenlijk alleen nog maar aan het reageren bent, in plaats van aan het ageren. Alles wat je doet wordt dan een reactie op iets dat gebeurt, in plaats van dat je zelf je zorgen de baas bent. En dan wordt het alsof je iemand bent met schulden die de ene schuld inlost door de andere en daardoor eigenlijk in een steeds lastiger pakket komt; met steeds hogere schulden en een steeds hogere rente.

Het tweede, dat zorgen ons vertrouwen ondermijnen, gaat dieper. Wie afhankelijk wordt van zorgen, dus afhankelijk wordt van iets buiten hem, is overgeleverd aan de grillen van die zorgen. Net zoals je je overgeleverd kunt voelen aan dat bedrijf, of juist een klant, die verkeerde rekeningen stuurt of ze niet betaald, of verkeerde dingen regelt, waar je je mateloos aan kunt ergeren. Ook deze zorgen zijn op zich niet zo erg, maar wel als ze je gaan beheersen. Want dan wordt jouw welbevinden, jouw levenscomfort, afhankelijk van iets buiten je waar je geen grip op hebt. En in het ergste geval tast het je zelfvertrouwen aan, omdat je niet meer in staat bent goed voor jezelf te zorgen. Nu is het zeker waar dat je niet alles in de hand kunt hebben, maar het gaat erom hoe afhankelijk je je daarvan opstelt, of voelt. En ik denk wel eens, kijkend naar de publieke opinie in ons land, dat alle angst en agressie en alle strijd tussen bevolkingsgroepen mede is ingegeven door een gebrek aan vertrouwen. Omdat het leven zo complex is geworden, wereldwijd en omdat mensen zich afhankelijk voelen van grote onpersoonlijke instituten als overheden, energiemaatschappijen, pensioenfondsen, banken en noem maar op. En mensen die daar tegen te hoop lopen voelen zich een speelbal van de maatschappij, maar ontberen het zelfvertrouwen om deel te nemen aan die samenleving, met oog voor de hele samenleving.

Maar het meest kwetsbaar zijn de mensen die aan die zorgen ten onder gaan, en overspannen raken. Nu is niet elke overspannenheid hetzelfde, en liggen er altijd tal van persoonlijke factoren en ervaringen aan ten grondslag. Maar als aanleiding nekken concrete zorgen en gebrek aan vertrouwen en zelfvertrouwen iedereen die overspannen raakt. En door alle persoonlijke ervaringen en geestelijke verwondingen heen is het dat vertrouwen dat uiteindelijk de doorslag gaat geven naar herstel. Dat je weer op eigen benen kunt staan. En vooral: dat je vindt dat je dat ook weer mag. Dat je iemand bent, te midden van het speelveld tussen mensen en belangen. Dat je daarin een eigen plekje hebt en kunt vertrouwen dat het goed komt, ook buiten jouw invloed om.

Wat Jezus hier zegt is niet zozeer een moreel appèl. Als Jezus zegt dat we niet twee heren moeten dienen, niet God én de Mammon, dan interpreteren we dat altijd als een gebod tegen geldwolven en mensen die alleen maar achter hun carrière aangaan, maar dan vatten we het te eng op. Jezus snapt heel goed dat zorgen groot kunnen zijn. En dat verwijt Hij ons niet. Maar kunnen we zo leven? En krijgen we zo perspectief op het Koninkrijk van God? Nee. En niet omdat we ontrouw zijn aan God, maar omdat we ontrouw zijn aan onszelf. Wie gespleten leeft, omdat hij te afhankelijk is van zorgen om werkelijk te kunnen leven voor het aangezicht van God – wie zo gespleten leeft, is ontrouw aan zichzelf, en kan daardoor geen zelfvertrouwen opbouwen en vertrouwen geven. Geen eigen plek innemen en die plek aan anderen en andere dingen geven. Die is overgeleverd aan het leven in twee werelden, waarvan geen van tweeën de zijne is.

Zelfvertrouwen en vertrouwen begint gek genoeg door de erkennen dat je niet alles in de hand hebt. Maar daardoor blijf je niet afhankelijk, maar wordt je juist onafhankelijker van zorgen. Dat betekent niet, en dat is wel eens een valkuil van mensen, dat je geen boodschap meer hebt aan bepaalde zaken. Die mensen laten als waren ze herboren, zich niets gelegen liggen aan een ander, gaan hun eigen weg, en wanen zich onafhankelijk. Maar zo werkt het natuurlijk niet. Jezus zegt hier niet dat het allemaal vanzelf wel goed komt. Hij zegt er iets bij: zoek eerst het Koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, dan zullen al die andere dingen je erbij gegeven worden. Dat klinkt alsof je het ene moet doen, en het andere ervoor in ruil krijgt. En dan kun je terecht denken: zo werkt de wereld toch niet? Nee, inderdaad, maar zo is het ook niet bedoeld. Eerst het Koninkrijk van God zoeken en zijn gerechtigheid, en al die andere dingen erbij krijgen, betekent simpelweg: zorgen moet je doen, niet maken. Of, nog anders gezegd: niet zorgen óm maar zorgen voor. Wie zich eindeloos zorgen maakt om dingen voelt zich uiteindelijk machteloos, alleen in staat om te reageren, en tenslotte zelfs dat niet meer. Wie zorgt voor, zorgt in de eerste plaats goed voor zichzelf. En me dunkt dat dat ook een christelijke deugd is. Dat is geen egoïsme, maar een gezond stuk zelfverstaan. Je bent ook een deel van de schepping. En je mag er zijn. Natuurlijk nooit los van anderen, en zeker niet van God, maar wel met een eigen plek. Vanuit dat beginpunt – te zorgen voor jezelf – kun je zorgen voor de wereld, en de mensen om je heen. Dan ben je niet meer afhankelijk, kun je je betrokkenheid tonen en je grenzen stellen. Die grens ligt namelijk daar waar iemand of iets jou afhankelijk maakt. Niemand of niets mag jou knechten, al betekent dat altijd dat je ook niet alleen op de wereld leeft.

Zorgen moet je doen, niet maken. Ook dat klinkt simpel, was het maar zo makkelijk. Maar vertrouw behalve op jezelf ook op God. Wanneer we denken dat Hij er niet is, zijn we als de mensen van Sion in Jesaja, die zeggen: ‘De Heer heeft mij verlaten, mijn Heer is mij vergeten.’ Dat is het gevoel. Maar dat betekent in dit geval dat we zo afhankelijk zijn geworden van onze zorgen, dat we niet meer zien dat het niet alleen van ons afhangt, maar dat God voor ons zorgt. Hij is de ultieme bron van ons zelfvertrouwen en vertrouwen. Hij laat ons het leven leven zoals het is: wie van jullie kan ook maar één el toevoegen aan zijn leven, en: wat zul je je zorgen maken om morgen? Morgen zorgt wel voor zichzelf. Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen last. Verder reiken kunnen we toch niet. Denken we dat wel, dan worden we afhankelijk van iets waar we toch geen invloed op hebben. Maar God is bij ons. Vandaag, morgen, overmorgen, altijd.

En als we dan te moe zijn, laten we ons dan laten troosten door Jezus, die zegt: Kom naar mij, jullie die vermoeid zijn en onder lasten gebukt gaan, dan zal ik jullie rust geven. Neem mijn juk op je en leer van mij, want ik ben zachtmoedig en nederig van hart. Dan zullen jullie werkelijk rust vinden, want mijn juk is zacht en mijn last is licht.

zondag 20 februari 2011

Vrijheid door kwetsbare radicaliteit

Tekst: Exodus 22: 21-27, Mattheüs 5: 33-48, 1 Korinthiërs 4: 6-16

In de afgelopen weken, wanneer wij elkaar troffen, hebben we gelezen en gesproken over de eerste brief van Paulus aan de Korinthiërs. We hebben Paulus ontdekt als iemand die voor de kern van de zaak gaat. Die er niet omheen draait. Daarom komt hij soms wat radicaal, misschien zelfs fundamentalistisch over. Maar, we hebben Paulus daarin ook leren kennen als iemand die zich niet op zichzelf beroept. Hij is geen beterweter. Niet iemand, die zichzelf aanmeet hoger op de morele ladder te staan. Alles voert hij terug op het fundament van zijn geloof, Jezus Christus zelf. Als Paulus zich het gezag aanmatigt van een apostel te zijn, dan wel een apostel van Christus, en in de zin van een apostel, iemand die gezonden is. En een boodschap moet je nooit identificeren met de boodschapper, maar met degene die de boodschap heeft gezonden. Daar is het Paulus om te doen, om Christus zelf. Hijzelf is niet zo begaafd, en al helemaal niet wijs, nee, maar die wijsheid komt van de Geest van Christus. Paulus spoort ons aan ons door die Geest te laten enthousiasmeren, te láten leiden, ons te laten inspireren en zo vrij te kunnen leven. ‘Want wat geen oog heeft gezien, en geen oor heeft gehoord, wat in geen mensenhart is opgekomen, dat heeft God bestemd voor wie hem liefheeft.’

Maar Paulus stelt ook vast dat gelovigen vaak de neiging hebben te zeggen dat ze de wijsheid al bezitten. En dat gelovigen de neiging hebben om dat op te hangen aan iemand die deze wijsheid verkondigt. Vanaf het begin van de brief loopt Paulus al te hoop tegen diegenen die claimen ‘van Apollos’ of ‘van Paulus’ te zijn. Het is echter niet de verdeeldheid op zich die Paulus tegenstaat, maar iets dieper liggends. En daar komt hij in het gedeelte van vandaag uit zijn brief over te spreken. Paulus schrijft: “6 Broeders en zusters, ik heb hiervoor over Apollos en mijzelf gesproken. Dat heb ik gedaan omwille van u. U moet namelijk uit ons voorbeeld deze regel leren: houd u aan wat geschreven staat. U mag uzelf niet belangrijk maken door de een te verheerlijken boven de ander. 7 Wie denkt u dat u bent? Bezit u ook maar iets dat u niet geschonken is? Alles is u geschonken, dus waarom schept u dan op alsof u het zelf verworven hebt? 8 Maar natuurlijk – u bent al helemaal verzadigd, u bent al rijk, u bent al koningen geworden zonder ons. Was u maar koningen geworden, dan zouden wij het ook zijn. 9 Maar volgens mij heeft God ons, apostelen, de laagste plaats toegewezen”…

Paulus werpt de Korinthiërs tegen dat zij zich gedragen als koningen. Dat is een Grieks beeld, dat gaat over de wijze. ‘De wijze mens is een koning, onafhankelijk van anderen en waarlijk vrij” aldus een Griekse filosoof. Paulus beschrijft gelovigen dus als mensen die voelen dat ze een wijsheid bezitten over hun geloof, die hen onafhankelijk maakt en waarlijk vrij. Het klinkt ook alsof deze gelovigen zich vrij menen te hebben gemaakt, en nu niet meer gebonden zijn aan iets. Maar is wie wijs is vrij, in de zin van dat hij niet meer gebonden is aan waarover hij wijsheid heeft, en erboven staat. Prediker zei: Wie kennis vermeerdert, vermeerdert smart. Betekent wijsheid niet in plaats van onafhankelijkheid juist verantwoordelijkheid, en dus ook lijden? Verantwoordelijkheid in eerste instantie voor wat je weet. Want je kunt niet meer zeggen dat je het niet wist. Betekent kennis van het geloof niet dat je veel duidelijker ziet waar het leven knelt? Betekent kennis van het geloof niet dat je je eigen onvermogen ziet? Betekent kennis van het geloof niet dat je juist met onopgeloste vragen zit, en dat je het juist allemaal niet zo zeker weet.

Juist in onze houding naar Paulus bemerk ik wel eens een zeker superioriteitsgevoel. Omdat we nu wel beter weten, het niet meer van deze tijd is, of te radicaal. Ik hoop in de overwegingen over deze brief u een beetje meegenomen te hebben in hoe je ook naar Paulus kan kijken, want uiteindelijk wil Paulus ons niet beschamen, maar als een liefhebbende vader zijn voor de kerk.

Niet voor zijn kerk, maar voor de kerk. Dat is de kerk van Christus. En dat brengt ons weer terug naar die verdeeldheid die hij ziet. Het zou ook een mooi Nederlands verhaal zijn van voor elke tien Nederlanders elf kerken. Of: 1 Nederlander een gelovige, 2 Nederlanders een kerk, 3 Nederlanders een scheuring. We staan nu voor de uitdaging in onze nieuwe Protestantse Kerk om bruggen te slaan tussen onze gemeenten. En dat niet alleen tussen hervormden en gereformeerden en luthersen, maar ook onderling. We zijn geroepen om verbondenheid te zoeken met andere gemeenten. Niet om in elkaar op te gaan, maar wel om niet gescheiden te leven. Dat begint bijvoorbeeld al bij de predikanten. De predikanten van ’s Gravenmoer tot aan Doeveren komen samen in de zogeheten werkgemeenschap De Langstraat. Ik mag voorzitter daarvan zijn. En vanuit onze landelijke kerk worden we aangespoord om na te denken over teamvorming. En misschien voelt u dezelfde schrik die enkele predikanten ook om het hart sloeg. Moet ik in andere gemeenten gaan werken en anderen in de mijne? Hoezo ‘Ik ben van Apollos, en ik van Paulus’? Maar daar gaat het niet om. Het gaat er niet om dat alle predikanten overal inzetbaar moeten zijn op bijvoorbeeld een bepaalde specialisatie. Welnee. Het gaat er toch ook niet om dat alle gelovigen zich in alle kerken moeten thuisvoelen? Waar het wel om gaat is dat we elkaar niet mijden en op zoek gaan naar de meerwaarde van het samen kerk zijn. Het gaat niet om specialisatie van predikanten, maar wel om differentiatie. Waar een bepaalde predikant goed in is, kan ook ten dienste staan van andere gemeenten. Niet om de werkdruk te verzwaren, maar wel om meer mensen ervan laten profiteren. Maar een van de predikanten verwoordde het zo: tja, we zijn natuurlijk gewend geraakt aan ons eigen koninkrijkje, en om daarin alles te doen. En, zo herder, zo gemeente. Ook als gemeenten zijn we geneigd op ons eigen koninkrijkje te passen en dat af te schermen. Geen invloeden van buiten. Maar zo kunnen we geen gemeente van Christus zijn, die zijn kerk zegent met een variëteit aan gaven en uitingen. We hoeven niet alles samen te doen en we hoeven niet eens extra dingen te doen, maar in de som van onze gemeenten beleven we meer van de kerk van Christus dan in alle afzonderlijke gemeenten bij elkaar. En daartoe zijn wij geroepen. Dus we kunnen nimmer spreken over concurrentie tussen gemeenten en over concurrerende activiteiten, zoals nu wel eens wordt gedaan. Dat is uit den boze in de ene kerk van Christus. Alsof de ene hand van het ene lichaam misgrijpt naar wat de andere hand pakt. Zijn zij elkaars concurrenten?

Evenzo geldt dat voor de oecumene. Wie mijn bevestiging meemaakte weet dat ik me verbonden voel met de wereldkerk, getuige de voorgangers uit de verschillende andere kerken. We stonden deze week in de Waalwijkse Raad van Kerken voor de vraag wat nu te doen, nu de oecumene nauwelijks meer vorm krijgt. Omdat ik het onvoorstelbaar vind dat we de roeping van onze Heer ‘Opdat zij allen één zijn’ naast ons neerleggen, ben ik deze week ook hiervan voorzitter geworden. Wanneer we geen boodschap meer aan elkaar zouden hebben, dan zouden we de ene kerk van Christus geweld aan doen, en daarmee Christus zelf. Hoezeer wij als protestanten onderling nog verdeeld zijn, en hoezeer de rooms-katholieken dat ook zijn.

U begrijpt dat ik met deze voorbeelden wil aangeven dat de kerk, en onze gemeente als een stukje daarvan, niet van ons is, maar van Christus. Paulus zegt niet voor niets: ‘Bezit u ook maar iets dat u niet geschonken is? Alles is u geschonken.’ Dat lijkt onze vrijheid aan te tasten. Het klinkt toch wel mooi als je door gelovige wijsheid weet hoe de wereld in elkaar steekt en erboven staat? Maar wat beeld je je dat in? ‘Houd u aan wat geschreven staat’ zegt Paulus. Dus al die voorschriften die we in Exodus en in Bergrede lezen blijven belangrijk. Ook in de radicaliteit van de Bergrede? Jazeker wel. We lezen in de Bergrede stukken waarin Jezus de voorschriften van de Thora aanscherpt. Hoe is daarin vrijheid te vinden; het klinkt allemaal zo strikt?

Waar het om gaat is dat tegenover dat koningschap van mensen Paulus de kwetsbaarheid van de apostelen zet als datgene waarin hij een voorbeeld wil zijn. Kwetsbaarheid is onze kracht; en in kwetsbaarheid is een nieuwe vrijheid te vinden. Jezus voorschrift over het liefhebben van je vijand is er zo één. Juist door te beseffen dat je het leven niet in handen hebt, vind je een nieuwe vrijheid. Dat je het leven niet in handen hebt is pijnlijk, en kan leiden tot pijnlijke ervaringen. Maar de weg naar de vrijheid is er niet een langs de overwinning, maar door het lijden heen. De radicaliteit die Jezus tentoonspreidt, maar die je ook aantreft bij Paulus, is geen fundamentalisme dat andere mensen veroordeelt of knecht, maar een nieuwe radicaliteit die ons strak houdt, die ons op de weg houdt naar de vrijheid. De reden voor Jezus om de regels van de Thora aan te scherpen is niet dat hij het mensen moeilijker wil maken, of macht over ze wil hebben, maar om ze af te houden van pogingen om het op een akkoordje te gooien met een bepaald voorschrift. Dat we het niet zo nauw moeten nemen. Nee, dat moeten we wel. Niet vanuit een oud moreel superioriteitsidee, met hoge standaarden waar niemand aan kan voldoen, en dus ook niet aan voldoet en dat goedpraat. Maar vanuit een nieuwe radicaliteit, door het lijden heen, niet om elkaar te oordelen of te veroordelen, maar elkaar bij te staan in ons lijden. Dan vinden we vrijheid, die geen koningschap ons geven kan. Dan vinden we rijkdom, die geen geld ons geven kan. Dan vinden we liefde, die geen overwinning op anderen of onszelf ons geven kan. Houd u aan wat geschreven staat, zegt Paulus die over de liefde schreef:

1 Al sprak ik de talen van alle mensen en die van de engelen – had ik de liefde niet, ik zou niet meer zijn dan een dreunende gong of een schelle cimbaal. 2 Al had ik de gave om te profeteren en doorgrondde ik alle geheimen, al bezat ik alle kennis en had ik het geloof dat bergen kan verplaatsen – had ik de liefde niet, ik zou niets zijn. 3 Al verkocht ik mijn bezittingen omdat ik voedsel aan de armen wilde geven, al gaf ik mijn lichaam prijs en kon ik daar trots op zijn – had ik de liefde niet, het zou mij niet baten.
4 De liefde is geduldig en vol goedheid. De liefde kent geen afgunst, geen ijdel vertoon en geen zelfgenoegzaamheid. 5 Ze is niet grof en niet zelfzuchtig, ze laat zich niet boos maken en rekent het kwaad niet aan, 6 ze verheugt zich niet over het onrecht maar vindt vreugde in de waarheid. 7 Alles verdraagt ze, alles gelooft ze, alles hoopt ze, in alles volhardt ze.
8 De liefde zal nooit vergaan. Profetieën zullen verdwijnen, klanktaal zal verstommen, kennis verloren gaan – 9 want ons kennen schiet tekort en ons profeteren is beperkt. 10 Wanneer het volmaakte komt zal wat beperkt is verdwijnen. 11 Toen ik nog een kind was sprak ik als een kind, dacht ik als een kind, redeneerde ik als een kind. Nu ik volwassen ben heb ik al het kinderlijke achter me gelaten. 12 Nu kijken we nog in een wazige spiegel, maar straks staan we oog in oog. Nu is mijn kennen nog beperkt, maar straks zal ik volledig kennen, zoals ik zelf gekend ben. 13 Ons resten geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de grootste daarvan is de liefde.

zondag 6 februari 2011

'Je bent van Mij'

Tekst: Jesaja 43: 1-13a, Matteüs 5: 13-16 en 1 Korinthiërs 3: 9b-17

In de afgelopen week sprak ik iemand die tegen me zei: ‘Ik hou niet zo van Paulus, maar zoals jij het uitlegde kon ik er wel wat mee.’ Dat is fijn om te horen, vooral omdat het weer een uitdaging geeft om ook met de tekst van vandaag aan de slag te gaan. En ik hield die opmerking daarbij in mijn achterhoofd: ik hou niet zo van Paulus. En ik denk dat meerderen van ons dat in meerdere of mindere mate zullen meezeggen. Paulus is geen topfavoriet, niet in hoe hij in zijn geloof staat, en niet hoe hij in het leven staat. Waar zou dat door komen? Ik denk, met de tekst van vandaag in de hand, dat dat zou kunnen komen omdat hij ons soms wat fundamentalistisch in de oren klinkt. Ook vandaag spreekt hij over het fundament van ons geloof – Jezus Christus zelf, zegt hij. Maar hij spreekt daarbij op een toon dat hij van geen wijken lijkt te weten: hij heeft als ‘kundige bouwmeester’ dat fundament gelegd. Maar doen we daarmee Paulus recht? Waar gaat het hem om?

Allereerst valt op dat hij zich weliswaar een kundig bouwmeester noemt, maar daaraan gaat vooraf dat hij dat een taak noemt, die God hem, staat er, uit genade heeft opgelegd. Als je wilt begrijpen wat hij daarmee bedoelt moet je terug naar hoofdstuk 2, waar hij zegt: “2:1 Broeders en zusters, toen ik bij u kwam om u het geheim van Christus te verkondigen, beschikte ook ik niet over uitzonderlijke welsprekendheid of wijsheid. […] Bovendien kwam ik bij u in al mijn zwakheid en was ik angstig en onzeker. De boodschap die ik verkondigde overtuigde niet door wijsheid, maar bewees zich door de kracht van de Geest.” Naar mijn overtuiging is hier niet iemand aan het woord die zich het gezag van God aanmatigt, maar is hier iemand aan het woord die zijns ondanks woorden spreekt die hemzelf overstijgen. En iedere verkondiger mag om die reden bescheiden zijn.

En de enige manier waarop Paulus of elke andere verkondiger dat kan doen, is door te bouwen op het fundament dat Jezus Christus zelf is. Dat Paulus daar zo op hamert, is niet omdat hij wil dat iedereen hem daarin volgt. Juist niet. Wie in een bijbel mee kan lezen in hoofdstuk 3 ziet dat onze tekst is ingeklemd tussen het begin en het eind van een betoog van Paulus waarin hij beschrijft hoe de gelovigen in Korinthe verdeeld zijn. En dat de één de ene verkondiger aanhangt en de ander de andere. De één zegt: ik ben van Apollos, en de ander: en ik van Paulus. Hij eindigt dat betoog in vers 21 met: “3:21 Niemand van u moet zich daarom laten voorstaan op een ander mens, want álles is van u; of het nu Paulus, Apollos of Kefas is, de wereld, leven of dood, heden of toekomst – alles is van ú. Maar u bent van Christus en Christus is van God.”

Laat voor nu in ieder geval duidelijk zijn dat Paulus niet fundamentalistisch is in die zin dat hij zich een goddelijk gezag aanmatigt en weet wat juist is. Nee, hij wil geen volgelingen van hemzelf. Sterker nog, hij wil iedereen opheffen tot zijn eigen positie. Hij wil niet tussen Christus en de gelovigen in staan. Tegenover zijn bescheidenheid naar hemzelf toe, zit een enorme drive om anderen even dicht bij dat fundament te brengen. En misschien ligt daar wel onze gevoeligheid nog meer. De woorden: alles is van ú, klinken ook een beetje pushend. Alsof we voor de leeuwen worden geworpen, ook moeten weten wat en hoe we kunnen geloven, ja sterker nog: daar iets over zouden moeten kunnen zeggen. En daar zijn we in onze tijd best verlegen in geworden. Hoe vaak praten we over ons geloof, en dan ook nog eens tegen vreemden? Niet meteen op de hoek van de straat, maar gewoon over de schutting met de buren, of met vrienden en kennissen? Dit bedoel ik niet oordelend, maar wel constateer ik een zekere verlegenheid; we durven niet zo goed meer, en volgen liever mensen die het wel goed weten te verwoorden. Alsof zij het allemaal zo zeker weten…

En toch ook: wat Paulus zegt klinkt ook weer een beetje claimend, want, zegt Paulus in het vervolg: ‘álles is van u, maar u bent van Christus.’ Het zijn woorden die ook klinken in de profetie van Jesaja. Daar zegt de Heer: “Je bent van mij!” En later nog eens een schepje er bovenop: “Ik, ík ben de Heer.” In het doopgesprek vielen we over die laatste zin, omdat hij zo stellig klinkt: “Ik, ík ben de Heer.” Daarom lezen we ook het stuk ervoor, vanaf vers 1. En als je het daarin leest, dan klinkt het juist mooi: ‘Ik heb je bij je naam geroepen, je bent van mij!’ Een mooie dooptekst. Hier klinkt het helemaal niet zo claimend: ‘je bent van mij!’ Want: “Moet je door het water gaan – ik ben bij je; of door rivieren – je wordt niet meegesleurd.” Dat is de doop. En meer nog: “Moet je door het vuur gaan – het zal je niet verteren, de vlammen zullen je niet verschroeien.”

Dat verbindt zich mooi met wat Paulus zegt over het vuur. Hij spreekt over hoe mensen bouwen op het fundament, en hoe het vuur zal laten zien wat ieders werk waard is. Dit klinkt weer heel oordelend, maar dat zijn weer onze oren en niet de woorden van Paulus. Als Paulus zegt dat de één met goud, zilver en edelstenen bouwt en de ander met hout, hooi of stro, en dat het vuur zal bepalen welk bouwwerk het meeste waard is, dan is het heel logisch om te denken dat dus het bouwwerk van hout, hooi of stro wel zal branden. Maar dat is wereldse wijsheid, en zo redeneert Paulus niet. Paulus zegt telkens in deze hoofdstukken dat wat wijs is voor de wereld dwaas is voor God en andersom. Anders gezegd: we kunnen niet zeggen welk bouwwerk beter is – dan gaan we weer zeggen: ik ben van Apollos, en ik van Paulus – maar welk bouwwerk beter is kan enkel dat vuur laten zien, want het oordeel, de beoordeling is aan God.

En hoe is die beoordeling: met vuur. Maar, let wel: Paulus zegt: “Wanneer het verbrandt, zal hij daarvoor de prijs betalen; hijzelf zal echter worden gered, maar door het vuur heen.” Vuur is in de bijbel geen symbool van de dood, maar van loutering. Net als het water van de doop, iets waar je doorheen gaat om er nieuw uit te komen. Vuur kan zuiveren, net zoals je iets kunt steriliseren in vuur, of in nog hogere warmte.

In plaats van een oordelend en afkeurend karakter is dat vuur dus bedoeld als redding. En zo zijn beide teksten bedoeld: niet om ons fundamentalistisch in een hokje te plaatsen, maar om onze redding te laten zien. ‘Je bent van mij’ is niet claimend en pushend, maar liefdevol bedoeld. Als de ene geliefde tegen de andere zegt: ‘Je bent van mij’, dan klinkt dat in de oren van de wereld misschien als claimend, maar in de oren van de liefde klinkt het anders: als een geliefde zegt ‘je bent van mij’ dan bedoelt die geliefde ermee dat zij voor haar geliefde in staat. Dat als anderen aan haar geliefde komen, zij aan haar komen. Dat zij er altijd zal zijn voor haar geliefde. Daarom zegt de Heer: “Want ik, de Heer, ben je God, de heilige van Israël, je redder. Voor jou geef ik Egypte als losgeld, Nubië en Seba ruil ik tegen jou. Jij bent zo kostbaar in mijn ogen, zo waardevol, en ik hou zoveel van je, dat ik de mensheid geef in ruil voor jou, ja alle volken om jou te behouden. Wees niet bang, want ik ben bij je.”

Dat is de betekenis ervan als God spreekt in Jesaja: “Ik heb je bij je naam geroepen, je bent van mij!” En: “Ik, ík ben de Heer.” En daarom is het zo mooi als we, in al onze verlegenheid, kunnen zeggen: “Ja, ik ben van u.” Er is er maar Eén waarop we werkelijk kunnen bouwen, die onze redding is, en dat is de Bron, het fundament, degene die ons geschapen heeft, gemaakt en gevormd, zo zegt vers 7, en dat is: God. Als we vandaag Eva, wat een mooie naam dan ook, dopen, en het leven daarmee vieren, en haar ouders verwelkomen in onze gemeente, dan mogen we alle verlegenheid van ons afgooien. Het gaat er niet om dat je het even mooi weet te zeggen als een ander, of even gelovig bent als een ander; niemand staat tussen jou en Jezus in. En Hij is je redding, hij staat voor je in, hij houdt van je, en in die zin: je bent van Hem. Weet je geborgen.

En durf van daaruit er ook uit te leven, in woord of daad, op jouw manier. Wees het zout van de aarde, zoals Jezus zegt. Het is een tekst die verbonden is met het doopritueel zoals dat in de rooms-katholieke traditie gebeurt, wanneer een kind ook zout op de lippen krijgt. Hier zeggen we het: dat Eva een meid mag zijn met pit, dat haar leven behoed blijft voor bederf; dat betekent dat ze kritisch durft te zijn en zich niet automatisch conformeert aan het gewenste gedrag en de gewenste mening. Zoals wij allemaal door God aangespoord worden in de woorden van Jezus het zout van de aarde te zijn. En het Licht dat jullie meekrijgen in de doopkaars is het licht dat alles met leven te maken heeft: met het uitbannen van duisternis en angst. Licht geeft zicht voor onderweg. En licht werkt ontmaskerend, niet alleen ’s ochtends voor de spiegel, maar ook in het leven waarin onrecht en leed wordt bedekt.

Dus: als Paulus een beetje pittig klinkt: terecht. En laten wij ook zo zijn: mensen met pit, niet bedoeld als gedreven door een wens om scheiding aan te brengen tussen mensen en tegen elkaar op te bieden, maar gedreven door de Geest die ons brengt bij Jezus die zegt: wees het Licht voor de wereld, breng elkaar aan het licht, vertroebel niet, verduister niet. Dan ben je een tempel van God, en zul je zien en laten zien dat de Geest in ons midden woont. We hoeven niet verlegen te zijn, want het is God die onze redding is, die ons wast door het water en zuivert door het vuur. En wij: wij zijn zijn getuigen.