woensdag 27 juni 2012

Lijden in Gods schepping - preek 24 juni 2012




Ik maakte het mijzelf ooit erg moeilijk in de kerkdienst. Ik gaf de kinderen de gelegenheid om elke vraag te stellen die ze maar wilden. Het liefst over God, Jezus of kerk. En na enig aarzelen kwam er één vraag: Hoeveel is Jezus? Ik kreeg het daar wel benauwd van. Het is eigenlijk een onbeantwoordbare vraag. Het antwoord dat ik gaf was dan ook eigenlijk geen antwoord. Dus ik geef het maar voor wat het waard is: ‘Als je ’s avonds laat op een open veld naar de sterren kijkt, hoeveel sterren tel je dan? Nou, zoveel is Jezus!’ Ik zeg er nogmaals bij, anders zou ik mezelf niet durven citeren: het is eigenlijk geen antwoord. Maar hoe geef je antwoord op zo’n vraag?

Job stelt ook een onbeantwoordbare vraag. En ook hij krijgt eigenlijk geen echt antwoord. Job krijgt het nodige voor de kiezen. Hij raakt alles, maar dan ook echt alles, kwijt: naast zijn bezittingen ook zijn geliefden en zijn gezondheid. En hij stelt een simpele, maar onbeantwoordbare vraag: waarom? En Job stelt die vraag áán iemand, aan God. Waarom, God? Die vraag was misschien niet eens zo dringend geworden als Jobs vrienden niet al met goedkope antwoorden waren gekomen. Door die goedkope antwoorden werd de vraag steeds nijpender.

De vrienden van Job waren ervan overtuigd dat Job toch iets verkeerd gedaan moest hebben. Hij heeft het vast te danken aan wat hij gedaan heeft of nagelaten. Het is een hardnekkige gedachte. Die gedachte kennen we uit wijsheidsliteratuur, die ouder is dan het boek Job. Zo kom je in het Spreukenboek de terugkerende gedachte tegen dat wie goed doet, goed ontmoet en wie onrecht doet ten gronde zal gaan. Zoals je zaait, zul je oogsten. Het is een makkelijke gedachte, overzichtelijk ook. En let maar eens op: nog steeds worden mensen erop afgerekend, al is het maar onbewust. Misschien is de expliciet beschuldigende vinger niet eens de meest voorkomende en erge vorm. Wellicht is het veel erger als we mensen alleen laten in hun lijden, omdat wij er toch niets aan kunnen doen, zodat zij niet moeten klagen maar dragen en wij doen alsof we het niet zien. Dan geef je mensen óók het gevoel dat zíj er wèl iets aan kunnen doen dat ze zogenaamd lastig zijn. Je kunt wel zeggen: kan ik het helpen? Maar dat kan die ander ook niet, en die zit ermee, dus dat is geen antwoord.

Wat de vrienden van Job nalaten is het met Job in zijn lijden uit te houden, hoe zwaar dat ook is. Maar dat is het voor Job ook. En hij kan er ook niets aan doen. Dat is de essentie van het boek Job. Job kan niets doen aan wat hem overkomt. De latere wijsheidsliteratuur, waar Job onder valt, is realistischer geworden. Zo kijkt de Prediker om zich heen en constateert, zo rauw als hij dat kan zeggen, dat het misschien zelfs eerder andersom is. Met rechtvaardige mensen ziet hij het slecht gaan, terwijl de slechte mensen leven in rijkdom. Armoe, rijkdom, en alles wat je in je leven toevalt, is inderdaad meer toeval dan beloning of straf. Dat wil zeggen: er zit geen oorzaak uit ons leven achter en het is voor ons niet te bevatten, waarom het lijden bepaalde mensen op een bepaalde manier treft.

Maar Jobs vrienden, maar ach, wat heet vrienden; zij kunnen niet leven met het idee dat er geen oorzaak is te vinden in het leven van Job. En dus ondervragen ze hem. Maar wat is er wreder dan mensen die lijden bloot te stellen aan beschuldigingen? Hoe kunnen deze mensen zich weren tegen verwijten dat ze zelf aan hun lijden bijdragen? Deze beschuldigingen knagen aan hun zelfvertrouwen. Ze voelen zich al, zoals Job het beschrijft, als een blad dat voortgejaagd wordt door de wind, een blad dat verpulverd dreigt te worden in de storm.

Maar Job laat het er ook niet bij zitten. Waar Job het vandaan haalt weet ik niet, want zoveel anderen zouden van deze beschuldigingen murwgeslagen zijn. Maar Job blijft geloven dat hij er niets aan kan doen, maar de vraag wordt dan wel des te schrijnender, waarom wel? En hij kan zich alleen maar tot God richten met die vraag. Als de wereld dan zo in elkaar zit dan het kwaad goede mensen treft, waarom dan? Ja, het is een onzinnige vraag, maar toch. Hij zal het met tranen in zijn ogen gezegd hebben: het is gewoon niet eerlijk! Ook al weet hij dat het niets met eerlijkheid te maken heeft. Maar het is het toppunt van machteloosheid: hij, wij kunnen niets aan dat lijden doen. Bah!

God geeft een antwoord, vanuit een storm. Een antwoord dat geen antwoord is, op een vraag, die misschien ook eigenlijk geen vraag was, maar een uitroep. Een uitroep is het om aandacht van God. Van God verwacht Job redding. Maar God lijkt zich doof te houden. En Job staat voor zijn zaak: het ligt niet aan hem. Maar geprikkeld door zijn vrienden, die hem beschuldigden, wil hij nu volledig inzicht in waarom het lijden hem dan wel overkomt. Dat het nu eenmaal gebeurt is niet meer genoeg voor hem. Hij zou verbitterd raken als hij het daarbij zou laten, dat er nu eenmaal niets aan te doen is en dat hij het maar heeft te slikken. Hij weigert, anders gezegd, alleen te blijven in zijn lijden. Hij staat voor wat hij waard is als kind van God. Een moedig mens, die Job. Hoe zouden wij dat kunnen als je je in je lijden waardeloos voelt?

Het verhaal is daarom ook wezenlijk anders dan het verhaal van de storm op het meer. De makers van het klassieke driejarig leesrooster hebben een verbinding tussen de twee teksten gezien in het vers dat uit acht hoofdstukken later bij Job wordt geplukt: En de Heer antwoordde Job vanuit een storm. Het kwam op mij erg geforceerd over. Het irriteerde me ook. Alsof de combinatie suggereert dat de storm op het meer een actie van God is. Die irritatie legde wel het verschil bloot tussen deze twee verhalen. Naar mijn indruk gaat het verhaal van Job over het lijden mét God en het verhaal van de storm op het meer over het lijden zónder God. Je zou wel kunnen zeggen dat Jezus’ slapen op de boot ook een vorm van aanwezigheid is, maar hij doet helemaal niets. Bij Job daarentegen wordt van God gezegd dat Hij met zijn aanwezigheid reageert: Job niet zou willen zien, wreed voor hem zou zijn geworden, enfin het hele moeilijke aspect van Job dat God iets met dat lijden te maken zou hebben.

Ik zou het verhaal van de storm op het meer niet teveel willen laten kleuren door de aanklacht van Job. De leerlingen op de boot denken helemaal niet dat God iets doet. Dat is het hem nou juist: God doet niets. De leerlingen zelf ook niet. Ze zijn helemaal uit het lood geslagen. Ze lijden zonder God.

Toch krijgen beiden, Job en de leerlingen, een gelijkluidend antwoord. God wijst Job op de grootsheid van de schepping, waar Job part noch deel aan heeft. Hoe zou Job kunnen bevatten wat er in de Eeuwige God omgaat en van Hem uitgaat? Job heeft God niet verlaten. Maar hij moet wel beseffen dat zijn leven met het lijden dat hem treft onderdeel uitmaakt van een veel weidsere wereld. Als lijden je overkomt, mag je staan voor wie je bent. Je bent het waard. En ook de mensen om je heen zijn geroepen jou niet op te zadelen met de schuld dat jij maar lastig bent. Maar de keerzijde is dat jij moet proberen de wereld weidser te zien dan die zich in je lijden vernauwt. Dat is heel moeilijk als je zo bepaald wordt door pijn, eenzaamheid en verdriet. Ook de leerlingen zitten in dat bootje en zien niets meer dan dat bootje alleen. Hun ontgaat de weidsheid van de wereld, de grootheid van de schepping en daarmee het vertrouwen dat ze opgenomen zijn in het bredere verband van Gods verbond met de mens. Dat besef keert terug als Jezus de storm stilt. Dat besef keert bij Job terug als God stilstaat bij dat bredere verband van de schepping waar Hij en Hij alleen de hand in heeft en voor zorg kan dragen. Waar beide verhalen op uitkomen is dat het leven niet draait om ons lijden, maar dat dit leven met zijn lijden wel meedraait in Gods voortdurende zorg voor zijn mensen.

Daar kunnen wij handen en voeten aan geven door er te zijn waar mensen lijden, en niet over hen te oordelen. Daardoor zullen ze niet wegkwijnen in hun lijden maar via hun naasten zicht blijven houden op de hele schepping, die onder Gods hoede staat.

woensdag 20 juni 2012

Wat het doopwater oplost - preek zondag 17 juni bij een doop




Vaak wordt gezegd, ook in de kerk, dat kinderen de toekomst hebben. We drukken daarmee uit hoe belangrijk kinderen en jonge mensen zijn om de samenleving, om de kerk, door te laten gaan. En kinderen doen ook wat met ons: ze houden ons jong, houden ons flexibel en open voor nieuwe dingen en een nieuwe tijd. Jonge mensen stellen vragen die ouderen allang beantwoord hebben, zonder het antwoord nog langer te bevragen. Kinderen laten je weer zien hoe het is om je te verwonderen, en met een open blik om je heen te kijken. Kinderen leren je geloven, omdat je met geloven als een kind verder kunt kijken dan onze eigen vastgezette horizon.

Kinderen hebben de toekomst. En zonder kinderen kan het behoorlijk uitzichtloos voelen. Zeker wanneer ze je ontvallen. De toekomst glipt je dan uit de handen. Dat is de situatie waarin Noömi verzeild raakt. Het is sowieso een vruchteloze situatie. In het eens beloofde land, het land van melk en honing, heerst hongersnood. Er wordt niets goeds meer voortgebracht. En Noömi en haar man Elimelech – dat betekent ‘God is koning’ – besluiten naar het buitenland te trekken. Maar ‘God is koning’ sterft. En misschien is daarmee de hele situatie wel samengevat. Wanneer het besef dat God koning is verdwijnt, blijft Vrouwe Israël ontredderd achter. Maar ze hadden toch kinderen, ze hadden toch toekomst? Nou, ze heetten Machlon en Kiljon, dat betekent: de zieke en de broze. Dus daar kon het ook niet van komen, en inderdaad: ze stierven. Wie bleven er dan nog over? De twee schoondochters: Orpa en Ruth. Ook zij hebben een betekenis: Orpa is zij die de rug toekeert, en Ruth zij die vergezelt. Maar wat heeft Vrouwe Israël zonder God, van huis en haard en God verlaten, aan een buitenlandse vrouw die haar vergezelt?

Ik treed even buiten het beeld van dit verhaal: dit verhaal heeft betekenis gekregen rondom de verlossing van Israël uit de ballingschap. Wat kan Israël, in ballingschap van huis en haard en God verlaten, nog verwachten van de toekomst? Ze zijn zo berooid dat zelfs thuis geen toekomst is te vinden? Hoe moeten zij als ze zijn teruggekeerd weer opnieuw een toekomst opbouwen?

Dit verhaal van Ruth geeft hen moed. Als de toekomst niet van binnen komt, dan komt hij van buiten, luister maar. Deze Ruth laat haar schoonmoeder Noömi niet alleen naar huis gaan. Zij is degene die haar vergezelt. En niet zomaar tot de grens. Nee, ze zegt: ‘Vraag me toch niet langer u te verlaten en terug te gaan, weg van u. Waar u gaat, zal ik gaan, waar u slaapt, zal ik slapen; uw volk is mijn volk en uw God is mijn God.’ Het is de eerste keer dat het woord God in dit verhaal klinkt, en het komt uit de mond van de buitenlandse, van Ruth. Zij spreekt het vertrouwen uit, zij brengt de God van Noömi weer tot leven, in de zin dat God weer voor Noömi gaat leven. Waar alle hoop verloren is, brengt Ruth nieuwe hoop, door haar vertrouwen, en haar trouw. En sterker nog, in het vierde hoofdstuk staat dat zij Noömi liefheeft. Het is de enige keer dat dit woord voor liefde tussen twee vrouwen wordt gebruikt. Er is dus iets bijzonders aan de hand hier. Ruth laat door haar liefde en trouw iets terugkomen bij Noömi van het besef van een God die trouw is en lief heeft. En die uiteindelijk ook verlossing brengt.

De rol van Noömi is een hele bijzondere. Zij is eigenlijk het middelpunt. Om haar draait het verhaal. Want het gaat om Vrouwe Israël, om de toekomst van Israël. Het boek mag dan Ruth heten, het gaat erom dat Noömi, dat Israël toekomst krijgt. En het is Ruth die daarin de weg wijst. Ze wil aren gaan lezen, graankorrels gaan zoeken op het land. En laat dat nou bij toeval, zo vertelt het verhaal, het land zijn van familie van haar overleden schoonvader Elimelech. Nou is toeval de logica van God, dus Hij zal hier wel de hand in hebben gehad. En dan is het Noömi die zich herinnert hoe familie van haar overleden man haar kan losmaken van de toekomstloosheid, en zo losser voor haar kan zijn. Natuurlijk wel een beetje een vreemde situatie. Normaal gesproken zou de zwager van haar overleden man met haar moeten trouwen en haar alsnog mogelijk moeten maken kinderen te krijgen. Maar dit gaat een stap verder. Het is tijd voor een nieuwe generatie en toch niet. Oud en nieuw vinden elkaar. Boaz, het familielid van Elimelech, en Ruth, de schoondochter en weduwe. Ze worden allebei ‘bijzonder krachtig’ genoemd in dit verhaal. Woorden die verwijzen naar de verlossende kracht van God. Dit is een bijzonder koppel. En Boaz wordt geraakt door de trouw van Ruth, die niet haar eigen jonge nieuwe weg gaat, maar leven zoekt te geven aan de oude weg van Israël. En dus niet naar een jonge man zoekt en opnieuw begint, maar aansluiting zoekt bij de oude weg, en een opening zoekt in wat dood leek te lopen, en zo bij de oudere Boaz uitkomt. Hij kan, om het op z’n Twents te zeggen, de deur ‘los maken’, openen, naar de toekomst.

Iets van het bijzondere van Ruth zien we ook terug aan haar vraag aan Boaz, daar aan zijn bed. In onze Bijbelvertaling staat een beetje plat: ‘Wilt u mij bij u nemen?’ En als we het tussenstukje weglaten vandaag, dan krijg je ook het gevoel dat ze meteen het bed delen. Maar dat staat er niet. Er staat: ‘Spreid uw vleugel uit’. Dat herinnert aan het compliment dat Boaz zelf eerder maakte aan Ruth, toen hij haar aren zag lezen op zijn land. Hij zei: ‘Meer dan eens is mij verteld over alles wat je voor je schoonmoeder hebt gedaan na de dood van je man: dat je je vader en moeder en je geboorteland hebt verlaten en naar een volk bent gegaan dat je volkomen onbekend was. Moge de Heer je daarvoor rijkelijk beloven – De Heer, de God van Israël, onder wiens vleugels je een toevlucht hebt gezocht.’ Datzelfde woord, onder vleugels een toevlucht zoeken, gebruikt Ruth hier opnieuw. Ze herinnert Boaz hiermee aan een goddelijke lading van haar verzoek. Dit gaat niet alleen over een verbintenis tussen man en vrouw. Boaz’ jawoord betekent dat hij doorgang geeft aan de wens die hij zelf uitte, namelijk dat God een toevlucht geeft onder diens vleugels en haar rijkelijk zal belonen, dat is: toekomst geven.

Dat dit onder je vleugels een toevlucht zoeken ook een menselijke intimiteit betekent, zien we later als inderdaad Boaz Ruth bij zich neemt, maar weer zit daar dit goddelijke laag bij. Het gaat hier niet alleen om twee mensen, het gaat hier om veel meer.

En dat zien we later. Als Ruth en Boaz samenzijn staat er dat de Heer haar zwanger liet worden. Net zoals wij niet kinderen nemen maar krijgen, krijgen zeker zij een kind. En zo wordt Noömi losgemaakt van de uitzichtloosheid waarin zij vastzat. Zij is het ook die het kind verzorgt als een voedstermoeder, vertaalt een andere vertaling. Zij neemt hem aan de borst. En hoe vreemd ons dat misschien ook in de oren klinkt: het gaat erom dat niet anderen opnieuw beginnen, maar dat toekomst wordt gegeven aan ons mensen. Dat niet wij ten dode zijn opgeschreven, en dat God maar met nieuwe mensen opnieuw begint. Als het leven op een dood spoor zit, moet de verlossing soms van buiten komen, om ons weer een nieuw zetje te geven. En God is niet te beroerd om daarvoor een buitenlandse te vragen, die met dezelfde trouw als Abraham huis en haard verlaat en God achterna gaat. Die het niet alleen Boaz mogelijk maakt losser te zijn voor Noömi, maar ook nog eens de overgrootmoeder wordt van koning David.

En koning David is weer de verre voorvader van Jezus. Ook daar zat de toekomst voor ons verscholen in een kind. Hij werd onze verlosser. Als ons leven op een dood spoor zit, is Hij degene die ons nieuw leven geeft. Geen mooier symbool daarvoor dan de doop. Onze kinderen worden als het ware door Jezus door het water van de dood heengetrokken, door alles wat ons leven op een dood spoor kan brengen. Dat alles lost in dat water op. Wij bestaan om te leven. Ons leven is niet ten dode opgeschreven. Er kan veel gebeuren in ons leven, maar uiteindelijk is het altijd Jezus die als losser, als verlosser, op zal treden als wij ons in liefde tot hem richten en onder de vleugels van de Heer, de God van Israël, onze toevlucht zoeken. Zo krijgen we nieuwe bezieling, nieuwe geestkracht om niet bij de pakken neer te zitten. Zo is dit verhaal van Ruth ook het verhaal van het Joodse Pinksterfeest. Een oogstfeest, maar wat vooral geoogst wordt is nieuwe geestkracht. Dezelfde Geest waarmee Jezus ons doopt.