dinsdag 23 april 2013

Kerk en Schoolviering in de publiciteit

Onlangs toonde het magazine van de Besturenraad voor christelijk onderwijs interesse in  de kerk en schoolvieringen die we zijn gaan houden sinds een aantal jaren. Een interview daarover leverde een mooi interview op dat in het magazine SBM (oplage 7000 exemplaren) van april is verschenen.



woensdag 17 april 2013

De gemeente in beweging als reisgezelschap


‘Waarom komen ze niet?’ Dat is een veelgehoorde uitspraak over bijvoorbeeld de opkomst bij kerkdiensten en activiteiten. ‘Waarom zien we ze nooit?’ We steken veel energie in het aantrekkelijk maken van alles wat we als kerk doen. ‘Daar wil je toch bij horen?’ Het is dan ook wel eens frustrerend als je er zo aan ‘moet trekken’ maar het niet nieuwe mensen oplevert die komen, laat staan dat alle mensen die wel kwamen blijven komen. We doen er alles aan, maar kennelijk is het niet genoeg?

De vraag is of je die conclusie moet trekken. Ook al zien we dat bepaalde mensen gewoon niet komen of niet meer komen, en ook al zien we dat met name de middengeneratie (laten we zeggen de mensen met thuiswonende kinderen en hun leeftijdgenoten) wegblijft – dat betekent nog niet dat wij niet genoeg doen. Het betekent misschien wel dat wij een ommekeer moeten maken. Letterlijk. Dat wij ons er niet op moeten richten dat mensen komen, maar dat wij naar de mensen toe moeten gaan.

Op maandag 15 april hield dominee Simon Dingemanse uit Maarn een interessante lezing naar aanleiding van zijn boek In beweging blijven. De gemeente op reis met de middengeneratie. Hij vertelde hoe hij in een zoektocht naar een goed model voor de gemeente in deze tijd uitkwam bij de gemeente als reisgezelschap. In de afgelopen jaren is het model van de gemeente als herberg populair geworden. De gemeente als gastvrije herberg waarin de gemeente gastheer en gastvrouw is. Maar dat betekent wel dat mensen moeten komen. En dat doen ze niet altijd, zeker niet in de middengeneratie.

Dingemanse hield tijdens zijn studieverlof gesprekken met mensen uit de middengeneratie. Voor het gemak verbonden we daar de leeftijdsgrenzen aan van 25-50 jaar, maar dat is maar een globale afbakening. Wie zich erin herkent, mag zich ertoe rekenen. Wat deze groep beweegt is allereerst de druk van de combinatie van werk en gezin. De groep heeft last van een chronisch tijdgebrek; alles gebeurt onder tijdsdruk. Ze vinden wel allerlei inspiratiebronnen in mensen en bezigheden, maar kerk en geloof staat onderaan het lijstje. Ze vinden het moeilijk om geloof met het dagelijks leven te verbinden. Het Godsidee vervaagt; er is wel iets, en geloof stemt wel tot dankbaarheid en verwondering. De kerkdiensten ervaart men wel als positief, maar men neemt er minder tijd voor, al heeft men wel behoefte aan rust. Voor vrijwilligerswerk wil deze groep bewust kiezen, zoals men sowieso heel bewust leeft. Maar alles wat deze groep doet is een keuze. En door de overvloed aan keuzen is er dan ook sprake van keuzestress. Men is minder geworteld in een gemeenschap of in een plaats. Er zijn dus minder dingen voorgegeven. Alles is een keuze, en alles gebeurt onder druk.

Als je dit alles zo leest is het niet verwonderlijk als deze mensen niet komen. Het beeld van de kerk als reisgezelschap wil de gemeente ertoe bewegen naar mensen toe te gaan en een tijdje met de mee te gaan. En bij hen te gast te zijn. En daarbij niet alleen oog te hebben voor de zwakke, maar ook de sterke kanten van het leven: succes, geluk, kansen. Opvallend detail was dat veel mensen in de gesprekken kerk zagen als iets voor later als het minder goed gaat. Terwijl geloof er ook is voor dankbaarheid, en om geluk te ervaren, en te delen.

Dingemanse noemde Jezus en Paulus als voorbeeld. Jezus was nooit thuis maar altijd onderweg en bij mensen te gast. En de reizen van Paulus zijn uitvoerig opgeschreven in de Bijbel.      Dingemanse gebruikte het verhaal van Paulus op de Areopagus als voorbeeld. Paulus wordt bij de kladden gegrepen door de omstanders en meegevoerd naar de Areopagus. Hij heeft dus zelf niet het initiatief maar is dus te gast. En hij hoort hoe mensen spreken over het goddelijke. Dat ze of niet kennen, of waar ze niet in geloven, of toch wel, maar dan onbenoemd, in iets… En als hij bij het altaar voor de onbekende God komt, gaat hij die God verkondigen. Hij blijft trouw aan zijn boodschap, maar hoe die boodschap ter sprake komt hangt af van de ontmoeting tijdens zijn reis. Maar hij spreekt in de wij-vorm. Hij plaatst zichzelf ook onder de boodschap, het Evangelie van de Opstanding. Het is Gód die verkondigt. En zo presenteert hij zichzelf als iemand die zich een weg zoekt met zijn geloof door de wereld en met anderen daarover in gesprek gaat en ook zo van anderen leert, en open staat naar hen.

Zo brengt het beeld van de gemeente als reisgezelschap een ommekeer teweeg. Van vasthouden en behouden en afvragen hoe we ervoor kunnen zorgen dat mensen (blijven) komen naar op mensen afgaan en zoeken naar sporen van het Evangelie in het leven van alledag. Zolang tweederde van deze middengeneratie aangeeft minimaal religieus te zijn, is er nog een wereld te leren aan alles wat deze mensen ons kunnen vertellen wat hen beweegt en is er nog een wereld te winnen voor het Evangelie, dat ons gezamenlijk verkondigd wordt. Om uit te delen en verder te delen. Met Gods hulp, reishulp.

Simon Dingemanse, In beweging blijven. De gemeente op reis met de middengeneratie, Skandalon Vught 2010, ISBN 978-94-90708-03-0

maandag 1 april 2013

Pasen geeft ruimte! - preek Pasen 31 maart 2013




Te beluisteren via Kerkomroep


Toen u vanochtend naar de kerk kwam hield u het denk ik niet voor mogelijk dat het al lang en breed lente is en dat vanmorgen vroeg de zomertijd is ingegaan. Niet alleen valt Pasen dit jaar vroeg; na sneeuw op Witte Donderdag, op sommige plaatsen toch echt wel een laagje, hadden we bijna een witte Pasen. Het weer is er nog niet aan toe. Wij zijn er allang aan toe. Aan de lente dan. Het mag zo onderhand wel eens. Veel mensen roepen in herinnering dat het in andere jaren eind maart warm was, en bewaren daar soms goede herinneringen aan. In ieder geval voedt dat het gevoel dat we echt aan de lente toe zijn. De tuin ook, de knoppen staan ondanks het weer op springen. En wij kijken ook reikhalzend uit naar de lente.

Maar zijn we er echt wel aan toe? En dan bedoel ik niet de lente, maar Pasen? Nieuw leven, nieuw begin? Zijn we daar aan toe? Of zitten we nog teveel verstrikt in het oude? Dat wat ons zorgen baart; dat wat een last op onze schouders is; dat wat we met ons meezeulen, en dat wat misschien soms niemand weet: onze schuld, ons tekortschieten, ons falen? Met die schuld hebben we een dubbele verhouding: aan de ene kant geloven we er niet in – we zijn allemaal mensen; alsof dat een excuus is – en aan de andere kant is het wel in onze wereld een steeds groter wordende realiteit. En ik bedoel daarmee nu eens niet dat dominee gaat vertellen hoe zondig het er in de wereld aan toe gaat. Ik bedoel hoe de wereld er zelf mee omgaat. Aan alle kanten wordt gesproken over schuld. En dan vooral: schuld van anderen. Bankdirecteuren zijn op dit moment dankbare zondebokken. Politici staan op gelijke hoogte of net nummer 2. Maar het gaat veel verder en het is veel ernstiger. Voor alles wat mensen overkomt zoeken we een schuldige, die we verantwoordelijk kunnen houden. Of het nu de NS is, waarvan de dienstregeling in de soep liep, of een ziekenhuis, waar iets is gebeurd, of een producent van een artikel dat onveilig bleek; we zoeken een schuldige die we verantwoordelijk kunnen houden. We kunnen niet meer accepteren dat dingen gewoon gebéuren. Nee, we zeggen gauw: dat mág niet gebeuren, en zoeken iemand die we daarvoor verantwoordelijk kunnen stellen. Alsof wij de wereld perfect kunnen maken. En eigenlijk gaat het daarbij niet eens om verantwoordelijkheid, maar om aansprakelijkheid. Kunnen we een vergoeding krijgen voor wat dan heet ‘de geleden schade’? Met andere woorden: kunnen we de schuld vergelden?

We maken veel mee. En niet alles gaat goed. Dat is erg, pijnlijk, en anderen spelen daar ook een rol in. Bewust of onbewust. Als dader. Of veel vaker gewoon als betrokkene, omdat je gebruik maakt van iemands diensten of met iemand samenwerkt of gewoon met elkaar in de kerk zit. En wat er steeds meer gebeurt is dat we anderen verantwoordelijk houden, of eigenlijk beter gezegd: aansprakelijk stellen voor wat ons overkomt. We hebben erg weinig geduld met elkaar. We zijn daardoor erg geneigd om ons op onze eigen vierkante meter terug te trekken en de schuld bij een ander te leggen. Onze eigen schuld, onze medeverantwoordelijkheid, hoe klein ook, zien we niet meer. Vergelding, daar gaat het om. Die ander moet bloeden. Vergeven kunnen we pas als die ander gebloed heeft. Of soms zelfs, niet meer bestaat. Letterlijk, of omdat die ander niet meer in je leven is, of omdat je niet meer met die organisatie te maken hebt. Wie of wat je verbant uit je leven kun je wel vergeven, maar hoe gaat dat als iemand betrokken blijft bij je leven?

Deze focus op vergelding die we veelvuldig terug zien in klachtenprocedures en in rechtszaken, soms jarenlang, heeft een tweede schaduwzijde. Wie werkelijk schuldig is en verantwoordelijk en aansprakelijk wordt gesteld, trekt zich sneller terug op zijn eigen vierkante meter en ontkent of verzwakt schuld zover als hij kan. Verzachtende omstandigheden, onwetendheid om incidenteel geheugenverlies, of ronduit het ontkennen van verantwoordelijkheid, maakt dat de wonden open blijven, aan de kant van wie zich slachtoffer voelt en aan de kant van wie aansprakelijk wordt gesteld. En zo klagen we over te lage straffen voor personen die we er makkelijk weg van vinden komen. Maar zo blijft de wond, de schuld, etterend tussen mensen in staan. Waarom die voortdurende drang om anderen verantwoordelijk te houden voor wat ons gebeurt, en aansprakelijk te stellen om de schuld te kunnen vergelden? Van wie hebben we dat geleerd?

Niet van God.

Nu is God niet iemand die licht met schuld omgaat, maar Hij gaat er wel anders mee om. We lezen vandaag een laatste stuk uit de boeken Samuël. Een toegevoegd stuk aan het eind dat teruggrijpt op het moment dat de eerste koning van Israël, Saul, achter zijn opvolger David aan zit. En op momenten dat David in hevige strijd verwikkeld was met zijn vijanden. Dit lied is als psalm 18 nogmaals in de bijbel gekomen. Toch klinkt dit lied behoorlijk zwart wit. David is de rechtvaardige, de oprechte, staat er even later, en God gaat tegen de vijanden behoorlijk tekeer. Maar bekijk het nu eens vanuit Davids perspectief. Zo rechtvaardig was hij helemaal niet. Zijn grootste zonde was het ombrengen van Uria om diens vrouw Batseba te bemachtigen. Legt ook hier David alleen de schuld bij de ander? Nee. David heeft berouw getoond toen de profeet Nathan hem aansprak, en God heeft hem vergeven. En dát is precies waar het in onze samenleving aan ontbreekt: berouw en vergeving. Omdat de samenleving niet kan leven met schuld, zoekt ze verantwoordelijken die aansprakelijk kunnen worden gesteld, en bij wie de schuld kan worden vergolden.

God gaat een andere weg met ons. Hij gaat niet voorbij aan de schuld, ook niet aan de onze. Maar God ziet tegelijkertijd hoe ons dat verkrampt. Als er iets misgaat tussen mensen, dan voel je hoe moeilijk het is om allereerst toe te geven dat er iets mis is gegaan, laat staan dat je daar een aandeel in hebt. Om nog maar te zwijgen van onze schuld aan God. We zijn als de dood dat ons iets zou kunnen worden aangerekend. Waarom zouden we dat zijn? Door trots of hoogmoed, allicht. Maar meer nog dat we bang zijn dat we dan niet meer kunnen bestaan. Schuld is dodelijk. En dat is wat David ook ervaart. En de enige weg die hij kan gaan is berouw te tonen. En bij deze schuldbekentenis blijkt de weg niet dood te lopen, maar open te liggen. Zo ervaart David zijn God. ‘In mijn nood riep ik tot de Heer, ik riep mijn God om hulp, en in zijn paleis hoorde hij mijn stem, mijn geroep klonk in zijn oren.’ Letterlijker vertaalt staat er: ‘In dit nauw riep ik God aan.’ Niet ‘nood’ maar ‘nauw’. Dodelijke beklemming. En dan, zegt David later in vers 20, leidde Hij mij uit dat nauw en gaf mij ruimte, bevrijdde Hij mij, omdat Hij mij liefhad.

Dat is God. De evangelist Johannes zei het al vroeg in zijn evangelie: ‘Want God had de wereld zo lief dat hij zijn enige Zoon heeft gegeven, opdat iedereen die in hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gestuurd om een oordeel over haar te vellen, maar om de wereld door hem te redden.’ God wordt vaak verweten dat Hij het nodig vond dat Jezus stierf aan het kruis. Nou zijn wij het die God verwijten dat Hij onze schuld wil vergelden. Maar wat daar aan het kruis gebeurde is niet Gods realiteit, maar onze realiteit. Dat kruis komt niet door God, maar door ons. Door van alles dat dankzij en ondanks ons misgaat. Tussen mensen, in ruzies of veel erger. Waarmee we anderen te kort doen of schade toebrengen, pijn doen. God is geen God met oogkleppen op die zegt: ach, het valt wel mee. Nee, het valt niet mee. Maar Hij maakt er wel zelf een einde aan.

Ook bij David gaat het er heftig aan toe. In de tussenliggende verzen schudt en schokt de aarde onder het geweld waarmee God de vijand bestrijdt. Is dat nou nodig? Kijk naar de wereld en hoe wij hiermee omgaan. Wij maken ook korte metten met wie ons dwars zitten, en we maken er een behoorlijke bende van af en toe. In het groot en in het klein. En ook als het niet dankzij onszelf is, laten we het wel gebeuren. Voor de lieve vrede zeggen we er niets over. Het is nu een keer zo. Zo gaan die dingen. Maar God neemt daar geen genoegen mee. God is al die hectiek, al dat gekronkel, al dat in bochten wringen, al dat verkrampte leven meer dan zat. Niet om over ons te oordelen, maar om ons te bevrijden. God wil dat we kunnen leven. Daarom is die zin de David spreekt zo mooi: ‘Hij leidde mij uit de nood, uit de kramp, en gaf mij ruimte, omdat hij mij liefhad.’ Ja, God hield behoorlijk huis. Maar het ruimde ook lekker op, om het maar eens zo te zeggen. God negeert de schuld die wij hebben naar elkaar en naar hem niet, maar laat het er ook niet bij. Laat ik het zo zeggen: als iemand in je huis grondig komt schoonmaken, en als een witte tornado door je huis gaat, dan weet je niet wat je overkomt, maar het ruimt wel lekker op. Kijk maar om je heen: het is wel schoon en alles staat weer op zijn plek. Rust. Wat je zelf niet voor elkaar kreeg is wel gebeurd. Ja, God wijst ons op onze schuld en tekortkomingen die we liever bedekken, maar God staat ook niet toe dat we de schuld steeds bij de ander leggen. Maar ook: en dat is veel bevrijdender: dat we zelf de schuld onder ogen durven zien én vergeven worden.

Want dat is het grote verschil hoe God met schuld om gaat en hoe de wereld met schuld omgaat. Bij God is er vergeving. En niet alleen vergeving van elkaar, maar ook van jezelf. Want daar begint het mee. De kramp waardoor je niet in staat bent om je eigen schuld onder ogen te zien, omdat je er anders aan onderdoor gaat. Maar ook de kramp tussen mensen, waardoor het niet mogelijk is elkaar te naderen, weer gewoon te luisteren en verder te gaan. God doorbreekt met de opstanding van Jezus uit de dood de eeuwige goed en fout tegenstelling; het alsmaar elkaar de maat nemen, van: dit doe je verkeerd, en dat doe jij verkeerd. En dat doorbreken van goud en fout geeft een enorme ruimte!

Als Maria uiteindelijk Jezus herkent in de graftuin, zegt Jezus: ‘Hou mij niet vast.’ Dat betekent: ‘Maria, neem de ruimte in, net als Ik. Ik ben nog niet opgestegen, rustig maar. Maar zeg wel tegen mijn broeders en zusters dat ik zal opstijgen naar mijn Vader, die ook jullie Vader is, naar mijn God, die ook jullie God is.’ Er is geen afstand meer tussen ons en God. Geen afstand, omdat we Hem niet onder ogen zouden kunnen komen. Nee, er is geen kramp meer, er is ruimte!

En dat lieve mensen, dat is wat wij als gelovigen te bieden hebben aan de wereld. Ruimte om uit de kramp van schuld te komen. En vergeving te vinden met God en met elkaar. Zo vaak worden mensen afgerekend op wat ze niet kunnen of niet halen of wat ze doen. En of dat nu verwijtbaar is of niet, en er is veel verwijtbaar, daar kopen we niets voor. Natuurlijk moet het recht zijn loop hebben. Maar wat vooral moet gebeuren is dat mensen hun eigen schuld onder ogen durven zien, zonder dat er meteen vergelding op volgt. Ministers durven al geen sorry te zeggen uit angst dat er dan claims komen. Ik zeg niet dat die claims niet mogen, maar wel dat we gauw geneigd zijn ons in te dekken. En indekken is kramp. Laten we leven, voluit de ruimte nemen. Ook in de kerk. Omdat het een vreugde is dat we niet bestaan omdat we onze schuld bedekt kunnen houden of niet uit hoeven te spreken, en in gevecht met elkaar leven. Het is een vreugde dat we er gewoon mogen zijn en ja, met onze pijn, maar ook met wat gewoon niet goed zit in ons. Laten we samen naar de ruimte zoeken om weer volop mens, om weer volop kerk te kunnen zijn. Leven na Pasen is spelen. Ruimte krijgen om te leven. En dan gaat de zon wel weer stralen, en steken we elkaar ook weer aan en zetten we elkaar in vuur en vlam. Vandaag is de wereld voorgoed veranderd. Vandaag begint het leven. Neem de ruimte die je krijgt, speel met het leven, speel met elkaar. Omdat er nieuw leven is!

Niet tekort komen - preek Witte Donderdag 28 maart 2013




Te beluisteren via Kerkomroep


Op Witte Donderdag hangt er iets dreigends in de lucht. Heel concreet zelfs. Nog voordat Jezus en de leerlingen aanliggen aan het Pesachmaal, kondigt Jezus aan dat een van hen Hem zal overleveren. De maaltijd staat in het teken van het onherroepelijke en onvermijdelijke einde van het leven van Jezus hier op aarde. En nu is het niet zo dat iedereen dat kan meemaken. De leerlingen zitten er voor ongeloof naar te luisteren, en zien hoe Judas uiteindelijk verdwijnt om te doen wat hij moet doen. Bij de voetwassing is het Petrus die vol ongeloof het gebaar van zijn Meester aanziet, en hij kan het niet aanzien. ‘O nee, mijn voeten zult u niet wassen, nooit!’ En als Jezus daarop antwoord: ‘Als ik ze niet mag wassen, kun je niet bij mij horen – kun je mijn deelgenoot niet zijn’ dan zegt Petrus: ‘Heer, dan niet alleen mijn voeten, maar ook mijn handen en mijn hoofd – alles.’ Wat Jezus probeert is om zijn leerlingen, om ons deelgenoot te maken van wat er gaat gebeuren. Van wat er is gebeurd. En wij zien het vol ongeloof aan. Want delen lijkt alleen maar verlies te zijn. Dan wordt wat je hebt minder. Bovendien: als je het aanvaardt, het teken van brood en wijn, en van de voetwassing, dan schept dat verplichtingen. Dan zit je er midden in. Moet je zelf ook gaan delen, moet je jezelf delen. En willen we dat? En meer nog: kunnen we dat? Petrus faalt, als hij drie keer zegt dat hij Jezus niet kent. En wij met hem.

We hebben even vluchtig een inkijkje in het verhaal van David. Die koning met messiaanse trekken, van wie Jezus afstamt. Door de Veertigdagentijd zijn we op zoek geweest naar de familietrekken tussen David en Jezus, om zo meer zicht te krijgen op wie Jezus is. Vandaag lezen we kort uit het verhaal op het moment dat David Jeruzalem heeft verlaten, op de vlucht voor zijn zoon Absalom die hem naar de kroon steekt. Op de vlucht is hij. In tegenstelling tot Jezus gaat hij niet Jeruzalem in maar juist uit, en lijkt hij zijn lijden te ontvluchten. Maar dat is maar schijn. Het echte lijden zit in de vlucht, niet in het blijven in Jeruzalem. David heeft iets te behouden in het lijden, hoe gek dat ook klinkt. David heeft de lijn naar Jezus te verliezen als hij zich overgeeft aan Absalom. Absalom is niet degene die hem moet opvolgen, maar Salomo. En zo loopt de lijn in de toekomst door naar Jezus. Natuurlijk weet David niet van Jezus, maar hij weet wel waar zijn koningschap voor bedoeld is. Om door God generaties lang gevestigd te zijn, om hoop te geven aan de wereld en Zijn koninkrijk te stichten. Dus: als David zich had overgegeven aan Absalom, dan had hij daarmee God verloochend.

Dus Davids vlucht heeft iets Messiaans. En zijn lijden is messiaans lijden. En dan klinkt het toch wel mooi dat midden in de woestijn een dienaar – dat klinkt nog mooier dan een knecht – naar David toekomt met een span ezels bepakt met voedsel en drinken. Maar pas op. Wie is die Siba? Identificeer je eens even? Siba is de knecht van Mefiboset, de aan beide voeten verlamde zoon van Jonathan, de zoon van Saul. Mefiboset is de enige overlevende uit de strijd tussen David en Saul. Vanwege het verbond van David met zijn vader Jonathan, zijn vriend en zoon van Saul, blijft Mefiboset in leven en wordt Siba zijn verzorger. En het is deze Siba die naar David komt met een span ezels en voedsel en drinken.

Maar pas op. Zijn missie is bedrieglijk. Als de koning vraagt: ‘Wat hebt u daar?’ zegt Mefiboset: ‘De ezels zijn voor de Koninklijke familie’. Dat is mooi, en het doet ook denken aan het messiaanse karakter van Davids koningschap. Geen grote koningen, strijdvaardig op paarden, maar op ezels. Zoals Jezus Jeruzalem binnenkwam op een ezel. Maar: waarom zegt Siba niet gewoon: ‘Deze ezels zijn voor u en uw familie.’ Welke Koninklijke familie bedoelt hij. Is hij in gedachten overgelopen? Even later zal hij dat beweren van zijn meester Mefiboset – dat deze weer Sauls dynastie nieuw leven in zou willen blazen. Ongelofelijk en het is ook niet waar. Siba blijkt een bedrieger. Maar door zijn bedrog laat hij wel Davids messiaanse karakter zien. Luister maar verder: ‘het brood en de vruchten zijn voor de soldaten’. Mooi en zeer welkom. Maar de vruchten, zomerfruit is het, zal door de Judeeërs worden ingezameld aan de vooravond van de ballingschap. En ‘wijn om te drinken voor wie uitgeput raakt in de woestijn’? Klinkt mooi, maar zou je niet liever water willen? En doet de wijn tegelijkertijd niet denken aan de zure wijn die Jezus te drinken krijgt?

Siba ontpopt zich als iemand die wil heersen. Als iemand die hier David probeert te dienen om er zelf beter van te worden. Om inderdaad alle bezittingen van Mefiboset toegewezen te krijgen als beloning voor wat bedrog blijkt te zijn geweest.

Maar wat is werkelijk dienen? Werkelijk dienen is delen. Iets van jezelf prijsgeven om het te laten vermenigvuldigen. Zoals Jezus het brood brak. Niet alleen tijdens het Laatste Avondmaal, maar ook tijdens de wonderbare broodvermenigvuldiging. Jezus deelt zichzelf tijdens het Laatste Avondmaal. In de hoop dat wij het beamen en verder delen. ‘Doe dit om Mij te gedenken’. Niet voor niets collecteren we als we aan het Avondmaal gaan. Om zelf weer verder te delen in de wereld. Als Jezus de voeten van zijn leerlingen wast, dient Hij en deelt Hij. Hij zegt dat Petrus zo deelgenoot aan Hem kan worden. De ander dienen is delen. Daar is Petrus maar al te bang voor. En dus wil hij meer hebben. Zo onzeker is hij.

Waar halen we het vertrouwen vandaan als we delen? Ik vond het in psalm 23. De Heer is mijn herder, staat er. En dan: ‘Ik kom niets tekort’. Maar dat klinkt me zo nog teveel ‘wie goed doet goed ontmoet’ of ‘als je maar vraagt kom je niet tekort’. Nee, een andere vertaler schreef: ‘ik kom niet tekort’. Zonder de s. Een wezenlijk verschil. Komen we nietS tekort? Allicht komen we iets tekort. En niet alleen omdat we graag iets zouden willen hebben. Ook omdat we dingen verlangen, maar ook vrezen. Omdat we houvast zoeken. Tekort gedaan worden. Misschien wel niet lijken te mogen bestaan. En dan: De Heer is mijn herder. Ik kom niet tekort. Het gaat er niet om dat je niets tekort komt. Het gaat erom dat we bij Jezus, dat we bij God, dat krijgen wat we nodig hebben.

Wees niet bang dat je te weinig hebt, of zelfs niet dat je tekort bent gekomen, om Jezus te volgen. En om iets te delen te hebben in de wereld. De Heer is onze herder, wij komen niet tekort. Het draait niet om ons, maar om Hem. En dan komen wij niet tekort. Maar zal er gedeeld worden, in overvloed, om Hem te gedenken.