dinsdag 26 oktober 2010

Je kon erop wachten - Over Youps actie tegen T-Mobile

Gisteravond was Youp van 't Hek bij Pauw & Witteman. Hij lichtte daar zijn actie tegen T-Mobile toe, waarover hij een column in NRC Handelsblad had geschreven. Wat in eerste instantie een allerindividueelst voorbeeld leek van persoonlijke frustratie, blijkt een open zenuw te raken in onze samenleving. En Youp had dat goed voorvoeld toen hij zijn column schreef. Het gaat niet over zijn frustraties en die van zijn zoon over het afhandelen van diefstal, reparatie en vervanging van een telefoontoestel, of om het eindeloos verlengen van contracten om dat mogelijk te maken; en daarvoor eindeloos moeten wachten. Het gaat over de frustratie van heel veel Nederlanders dat ze niet meer binnenkomen bij de bedrijven en instellingen die voor hen basisbehoeften vervullen. Het gaat over álle telecombedrijven, die je met heel veel charme binnenhalen, maar als je eenmaal binnen bent, onbereikbaar zijn. Maar het gaat ook over kabelmaatschappijen, maar ik denk ook ziektekostenverzekeraars, energiemaatschappijen en pensioenfondsen. En kun je daar overheden aan toevoegen, die voor sommigen een onbegrijpelijke vergunningen en voorzieningenbeleid hebben? Het gaat over al die instellingen die in basisbehoeften voorzien, maar onbereikbaar zijn. Niet alleen letterlijk per telefoon, maar ook figuurlijk in de onbegrijpelijke nota's en voorwaarden. En waar je voor begrip eindeloos moet wachten.

Je kon er dus op wachten. Youp van 't Hek heeft heel goed aangevoeld dat veel mensen hieraan lijden. Dat het geen allerindividueelst gezeur is van een omhooggevallen ster die zijn bekendheid zou misbruiken; nee, dat is het zeker niet. Youp heeft begrepen dat mensen zich hierdoor bedreigd voelen. Bedreigd in hun basiszekerheden. Vroeger waren energie- en telefoonmaatschappijen van 'ons'. Dus waren 'wij' de enige belanghebbenden. En ook het principe van verzekeren is dat 'wij' ons gezamenlijk en solidair verzekeren van elkaars steun wanneer het tegenzit. Dus klantenservices waren bedoeld om de 'eigenaren' te dienen. Nu moet je smeken om de gunst van een almachtig opperwezen, is het gevoel.
Ik moet daarbij denken aan Youps eigen grap over iemand die zegt altijd bereikbaar te moeten zijn: 'Als je echt iemand bent, dan ben je onbereikbaar... God!' En inderdaad, het lijkt bijna een eindeloos gebed dat mensen moeten doen aan een god die in eerste instantie iets moois geschapen lijkt te hebben, dat echter onderhevig blijkt te zijn aan de zondeval; een god, die ons wil doen geloven dat het aan ons ligt en wij lastig zijn - de schepping was toch immers goed -, en die zich niet thuisgeeft voor herschepping. Terwijl mensen reikhalzend uitzien naar verlossing...

Je kon er dus op wachten. Mensen hebben lang genoeg in de wacht gestaan. 'We zijn begonnen', twittert Youp. Inderdaad: we. Youp vertegenwoordigt veel mensen, en niet enkel zijn 50.000 followers op Twitter. Dit zijn de zaken waar mensen zich druk om maken, waarom ze zich vervreemd voelen van de samenleving. Waardoor, is mijn stelling, ook een partij als de PVV zoveel stemmen krijgt. Het gaat niet om de Islam, maar om het gevoel van de 'hardwerkende' Nederlander dat Nederland niet meer van hen is (daarom slaat 'Gewoon doen' zo aan!). En dat gaat gewoon over dit soort dingen: over de toegankelijkheid van instituten die ons moeten dienen, en niet andersom. Of ze nu T-Mobile heten, of Youpie C., of anders. Mensen die slechte ervaringen hebben in hun individuele problemen voelen zich crimineel behandeld. En dat pikken 'we' niet meer. Je kon erop wachten; 'we zijn begonnen'.

De column van Youp in NRC Handelsblad

Hoe helen we de gespleten samenleving? - meditatieve column

De afgelopen tijd stond het nieuws in het teken van een roerig politiek landschap. Ik heb me daarin bewust stil gehouden, omdat ik vind dat het na verkiezingen aan de (door ons) gekozen politici is om een regering te vormen. Wij hebben ze met een opdracht opgezadeld, en zij moeten er nu mee aan de slag. Elke opiniepeiler die de keuze van de gekozen politici wil sturen door een nieuwe enquête en een nieuwe peiling vergeet dat nu de gekozen politici aan zet zijn.
Nu we inmiddels voor de realiteit staan dat het nieuwe kabinet er komt, is de vraag hoe je je als christen in deze realiteit kunt bewegen? Het is niet aan mij om inhoudelijk in te gaan op maatregelen. Mijn plaats is wel in die gespleten samenleving, waarin dit alles zich voltrekt. En mijn zorg is hoe we elkaar blijven zien? Ik doel dan nog niet eens op minderheden en hun rechten. Meer en meer komen mensen tot de ontdekking, en ik sluit me daarbij aan, dat de samenleving al in tweeën gedeeld is, op een andere manier. Schijnbaar is er een grote groep mensen die zich niet gekend voelt door allerlei instituten in de samenleving. De samenleving voelt niet als ook van hen. En dan gaat het niet alleen over de politiek, maar ook over vergunningen, overlast, energiemaatschappijen, telefoonmaatschappijen, jeugdzorg, ziekenhuizen en zorgverzekeraars, politie en justitie, Europa, scholen, subsidies. En gaat het ook over kerken, denk ik dan?
Zonder de ernst van uitlatingen en principes van mensen die tegen ‘islamisering’ zijn te willen ontkennen, denk ik wel dat daar het probleem niet zit. Met het bestrijden van de anti-islamgeluiden ben je er niet. Er zitten dieperliggende problemen onder. En die werken veel op de emotie. Daardoor is er geen redelijk debat mogelijk. De samenleving is de afgelopen jaren een grote groep mensen kwijtgeraakt, die zich buiten de samenleving voelt staan.
Ik word persoonlijk geraakt door de voorgenomen bezuinigingen op subsidies voor de kunsten, omdat ik een theaterdier ben, en een van mijn zussen in een Nederlands orkest speelt. Maar ik snap aan de andere kant ook wel, dat mensen die te zeer verwijderd zijn geraakt van de samenleving niet snappen, waarom er minder handen aan het bed zijn, en er wel geld is voor kunst. Met een redelijke redenering dat een samenleving verarmt zonder kunst ben je er niet. Deze mensen hebben het gevoel dat zij, en zij alleen steeds weer de rekening gepresenteerd krijgen. Terecht of onterecht, dat doet er niet toe.
Als het nu gaat om een christelijke houding in deze realiteit, dan is het belangrijkste dat we elkaar blijven zien. Dat we oog hebben voor de emoties van mensen die zich buiten de samenleving voelen staan. Die zich gepakt voelen. Terecht of onterecht, dat doet er niet toe. Zo wordt het beleefd. Natuurlijk betekent dat ook dat we de mensen zien die hier van de schuld krijgen. Ook zij zijn deel van onze samenleving, of je nu wilt of niet.
Onze samenleving vraagt om heling. En heling begint met de erkenning dat er iets mis is. En dan kan er openheid zijn om naar elkaar te luisteren.
Vorige maand was ik bij de startbijeenkomst van het interreligieus platform in Waalwijk. De voorzitter van de Turkse Moskee vroeg mij of ze bang moesten zijn voor mensen die tegen islamisering zijn? Ik zei dat het uiteindelijk niet om de Islam draait, maar dat de mensen waar zij denken bang voor te moeten zijn ook bang zijn. Dat ook zij hun plaatsje in de samenleving verliezen. Angst is een slechte raadgever, maar angst moet wel worden gezien en erkend. Alleen als we samen heling zoeken, kunnen we weer een samen-leving zijn.

vrijdag 22 oktober 2010

Uw Koninkrijk kome - tweeluik over het gebed

Zondag 24 oktober 2010 ga ik voor in de Protestantse Gemeente Waalre. Zij vroegen mij of ik volgens het rooster kon preken uit Lucas 18. Daarvoor vond ik een tweeluik uit 2007, waarvan ik de tweede luik 'preek' in Waalre, maar het geheel nu nogmaals publiceer in deze weblog. Lezingen staan erbij.

1. Houd aan in gebed

Genesis 32: 22-31 en Lucas 18: 1-8

Ik verwonder me erover hoe de overwegingen van de laatste maanden uit Lucas en Prediker met elkaar een verbintenis aangaan en allemaal terug te voeren zijn op dat ene thema dat we aansneden eind juli: het gebed. Het laat me niet los. Ik denk er dan ook sterk over, zo de tijd mij gegeven is, de verschillende stukjes van dat thema samen te nemen in een reeks meditatieve columns in ons kerkblad, omdat ik het vermoeden heb als ik naar reacties luister, dat het een mooi thema is om even vast te houden: wat en hoe zullen wij bidden, en waarom? Heeft bidden wel zin, ook als we de zin van veel van wat ons gebeurt nooit zullen bevatten?

Opvallend is ook dat steeds het Onze Vader terugkeert; het gebed dat Jezus ons geleerd heeft. Nu is dat Onze Vader ook veel meer dan een versje dat Jezus ons leerde opzeggen. Jezus lééfde het Onze Vader. Met name de evangelist Lucas schildert Hem als een man van gebed. Het verhaal van vandaag vormt een tweeluik met het verhaal van volgende week over het gebed van de farizeeër en de tollenaar. En het tweeluik staat in het teken van het koninkrijk dat komt. ‘Laat uw koninkrijk komen’ uit het Onze Vader klinkt door deze verhalen heen. Vóór het verhaal van vandaag spreekt Jezus over de komst van het koninkrijk. Hij roept op tot waakzaamheid, anders zou je het nog niet zien ook. Die waakzaamheid is belangrijk voor de invulling van het gebed, waar Jezus in ons verhaal over spreekt.

De eerste en de laatste zin van het verhaal zijn het belangrijkste. De gelijkenis gaat over de noodzaak om altijd te bidden en niet op te geven. Laat vooraf duidelijk zijn dat het hier niet gaat om een militaire discipline die Jezus wil opleggen, waarbij wijzelf niet meer aan bod komen. Nee, het gaat er juist om dat God ons zoekt en ons tot ons recht wil laten komen. Als een gastheer die zegt: ‘Je bent van harte welkom, maar klop even op de deur als je er bent. Dan weet ik dat je er bent en dat je wilt binnenkomen. Ik dwing je niet.’

Jezus vraagt ons daarom niet op te geven. Dat is een interessant woord. In het Grieks zit in dit woord het woord kakos. Met kakos kan alles worden aangeduid dat kwaad is, problemen geeft, pijn doet, in ons leven wringt. Kortom, datgene dat ons belemmert te leven. Het woord kakos geeft een speciale kleur aan het woord dat we hier vertalen met opgeven. Met het woord kakos in het achterhoofd zou je kunnen zeggen dat Jezus ons oproept niet in te kakken. Het leven er niet bij te laten zitten. Het niet te kwaad te krijgen. Dat wil zeggen: probeer jezelf goed te houden. Kunnen we dat begrijpen? Het lijkt te klinken alsof Jezus zegt: het ga je goed, houdoe. Nee, Hij zegt: probeer jezelf goed te houden. Sta open voor het goede. Sluit je niet af, of sluit je niet op als je je kwaad of het kwaad in je voelt, maar blijf actief het goede zoeken. God laat ons niet los. Hij moet alleen wel tot ons door kunnen dringen, dus zullen wijzelf ons moeten openstellen. Probeer je goed te houden is dus geen opdracht het zelf maar uit te zoeken, maar wel om het goede te blijven zoeken, al krijg je het nog zo te kwaad. Sluit jezelf niet af van het goede. Je bent welkom bij God met alles wat kwaad in je is aan verdriet, pijn, angst en zorgen; en met alles wat je kwaad maakt: irritatie, jaloezie, verongelijktheid en diep gevoeld onrecht.

De laatste bede van het Onze Vader, voor de toevoeging van het koninkrijk, de kracht en de heerlijkheid, is hiermee verbonden: verlos ons van het kwade. Maar dat is dus een actief gebed. Bidden is niet simpel vragen en krijgen. Bidden is je openstellen, zodat je ruimte krijgt om te verwerken wat er zich aan kwaad in je werkt. Dat doe je in eerste instantie zelf, dat openstellen. Net zoals je jezelf kunt afsluiten. En het is Jezus’ zorg dat we ons niet afsluiten van de mogelijkheid dat God ons met ons hele leven wil ontvangen.

Een abt uit een boekje van Leo Fijen dat ik wel eens aanhaal, zegt:
“Soms kan ik ook in de nacht niet door mijn problemen heenkijken en kom ik niet tot heldere oplossingen. Dan is de stilte heel confronterend, dan worstel ik met mijn onrust, onzekerheid en problemen. Ik probeer er dan een gebed van te maken. En als ik lang genoeg volhoud, wordt het toch stil en komen het licht en het vertrouwen terug. Dat kan soms de hele nacht duren. Maar tegen de morgen voel ik ook werkelijk de bevrijding. Dat is geweldig kostbaar. Die strijd in de stilte van de nacht hoort erbij. Ik kan dan niet anders doen dan de tijd nemen en volhouden in vertrouwen. en ik bid dan altijd de eerste regels van het Onze Vader: Úw wil geschiede, Úw rijk kome, Úw naam worde geheiligd. Dat blijf ik herhalen. Want God is er altijd, wij zijn er niet altijd. Zo ervaar ik dat.”

God is er altijd. Wij zijn er niet altijd. Dat is Jezus’ zorg die Hij uitspreekt in het verhaal van vandaag. Wij zijn er niet altijd. Maar is God er dan wel? Onze zorg slaat Jezus niet over. En Hij laat een vreemd voorbeeld van een onrechtvaardige rechter zien. Een vrouw blijft aanhouden bij hem het goede te vinden. En uiteindelijk doet deze onrechtvaardige rechter haar recht. En Jezus zegt dan: als deze haar recht doet, dan zal God toch zeker recht doen. Bidden heeft dus zin, zegt Jezus hiermee.

Toch lijkt de vraag of God er dan wel is niet helemaal bevredigend beantwoord, want wij ervaren niet dat al onze gebeden verhoord worden. En het kan dan heel moeilijk zijn te horen dat je maar moet volhouden met bidden. Het gaat Jezus hier echter niet om rechtstreekse gebedsverhoring. Ik durf zelfs te beweren dat Hij het daar nooit over heeft. Zelfs als Hij zegt: ‘Vraag en er zal je gegeven worden’ – dan nog bedoelt Hij niet dat je zult krijgen wat je vraagt. Dat zou veel te passief zijn. Voor Jezus is bidden actief. God is er altijd. Nu de mens nog. Dat is de zorg die Hij uitspreekt in de laatste zin: ‘Maar als de Mensenzoon komt, zal hij dan geloof vinden op aarde?’ Het gaat Hem er niet om of iedereen wel gelovig voldoende presteert. Welnee, geloven is geen prestatie. Het gaat er bij bidden om dat je je openstelt voor de mogelijkheid van het goede. Dat hoeft niet met gerichte vragen en al helemaal niet met voorbedachte antwoorden. Nee, een gebed kan angstig woordloos zijn. Maar dan nog: houdt aan. Sluit jezelf niet af voor de mogelijkheid van het goede, want God wil er zijn. Gods aanwezigheid in ons leven noemen we de heilige Geest. De heilige Geest is geen geest uit de olielamp van Aladin, die je wensen doet uitkomen. Nee, ook Gods Geest is actief. Zij werkt op jou in als je je openstelt. En zo werkt de Geest door in je leven, ook al ziet het er niet altijd even rooskleurig uit.

Wat kan zo’n gebed dan doen als het niet om rechtstreekse verhoring gaat? Van Prediker weten we inmiddels dat het leven is zoals het is, dat we daar de zin niet van kunnen achterhalen, en zo is het goed. Maar om dat leven werkelijk te kunnen leven moet je voor dat goede openstaan, en niet inkakken bij het kwaad dat je overkomt en voelt. En ja, daar kun je je enorm machteloos bij voelen, en hulpeloos. Als je niets eraan kunt doen dat het leven, van jou of van anderen, zo gaat zoals het gaat. En als je wel veel energie heb en het goede graag zou realiseren, kun je erachter komen dat er aan het leven zo bitterweinig te veranderen valt. En, zegt dezelfde abt:
“Dat is echte eenzaamheid. Dan zoek ik licht en kracht in het gebed. Ik voel me eerst leeg. Maar als ik in de leegte durf te blijven zoals Jezus ons heeft voorgedaan en met tot God blijf wenden hoewel ik daar niets bij voel, dan is het bij mij bijna altijd zo dat ik licht en kracht ontvang om verder te gaan. Het kan kort of lang duren, maar het gebeurt. En dat betekent echt niet dat het kruis van me wordt weggenomen. Maar ik kan verder en dat is al heel wat.”

Dat is wat Jakob doet als hij worstelt. Hij blijft achter, helemaal alleen, staat er. Hij kan nog niet oversteken, hij is nog niet klaar met zichzelf. Hij worstelt in de nacht tot het dag wordt. De koude nacht van angst en strijd, van wanhoop die zijn leven splijt. Hij worstelt om een zegen. Om het gevoel dat God bij hem zal zijn. Want hij voelt daar nu even niets bij. Hij voelt wel van alles vanwege de aankomende hereniging met zijn broer. Onzekerheid wellicht, en allerlei gevoelens die Jakob maakte tot wie hij is. Een lange nacht van pijn en schuld, die wie hij is zo lang verhult. Maar die nacht gaat over door de worsteling. Je moet niet vragen hoe, maar hij komt de nacht door. Hij verandert erdoor, of anders gezegd: wat zo lang verhuld is geweest, komt vrij. Daarom krijgt deze strijder met God en mensen een nieuwe naam: Israël. Gestreden heeft hij alle gevoelens tegenover mensen en God, en ongetwijfeld met zijn zelfbeeld. Hij komt er anders uit. Maar, zoals de abt zegt: het betekent echt niet dat het kruis van me wordt weggenomen. Anders gezegd: Jakob komt de strijd niet ongeschonden uit. Het leven en de strijd daarmee laat zijn sporen na. Maar het brengt hem dichter bij zichzelf, dichter bij mensen, dichter bij God. De zon gaat over hem op. Hij kan verder gaan.

Je wenden tot God, zelfs als je er niets bij voelt... Nee, dat is geen vrome prestatie, het is hooguit een beetje vertrouwen. Vertrouwen in een God die ons leven draagt, hoe dubbel en moeilijk en diep het ook kan zijn. God is er altijd. En zo wordt het leven dat is zoals het is, goed. Nee, niet ideaal. Maar goed. Daarom heeft het zin om te bidden, ook met zoveel ellende nabij of in jezelf. Het kan louteren en verlichten. Daarom heeft het zin om te bidden: Úw koninkrijk kome. Want: ‘Als we niet in eeuwigheid om het Rijk bidden, komt het Rijk in eeuwigheid niet…’

Volgende week meer.

2. Gerechtigheid en barmhartigheid

Jeremia 14: 7-10 en Lucas 18: 9-14

Het verhaal van de evangelist Lucas vormt het tweede verhaal van een tweeluik van verhalen over het gebed. Beide verhalen volgen op Jezus’ rede over de komst van het Koninkrijk in Lucas 17. Maar als we daarom moeten blijven bidden –met het Onze Vader: Uw koninkrijk kome – wat betekent dat dan? Hoe moeten wij ons houden, hoe moeten wij ons gedragen, hoe zouden wij überhaupt kunnen bidden? Het eerste verhaal over het gebed aan het begin van hoofdstuk 18 moedigt ons aan vol te houden. Bidden heeft zin! Maar het is geen vraag-en-antwoord spelletje. Bidden is een activiteit. Al heb je geen woorden; probeer je goed te houden. Probeer het niet te kwaad te krijgen, maar blijf het goede zoeken.

In de gelijkenis van het eerste verhaal over het gebed zoekt een vrouw het goede waar ze recht op heeft. Ze doet dat bij een onrechtvaardige rechter. En omdat hij het haar uiteindelijk geeft zegt Jezus: hoeveel te meer zal God uw aanhoudende gebed verhoren. Sluit je daarom niet af van het goede, ook als je het te kwaad krijgt. God is er altijd. Blijf het goede zoeken.

Als ik het zo herhaal zou het erop kunnen lijken alsof dat goede bestaat uit louter gerechtigheid. De vrouw zoekt immers het goede waar ze recht op heeft en krijgt het. De gelijkenis van vandaag vult dat goede nader in. Het gaat in de gelijkenis van de farizeeër en de tollenaar duidelijk niet om het recht op zich. De farizeeër zal ongetwijfeld in zijn recht staan als hij beweert naar de geboden te handelen, en de tollenaar niet. Toch is het uiteindelijk de tollenaar die als rechtvaardige naar huis gaat. Er lijkt iets tegenover het recht te staan dat de farizeeër claimt.

Kunnen wij bestaan van het recht alleen? Veel moeite, pijn, verdriet en angst hebben te maken met recht dat je voelt ontbreken. Dat kan verontwaardiging zijn over iets dat in je omgeving of in de wereld gebeurt, maar het kan ook iets zijn dat je tegenzit of tegenstaat, of zelfs krenkt. Stel nu, dat je daarin recht zou worden gedaan? Dat omwentelingen plaatsvinden in de wereld door alle protesten en strijd, dat je eigen pijn wordt erkend door anderen en geheeld, tegemoet gekomen? Zijn we dan bij het goede? Is iedereen dan rechtgedaan, of alleen jijzelf? Brengt dat recht ook weer gemeenschap en eenheid tussen mensen, in de samenleving, of thuis? Heelt het de tegenstellingen die het recht eerst in de weg stonden? Maar dieper nog, zijn in de situatie van onrecht niet aan alle kanten dingen gebeurd die het goede in de weg stonden? Lag het kwade buiten onszelf, of hadden we er zelf deel aan? En nog groter gezegd: Kunnen wij bestaan als God Zijn recht doet gelden?

Dat is de zorg van Jeremia. Hij claimt zijn recht niet, o nee, dat stadium is hij allang voorbij. Er is teveel gebeurd. Maar kan er daarom niets meer van ons overblijven? Is God alleen een God van recht?

Laten we even terugkeren naar het gebed. In alles waar je voor bidt staat voorop dat je het goede zoekt. Dan zal je rechtgedaan worden. Wat de gelijkenis daar vandaag aan toevoegt is dat dit goede niet van jezelf komt. Met andere woorden: het gaat er niet in het gebed om dat jij bevestigt wordt in het goede dat je wenst. Nee, het gaat erom dat het goede gebeurt tussen mensen en tussen God en mens. In het gebed van Jezus is dit het eerste dat gezegd wordt: Úw naam worde geheiligd, Úw koninkrijk kome, Úw wil geschiede.

Dat betekent voor het gebed dat je niet jezelf centraal stelt, maar het goede. Ik bedoel dus niet dat je alleen maar voor anderen bidt. Daar zitten trouwens ook heel veel voorgedachte invullingen in van het goede. Dat het hem of haar maar zo of zo mag gaan… Is dát het goede voor alles en iedereen? En hoe overzie je dat? Wij beschikken niet over het goede, al mogen wij en anderen er wel deel aan hebben. Laat daarom het allereerste gebed zijn ‘Úw wil geschiede’.

Dat is bedoeld met overgave in het gebed. Geen recht te claimen, maar te willen dat het goede zal gebeuren. Het gaat er niet om dat jou recht moeten worden gedaan, maar dat Gods recht moet worden gedaan. Daarin zul je zelf ook tot je recht komen. Want als het van jezelf moet komen, dan ziet de wereld eruit als het plaatje dat Jezus schetst: iemand die zichzelf verheerlijkt, en iemand die niets meer is. Deze belastingsambtenaar, deze tollenaar, wordt door de farizeeër, hoe ironisch, een nul genoemd. Is dat nu recht?

Er is een andere kant van God, die Jezus hier voorop stelt, en waarop het volk bij monde van Jeremia zich beroept: Zijn barmhartigheid. Dat is een vrouwelijk woord. Het vaderlijke recht staat naast de moederlijke liefde. Barm-hart-igheid, een woord dat de intense band tussen een moeder en haar kind weergeeft. Een moeder, die weet dat ze het kind zal moeten loslaten, dat het zal vallen, en weer opstaan. Dat het fouten zal maken, er van zal leren, soms ook niet, maar dat het uiteindelijk wel goed zal komen.

Over dit samenspel van gerechtigheid en barmhartigheid is in de Joodse traditie een verhaal te vinden. Dat verhaal start bij het scheppingsverhaal waarin gesproken wordt van de Here God. Dat zijn twee woorden. En de vraag is waarom? Het eerste woord is de bekende Godsnaam Jahweh. Dat betekent: Ik ben er. Het is de barmhartige kant van God. Het tweede woord is Elohim. Ik zeg maar even: God der goden. Een heersend woord van een God die Zijn recht doet gelden.
Wat zegt dat over God? Het verhaal vertelt van een koning die enkele lege glazen had. Hij zei: wanneer ik heet water in deze glazen schenk, dan zullen ze barsten; en door koud water zullen ze ook barsten. En wat deed de koning? Hij mengde het hete en het koude water en schonk dit in de glazen en ze braken niet. Zo zei God in dit verhaal: “Wanneer Ik de wereld schep met de maat van erbarmen alleen, dan zullen de zonden te talrijk worden, maar schep Ik de wereld met de maat van het recht dan kan de wereld niet bestaan. Daarom zal Ik de wereld scheppen met de maat van recht en de maat van erbarmen. Moge de wereld blijven bestaan!”

Het hoeft dus niet van jezelf te komen. Hoe zou dat ook moeten? De een ervaart dat meer dan de ander, maar uiteindelijk zal iedereen toch bevestigen dat wij niet, ook om onszelf, bij machte zijn de wereld goed te maken? Maar hoe kunnen wij dan bestaan en waar kunnen wij God op aanspreken in ons gebed? Niet dat Hij alleen Zijn recht doet gelden; dan zou de wereld niet kunnen bestaan. De wereld zou uiteenvallen. Wij zouden uiteenvallen, ook zelf. Hoe kunnen wij dan toch bestaan? Door Gods barmhartigheid. Door ons niet te beroepen op onszelf, maar op God, die het goede is. ‘Als Uw wil geschiedt, dan komt het met mij ook wel goed.’

Een abdis zegt het zo: “Zonder de barmhartigheid zou mijn leven hier onmogelijk zijn. Ik denk dat ieder mens in zijn of haar leven de onmogelijke kanten van zichzelf ervaart. Of je vlucht daarvoor of het brengt je tot een zekere wanhoop of je accepteert te leven van de barmhartigheid van God en van je broeders en zusters. Ik heb geleerd dat dankzij de barmhartigheid je hele leven wordt omgekeerd: dat het niet belangrijk is wat je geeft aan liefde, maar juist wat je krijgt aan liefde. Ik heb mogen ervaren wat de betekenis van de liefde en de barmhartigheid van de ander is: daar waar jouw mogelijkheden ophouden, mag je iets ontvangen wat kostbaar wordt in jouw leven. Niet wat je doet, maar wat je krijgt: daar gaat het om in het leven. Je bestaan wordt een leven van barmhartigheid van de ander, van de vergeving van de mensen met wie je het leven deelt. Dan leer je het grootste geschenk: dat je bemind wordt, hoe beperkt je ook bent.”

Wanneer gebed het zoeken van het goede is dan doet het gebed meer nog dan op Gods recht een beroep op Gods barmhartigheid. Alleen zo kunnen wij bestaan. Niet omdat wij nullen zijn – dat maakt het blote recht ervan. Nee, van Gods recht is barmhartigheid de ziel. Zo kunnen wij bestaan voor God en voor elkaar. Zo komen wij het goede leven op het spoor. Want het goede verzoent dan. Dat is wat de tollenaar bidt: laat U verzoenen met mij! staat er letterlijk. Dat is de eigenlijke zin van het gebed. ‘Laat mij bestaan, verzoen mij met U, verzoen mij met wat mij gebeurt en met de mensen om mij heen. Van mij komt het niet, dus laat Uw wil geschiede, dan zult U barmhartig zijn.’

Het goede is te vinden in verzoening. Verzoening met het leven, verzoening met elkaar, verzoening met God. Die komt niet van jezelf. Die komt van de Ander en de andere mens. Zoek daarom het goede. De abdis besluit: “Als mens stel je je heel vaak centraal: jij wilt liefde geven. Door het leven leer je dat het uiteindelijk de Ander en de andere mens is die jou barmhartigheid geeft.”

Wij bestaan niet dankzij onszelf. Wij bestaan door de barmhartigheid van God, die Hij telkens laat zien in de doop van een kind: we kunnen met een schone lei beginnen. God houdt van jou!

dinsdag 19 oktober 2010

“Het smalle pad naar een nieuwe weg” - lezing 400 jaar Reformatie

Waspik – Woensdag 27 oktober vindt in de Hervormde Kerk in Waspik een lezing plaats
over de Reformatie. De lezing bestaat uit twee delen. Als eerste zal mevrouw Mirjam van Veen, kerkhistoricus aan de Vrije Universiteit van Amsterdam, vertellen over de
Reformatie in het algemeen. Over de Reformatie schreef zij het boek “Een nieuwe tijd, een nieuwe kerk” over de Reformatie in de Lage Landen. Vervolgens zal Han
Verschure, welbekend in de regio, vertellen over de Reformatie in de Midden-Langstraat.
U bent van harte welkom in de Hervormde Kerk aan de Raadhuisstraat in Waspik. Vanaf
19.30 uur staat de koffie klaar en om 20.00 uur start het programma. De toegang is
gratis.

Aanleiding
Kerst 1611, voor het eerst wordt in de kerk in Waspik Avondmaal gevierd; de Reformatie is ook in Waspik doorgedrongen. Dit betekent dat bijna 40 jaar later dan in het “noorden” van Nederland de parochie een gemeente wordt, de pastoor een dominee en de mis een dienst…..
We zijn nu bijna 400 jaar verder. In omliggende plaatsen wordt al herdacht dat hier 400 jaar geleden de Reformatie plaatsvond Waspik was één van de laatste. De kerken in de
Midden-Langstraat willen graag met elkaar aandacht besteden aan deze gebeurtenis.
Dat gebeurde in de eerste plaats door een Kerkenpadroute te organiseren op 11
september. De volgende activiteit is de lezing in de Hervormde Kerk in Waspik.

Sprekers
Mirjam van Veen is als kerkhistoricus werkzaam aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Zij is specialist op het gebied van de 16e eeuw. Mirjam van Veen promoveerde in 2001 op een proefschrift over de polemiek tussen Dirck Volckertsz Coornhert en Johannes Calvijn. Voor de lezing in Waspik zal zij putten uit haar boek “Een nieuwe tijd, een nieuwe kerk. De opkomst van het ‘calvinisme’ in de Lage Landen” dat in 2009 verscheen. De auteur heeft al diverse publicaties over Calvijn geschreven. Zij laat zich kennen als een kerkhistorica die zorgvuldig te werk gaat. Zij onthoudt zich van speculaties of polemische beoordelingen. Ook deze nieuwe studie getuigt van behoedzaamheid. Het boek valt in drie delen uiteen. In het eerste deel beschrijft zij vooral aan de hand van secundaire literatuur de opkomst en uitbreiding van de protestantse reformatie. Het gaat haar echter vooral om, zoals de ondertitel weergeeft, 'de opkomst van het calvinisme in de Lage Landen'. In het tweede deel maakt zij dan ook duidelijk hoe en waarom vooral het gereformeerde protestantisme zo'n grote, maar tegelijk beperkte invloed kon krijgen. Hierbij maakt zij voor haar bronnen dankbaar gebruik van de brieven die in de negentiende eeuw door J.H. Hessels uitgegeven zijn. Terecht beperkt zij zich hierbij niet tot Holland en Zeeland, zoals meermalen gebeurde, maar gaat zij ook op de situatie in de overige gewesten in. Het laatste deel richt zich vooral op de ontwikkelingen die het gereformeerde protestantisme doormaakte in de fase dat het de status van bevoorrechte kerk verwierf. Het boek biedt een waardevol overzicht van de wijze waarop deze stroming zich in Nederland manifesteerde.

Han Verschure was in zijn werkzaam leven onderwijzer in het basisonderwijs. Daarnaast vond hij in zijn vrije uren en na zijn pensionering de tijd om met veel passie onder zoek te doen naar de historie van de Midden-Langstraat. Hij publiceerde in 2004 het boek “Overleven buiten de Hollandse Tuin: Raamsdonk, Waspik, ’s-Gravenmoer, Capelle, Sprang en Besoijen tijdens de Tachtigjarige Oorlog”. In zijn boek geeft hij een gezicht aan mensen van vier eeuwen geleden die altijd in het donker gebleven zijn. De schrijver kiest duidelijk voor de gewone man of vrouw die al schipperend en redderend probeerde te overleven. Het oorlogsgebied dat de Langstraat toen was, leverde vaak onthutsende situaties op voor de bevolking. De Reformatie die in deze periode zijn intrede deed, komt ook uitgebreid aan bod en is aan de hand van zijn beschrijving stap voor stap te volgen. De nieuwe leer kreeg op een heel andere manier voet aan de grond dan tot nu toe werd aangenomen. Han Verschure schrijft in een heel levendige stijl en bijzonder helder. Dat geldt overigens ook voor zijn stijl van vertellen!

Mirjam van Veen en Han Verschure hebben als titel voor de avond gekozen voor: “Het smalle pad naar een nieuwe weg” waarmee ze aan willen geven dat het een moeilijk traject was om de Reformatie gestalte te geven. Zeker niet alleen een aaneen rijgen van successen, maar een proces van vallen en opstaan.

maandag 11 oktober 2010

Verwonder je en wees dankbaar! Preek op 10-10-10

Lezing: 2 Koningen 17 en Lucas 17: 11-19

Deze zondag de 10e oktober in het jaar 2010, zondag 10-10-10 heeft iets met tienen. We lazen met als bijzondere aanleiding de bijzondere datum de tien geboden. In 2 Koningen lezen we hoe het gebied van het tienstammenrijk van Israël rondom Samarja vergaat. En in Lucas lezen we over 10 mensen met huidvraat die bij Jezus komen.

In de lange lezing uit 2 Koningen lezen we de achtergrond van de vete tussen de Joden en de Samaritanen. Dat is de reden waarom we deze lezing lezen. In het tweede Koningenboek wordt beschreven hoe en waarom de Heer Israël verstootte. Daarna lezen we hoe ze werden weggevoerd en hoe andere volken het land van Israël in bezit namen. Deze nieuwe volken zijn in een soort mix tussen hun eigen godsdiensten en die van de Heer gaan samenstellen, waarin ze weliswaar wel de Heer zijn gaan dienen uiteindelijk, maar niet exclusief als enige God. Dit zijn, kort door de bocht gezegd, de Samaritanen geworden. Zij zijn in de ogen van de Joden een soort tweederangsgelovigen. De Joden voelen zich immers afstammelingen van de Judeeërs, die in de tekst worden genoemd. Het koninkrijk van koning David, dat ene Israël van twaalf stammen, is immers verdeeld geraakt, zo lezen we ook. Uiteindelijk is het rijk gescheurd in twee delen: Israël en Juda. Israël, met als hoofdstad Samarja, vertegenwoordigde tien stammen. Juda, met als hoofdstad Jeruzalem, vertegenwoordigde de overige twee stammen. Het tienstammenrijk Israël is vermengd geraakt, opgelost in de omliggende volken. Het tweestammenrijk Juda is overgebleven. Het is weliswaar ook niet ontkomen aan ballingschap, maar het heeft het wel overleefd. Kort en goed zijn de Joden dus de afstammelingen van de Judeeërs. Je moet je daarbij wel beseffen dat dit soort stukken uit het perspectief van de Judeeërs geschreven zijn. Maar dat laat onverlet dat ze ook kritisch zijn naar zichzelf, want ook de Judeeërs hielden zich ook niet aan de geboden van de Heer hun God, staat er. Maar ze worden daarin wel voorgesteld als volgers; volgers van de Israëlieten. Het lijkt daarom te zijn dat de schrijver zegt: daarom verwierp de Heer alle nakomelingen van Israël. Om de kern rondom Jeruzalem, met de koningsstam waaruit ook Jezus voortkwam, te redden. Nogmaals, we lezen dit alles vanuit het perspectief van de Judeeërs. Je zou lastige vragen kunnen stellen over hoe God kan besluiten tot het verwerpen van een deel van zijn volk, maar die vragen beantwoordt deze tekst niet. Deze tekst gaat erover hoe twee volken elkaar verliezen en zelfstandig verder gaan. En dat heeft redenen die bij de mensen liggen, en niet bij God. En God trekt daaruit zijn conclusies.

Van de tien stammen gaan we naar de tien melaatsen. Wat hier gebeurt is vanuit het perspectief van 2 Koningen interessant. Jezus is in het grensgebied van Samarja en Galilea. En dat niet alleen: in dat gebied komen een aantal zieken hem tegemoet, zonder informatie over hun afkomst op dat moment. We zitten dus in vermengd gebied, in een gebied met een mix van culturen en godsdiensten. De Joden spelen hier geen dominante, maar een ondergeschikte rol. En in dat vermengde grensgebied spreken de zieken Jezus met twee titels aan: ‘Meester’ maar ook gewoon simpel bij zijn voornaam: ‘Jezus’. Dit is niet zonder betekenis. Het betekent dat Jezus niet onverdeeld als Heer wordt bestempeld door de groep. Sommigen zullen hem als een wonderdoener, een incarnatie van een godheid, of als Jood, of als leraar benaderd kunnen hebben. Er lijkt geen eenheid te zijn hun visie op Jezus. En dat is ook logisch, in dit grensgebied. Niet alles ademt vanzelfsprekend van een Joodse, laat staan een Joods-Christelijke cultuur en visie. Gelukkig maar. Want het is in dit grensgebied dat Jezus juist door een Samaritaan volledig wordt erkend in wie Hij is. De Samaritaan ziet in Jezus degene die van Godswege hen genezing heeft gebracht. Hij loofde God en hij dankte Jezus. Dat is van tweeën één, zoals God en Jezus van tweeën één zijn.

Jezus zet het nog even op scherp door te zeggen wat er gebeurt. Hij vraagt: ‘Zijn er niet tien gereinigd? Waar zijn de negen anderen? Wilde niemand anders terugkomen om God eer te bewijzen dan alleen deze vreemdeling?’ Het woord vreemdeling, buitenlander, heeft hier extra lading omdat Samaritanen strikt genomen maar half-vreemdelingen zijn, Israëlieten met een dubieuze afkomst. Maar met het woord voor vreemdeling doelt Jezus op het strikte onderscheid tussen Joden en niet-Joden. Het woord voor vreemdeling dat Jezus hier gebruikt is hetzelfde woord dat in de tempelvoorschriften wordt gebruikt voor de vreemdelingen die de tempel niet in mogen. Maar zo wordt niet de Samaritaan in dit geval weggezet, maar de anderen, waaronder we mogen vermoeden dat er ook Joden onder waren – anders was het geen punt geweest dat deze ene een Samaritaan was. De Samaritaan wordt niet weggezet, maar de anderen, waaronder ook Joden. Dus in dit verhaal van Lucas geeft de Samaritaan een tegengesteld contrast vergeleken bij het verhaal van hun ontstaan in 2 Koningen. Een onverwacht contrast dat zijn hoorders aan het denken moet zetten.

Volgens de Joodse voorschriften gaan zij naar de priester. Dit, zo vertelt het wetboek Leviticus, moet bepalen of een huidaandoening huidvraat is of niet, en of iemand dan onrein is of niet. Maar alleen deze Samaritaan ziet de hand van God in de reiniging en looft God en dankt Jezus voor wat God in Hem heeft gedaan. De anderen lijken het voor lief te nemen en enkel te leven naar de geboden, die voor hen gewoonten zijn geworden.

De vraag die Jezus ons stelt is of ons geloof gewoonte is geworden, of dat er nog plaats is voor de houding van de Samaritaan. Die houding zou je denk ik kunnen omschrijven als ‘verwondering’ en ‘dankbaarheid’. De Samaritaan verwondert zich over wat God doet in zijn leven en is dankbaar. Jezus spoort ons aan op zoek te gaan naar Gods hand in ons leven. En dan gaat het niet om grote wonderen zo zeer. Maar om verwondering hoe dingen lopen. Hoe mensen op het juiste moment iets voor je doen, hoe iets onverwacht ten goede keert, hoe zaken lekker lopen, hoe mooi iets kan zijn, hoe fijn iets kan zijn, hoe je toch ineens rust kunt vinden, of je erkend voelt, gezien, iets kan meevallen, hoe diep je ontroerd kunt zijn door wat je overkomt of tegemoetkomt. Als je er open voor staat dat dat kan gebeuren, en dat dat niet te sturen is, maar je tegemoet komt, je in je leven gegeven is, het leven dat God je geeft, wees dan dankbaar.

Maar doen we dat wel genoeg? Wie komt er naar de kerk om God te danken? Is niet veel eerder een criterium of we er wat aan hebben wat er in de kerk gebeurt, in plaats van dat we God willen danken, ik hou haast zeggen: ongeacht wat er gebeurt. Zoeken we naar wat in ons straatje past of zoeken we de verwondering te voelen en van daaruit God te kunnen danken?

Daar speelt nog iets anders mee. En daarin komt het contrast van 2 Koningen weer terug. Aan het eind van hoofdstuk 17 worden een aantal goden genoemd waarvoor beelden worden gemaakt. Dit zijn de goden van respectievelijk de schepping (Sukkot-Benot), de onderwereld (Nergal), water&wijsheid ((Nibchaz), vruchtbaarheid (Tarkat) en geboorte (Anammelech) en een god die ‘goddelijke koning’ heet (Adrammelech). Die vereren ze naast de Heer staat er. De vraag die een van de tien geboden, dat van geen andere goden mogen dienen, altijd stelt, is niet zozeer dat je alleen maar je moet concentreren op de God van Israël als een soort dwangmatige plicht met oogkleppen, maar wel de vraag wie je dankt voor je leven en voor alles wat belangrijk is in je leven? Als je aan de ene kant een duidelijk geloof heb in de God van Israël, de God van Jezus, zoek je daarnaast dan nog verder in allerlei spirituele bronnen om andere stukjes geloof als een lappendeken aan elkaar te rijgen? Begrijp me goed, het is niet verkeerd als andere spirituele bronnen je dichter bij de Bron kunnen brengen. Wel wordt je geloof fragmentarisch, een lappendeken, als je allerlei inzichten gaat verzelfstandigen en loskoppelt van de verhalen van de God van Israël en van Jezus. Dan ben je zelf het centrum van je geloof, als degene die kiest, en niet meer God, die je geloof en leven schenkt, en die redding brengt in je leven. Wie onrustig blijft zoeken, omdat hij het nog niet heeft gevonden, mag weten dat je het niet zelf hoeft te zijn die alles aan elkaar hoeft te rijgen van inzichten uit allerlei boeken en religies. God heeft je het leven gegeven. God kan je helpen die rode draad te vinden door je onrust en door al je vragen heen. Volg Hem.

Kijk maar naar de Samaritaan bij Jezus. Hij komt van buiten en ziet de kern waar het om draait in de mix van culturen en religies. En hij doet simpel dit: hij looft God en hij dankt Jezus. Hij is net zomaar gaan kijken wat er bij Jezus te beleven valt, maar hij verwondert zich en dankt God. Hij legt het centrum van zijn leven niet bij zichzelf maar bij God, die hem reinigt. En in dat geloof, zegt Jezus, ligt redding. Verwonder je en wees dankbaar, en dat zal je redding zijn.

woensdag 6 oktober 2010

Blijvend het goede doen

Lezingen uit Habakuk en Lucas

De lezingen van vanmorgen zitten ons behoorlijk op de huid. Bij eerste lezing kunnen ze de nodige onrust geven. Zelfs de overbekende woorden aan het einde van Habakuk blijken toch in een onheilspellend kader te staan. Een groot tumult zal losbarsten en dat wordt als onheil ervaren door de schrijver, hoewel hij zegt dat God optrekt tegen het volk dat ‘ons aanviel’. En toch kan Habakuk juichen. Niet omdat het helemaal aan hem voorbij gaat, want hij staat erbij te beven. Maar omdat hij toch kan blijven geloven in de kracht die hij krijgt van God, ondanks dat de vijgenboom niet bloeit, de wijnstok niets voortbrengt, de oogst van de olijfboom tegenvalt, er geen koren op de akkers staat, er geen schaap meer in de kooien is of een rund binnen de omheining – kortom: helemaal van alle toekomst ontdaan, blijft Habakuk geloven in de kracht van God. Maar dat is dan ook het tweede waarin de teksten ons behoorlijk op de huid kunnen zitten. Niet alleen vanwege de onrust, maar ook daartegenover het diepe, bijna onmenselijke vertrouwen en geloof van Habakuk, ondanks dat alle toekomst hem ontvalt. Kun je zó geloven? Geloven in de kracht van God als alles je ontvalt? Als het tumult van de wereld losbarst, hoe kun je dan nog vertrouwen?

In dat licht bezien, toen ik dit verhaal gelezen had, beleefde ik het verhaal van Lucas als in een storm. Alsof de leerlingen met Jezus in een boot zitten tijdens een storm en Jezus hen maant zich goed vast te houden omdat ze anders overboord slaan, de zee in. Want het is niet niks wat Jezus zegt: Er zullen mensen ten val komen. Dus let goed op jezelf! Met onderlinge vermaningen. Poeh, het komt er dus nogal op aan. Zou je dat kunnen?
En de vraag om meer geloof wordt simpel beantwoord met een beeld van een groot en machtig geloof dat weliswaar niet bergen kan verzetten, maar dan toch een boom in zee planten. Erg geruststellend klinkt het allemaal niet, en daarom misschien het beeld dat ik voor me zag van een storm, waarin Jezus dit allemaal zegt.

Laten we die chaos eens bedwingen en nauwkeuriger naar de tekst kijken. Jezus zet het leven op scherp, en hoe. Er zullen mensen ten val komen. Dat klinkt tamelijk voorgoed. Geen redden meer aan. Laten we om dat goed te verstaan weer eens kijken naar het verhaal ervoor. Dat is het verhaal van de rijke man en de bedelaar Lazarus. De rijke man liet, zo krijgen we de indruk, zich niets gelegen liggen aan Lazarus. Als beiden overlijden wordt de rijke man gekweld door pijnen en ziet hij Lazarus naast Abraham. En hij roept naar Abraham: (24) ‘Vader Abraham, heb medelijden met mij en stuur Lazarus naar me toe. Laat hem het topje van zijn vinger in water dompelen om mijn tong te verkoelen, want ik lijd pijn in deze vlammen.’ Dan beschrijft Abraham dat er een wijde kloof is tussen hen en de rijke man. Hij heeft zijn kans op het goede meer dan gehad. Hierna smeekt de rijke man of Lazarus terug gaat naar de wereld en zijn broers gaat waarschuwen. Maar Abraham zegt: (29) ‘Ze hebben Mozes en de profeten: laten ze naar hen luisteren.’

Dit verhaal is de opmaat naar het verhaal van vandaag. Het punt dat Jezus met dit verhaal over de rijke man maakt is dat het goede hier op aarde moet gebeuren, en niet nog eens achteraf als het leven hier op aarde voorbij is, als goedmakertje, of zelfs niet als waarschuwing achteraf. Het houdt een keer op. Dat klinkt hard. Maar niet zonder reden. Zoals God het leven bedoelt heeft is het hem menens. Leven is niet alleen maar nemen, maar ook geven. Het leven is niet alleen alles eruit halen, maar ook alles erin leggen. Het leven is niet leven en laten leven, maar een boodschap hebben aan het leven en elkaar. Leven en de mensen om je heen moet je niet voor lief nemen, maar die moet je liefde geven. Vandaar ook de harde uitspraak: (1) ‘Wee degene die daarvoor verantwoordelijk is. Het zou beter voor hem zijn als hij met een molensteen om zijn hals in zee werd geworpen dan dat hij ook maar een van deze geringen ten val zou brengen.’ Natuurlijk gaat leren leven met vallen én opstaan. En ook in gelovig perspectief is dat een mooi beeld: hoezeer wij ook vallen, God zal ons doen opstaan. Ja, dat klinkt mooi, maar het zou ons van de verantwoordelijkheid ontdoen die we wel degelijk hebben. Hoe genadig God ook is, het is geen goedkope genade. Je kunt niet alles maken. Er zijn grenzen. En hele duidelijke grenzen. Alle mazen in de wet verzinnen we zelf om ons van onze plichten te kunnen ontdoen. De grenzen zijn heel duidelijk en die zijn de richtlijn.

Is er dan geen genade meer? Hoe zouden we zo perfect kunnen geloven, in woord en in daad, dat we niet evenzeer ten val komen en in dezelfde positie als de rijke man: voorgoed verloren? Hoe zou je werkelijk alles goed kunnen doen, werkelijk vol vertrouwen altijd en zonder twijfel kunnen geloven? Dat staat zo haaks op het leven, dat je er wanhopig van zou worden. Zo ook de apostelen. Hé, dat is frapant: ze heten hier apostelen, en geen discipelen. Zou dat zijn omdat ze nu zelf verantwoordelijk worden gehouden en zelf het verhaal moeten doorvertellen èn zelf leven? Omdat ze er nu als post vooruit worden gestuurd en het nu zelf moeten doen? Deze apostelen voelen het vuur aan hun schenen. Het zijn net jong-volwassenen, die na een lange periode van leren zelf ineens volwassen zijn. En die erachter komen dat het niet de bedoeling blijkt te zijn van volwassen zijn dat ze nu zelf mogen uitmaken wat ze doen, maar dat ze verantwoordelijk gehouden worden voor hun gedrag en dat ze verantwoordelijkheden hebben naar anderen. En dan kun je je ineens weer heel jong voelen. Mijn hemel, waar halen we het geloof vandaan?!

Jezus zegt: (5) ‘Als jullie geloof hadden als een mosterdzaadje, zouden jullie tegen de moerbeiboom zeggen: ‘Trek je wortels uit de grond en plant jezelf in de zee!’ En hij zou jullie gehoorzamen.’ Dit citaat kan verwarren, want het lijkt het allemaal veel groter te maken. Maar Jezus zoekt hierin juist toenadering. Hij begint niet over geloof dat bergen kan verzetten, maar over geloof dat begint als een mosterdzaadje. Een klein geloof dat begint bij jezelf. En een geloof dat een moerbeiboom zou kunnen verplaatsen naar zee. Wat moet je daarmee?

Als je goed leest valt je op dat die zee eerder in dit verhaal te horen was. In de zee moest immers degene die verantwoordelijk was voor de val van mensen met een molensteen om zijn nek gegooid worden. Daartussen staat een alinea over hoe wij elkaar moeten aanspreken op wat we wel en niet goed doen, want we moeten goed op onszelf letten. Maar: er staat ook bij dat we elkaar moeten vergeven. Sterker nog: (4) ‘Als iemand zevenmaal op een dag tegen je zondigt en zeven maal naar je terugkeert en zegt: ‘Ik heb berouw’, dan moet je hem vergeven.’ Dat, in combinatie met die moerbeiboom die in zee wordt geplant, betekent dat geloof die val kan stuiten. In plaats van die molensteen gaat door geloof die moerbeiboom in zee. Jezus geeft zijn apostelen, zijn volwassen geworden leerlingen, dus wel degelijk moed mee. Ja, het komt erop aan dat mensen goed leven, maar het komt er ook op aan dat vergeving mogelijk is. Niet om jezelf, maar om die ander. Dat is het goede eraan. Niet dat jij alles mag doen omdat God of een ander toch wel vergeeft – want dan maakt het niet uit hoe je leeft en komt het er niet op aan. Nee. vergeven van een ander is de ultieme goede daad. Maar Jezus plaatst er nog een kanttekening bij. Vergeving moet gepaard gaan met berouw van de ander. Het is geen goedkope genade. Het gaat er niet om dat die ander zich vernedert voor de ander, maar wel dat er werkelijk berouw is. Dus geen typisch Nederlands ‘sorry hoor’. Geen vergoeilijking, van sorry hoor, ik kan er ook niets aan doen. Maar werkelijke spijt. Daarmee geef je iets van jezelf in plaats van dat je de ander op afstand houdt. Voel je dat mee? Dat het heel anders is als iemand gemeend zegt dat het hem spijt, of dat iemand alle pijn bij jou laat en als een soort goedmakertje sorry zegt? En voel je dan ook dat het je plicht is die ander te vergeven als die het meent. Dat je nooit iemand met zijn spijt mag gijzelen en zeggen: ja, je hebt werkelijk spijt, maar ik weet nog niet of ik je kan vergeven? Dan gaan er pas werkelijk dingen mis. Maar daarom kan het andersom ook werkelijk allemaal ten goede keren als mensen echt berouw tonen en de ander hen vergeeft. Dan kan geloof in plaats van de molensteen, de moerbeiboom in zee planten.

Begrijp het verhaal goed: het is dus niet zo dat de soep niet zo heet gegeten wordt als dat hij in eerste instantie werd opgediend. Het is Jezus wel degelijk ernst met hoe wij met God en elkaar omgaan. Maar het is niet uitzichtloos, omdat we nu eenmaal niet alles goed doen. Dat uitzicht heet vergeving op berouw, en herstelt wat mensen stuk maken.

Rest ons nog een gelijkenis over een knecht. Een gelijkenis die ons wat vreemd in de oren klinkt omdat de tijd van knechten en heren voorbij is. En het vreemde is dat de heer die knecht laat doorwerken als die thuis komt, en zelf voor het eten moet zorgen na hard te hebben gewerkt; en dan nota bene eerst voor de heer moet zorgen, en dan pas zelf mag eten. Op zich een mooie gelijkenis voor een echtpaar waarvan de man thuiszit en als de vrouw thuiskomt van een dag werken zegt: wat eten we vandaag? Maar zo is de gelijkenis niet bedoeld. Gelijkenissen klinken altijd in de taal van de tijd, om iets duidelijk te maken in de verhoudingen van die tijd zonder oordeel over die verhoudingen; zo is het leven herkenbaar voor de hoorders. En deze gelijkenis betekent dat wij in onze goede daden niet richting God en elkaar kunnen zeggen dat we nu wel voldoende goede daden hebben gedaan. Nee, de wijze waarop wij het leven moeten leven is blijvende ernst. Niet op een moment de bloemetjes buiten zetten, omdat je je ook eens moet kunnen ontspannen. In termen van onderlinge verhoudingen tussen man en vrouw in een gelijkwaardig huishouden: zoals het huishouden nooit ophoudt, zo ook nooit de zorg voor een gezin. De plicht om goed te doen houdt nooit op.

Maar zijn er dan ook nog rechten; en waar kan ik mijn rust en ontspanning vinden dan? Het lijkt wel alsof het nooit genoeg is. Dat is inderdaad niet zo. Het is een keer genoeg. Je hebt recht op vergeving als je berouw toont. En een klein mosterdzaadje is genoeg. Je hoeft niet superperfect te zijn. Als je maar echt bent. En echt zoekt het leven goed te leven, en oog hebt voor je eigen falen. Dan vind je daarin vanzelf rust. Want je hoeft je eigen falen dan niet meer te verdoezelen, en ook niet meer te strijden. De strijd is geweest. De moerbeiboom staat in de zee. De storm is geluwd. We kunnen weer opstaan.