dinsdag 28 juni 2011

"Geen vrede maar het zwaard": liefde en lijden horen bij elkaar

Tekst: Jeremia 29: 1,4-14 en Mattheüs 10: 34-42

Het valt niet mee een dergelijke tekst van Jezus voorgeschoteld te krijgen, waarin Hij zegt: ‘Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard.’ We worstelen al genoeg met onze eigen zwaarden, en dan komt Jezus daar nog eens met zijn zwaard bij. Een zwaard nota bene dat een wig drijft tussen familieleden. Het komt daarmee heel dichtbij.

En als we naar Jeremia luisteren, dan horen we weliswaar een God die het geluk van zijn volk voor ogen zegt te hebben en niet hun ongeluk, maar dat geluk laat wel lang op zich wachten, wel 70 jaar.

Waarom is het niet mogelijk dat het volk bespaard blijft zolang te moeten wachten op geluk? En waarom moet bij Jezus dat zwaard erbij komen? Waarom kan Gods liefde niet voorkomen dat mensen lijden?

Het simpele antwoord is dat lijden bij liefde hoort. En dat wie anders zegt weliswaar zegt wat wij graag willen horen, maar domweg onwaarheid spreekt.

Dat is waar Jeremia mee te maken heeft. Ten tijde van de Babylonische ballingschap, de grote crisis in het bestaan van het oudtestamentische Israël, preekt hij. En als Jeremia ergens niet tegen kan dan zijn het wel mensen die niet bereid zijn de problemen eerlijk onder ogen te zien. En die mensen zijn er. Ze zitten veilig nog in het oude koninkrijk Juda, dat nu door een vazalkoning van de Babyloniërs wordt bestuurd. Een koning die doet wat de bezetter zegt, maar die de indruk geeft dat alles gewoon op de oude voet verder gaat in de hoop op een snelle bevrijding. Maar Jeremia verwacht niet daar de toekomst van. Wanneer je het lijden niet onder ogen ziet kan er ook niet echt sprake zijn van een nieuwe toekomst. Als je je kop in het zand steekt voor problemen, worden deze problemen nooit echt opgelost. Hooguit met lapmiddelen. Er wordt heel veel in der minne geschikt om de lieve vrede.

Maar er bestaat geen lieve vrede. Vrede is iets dat je moet verwerven. Vrede moet bevochten worden. Hoe vreemd dat in zichzelf ook klinkt. En zo verwacht Jeremia de toekomst juist van de ballingen, die ver van huis onder het juk van de bezetting lijden. God vraagt van zijn ballingen zich in te zetten voor hun eigen behoud. Huizen te bouwen, voedsel te verbouwen, huwelijken aan te gaan en kinderen te krijgen. Dat is niet bedoeld als kop in het zand steken, of het uithouden van de ballingschap voor zolang het duurt zonder verzet. Nee, God vraagt zijn mensen het waagstuk aan te gaan in den vreemde, ver weg van de tempel nota bene, een relatie met Hem op te bouwen. Te staan voor wie ze zijn en van wie ze zijn. Een echte toekomst bouw je op als je niet veilig in de vertrouwde tempel gaat zitten, waarin alles hetzelfde lijkt, maar als je daarentegen in een nieuwe situatie met al zijn problemen en uitdagingen je gaat voor een leven met God. En zo trouw blijft aan waar je voor staat.

Zo legt Jeremia veel meer verantwoordelijkheid bij de Israëlieten dan ze misschien willen hebben. Het gaat er niet om dat je slaafs de tempel volgt en onderhoudt en gewoon meegaat in hoe alles loopt. Wat Jeremia hier schrijft vormt de basis voor de opkomst van synagogen over de hele wereld, waarin ieder mens in iedere gemeenschap zelf de dienst van het gebed waarneemt. En dus zelf verantwoordelijk wordt voor het in stand houden van die gemeenschap. En hebben ze gelijk gekregen? Jawel. Na de verwoesting van de tweede tempel is het Joodse volk aangewezen op synagogen. Zonder die zou ze nu werkelijk verstrooid zijn en geen toekomst hebben.

Wat Jeremia hier laat zien is dat ieder mens zelf verantwoordelijk is voor het bidden in vrede. En dat dit niet gegeven is in een veilige plek van lieve vrede, en ook niet op een plek van ‘onze lieve Heer’. Dominee Buskes uit Amsterdam heeft ooit gezegd: ‘Onze lieve Heer bestaat niet.’ Daarmee bedoelt hij natuurlijk niet het bestaan van God te ontkennen, maar wel gaat hij in tegen een beeld van een lieve God, die met alle mensen van goede wil de lieve vrede bewaart. Er bestaat geen lieve vrede. Vrede komt met het zwaard. Dat is heel moeilijk. Zeker als dat zwaard juist een wig drijft in de gemeenschap zelf. Met het beeld dat andere mensen buiten de gemeenschap ons niet accepteren zijn we wel vertrouwd geraakt. Maar in het verhaal van het Nieuwe Testament laat Jezus pijnlijk zien dat dit zwaard een wig drijft in de gemeenschap zelf, ja zelfs in families. Het is evenwel geen zwaard dat scheidt, het is een zwaard dat snijdt. Het maakt kloven tussen mensen zichtbaar. Het snijdt oude wonden open. En waarom? Omdat alleen zo een nieuwe toekomst mogelijk is. Kan het niet anders? Ja, het kan wel anders, maar het is niet anders. En dus hebben we ermee te strijden.

Want als je het leven probeert te behouden, zul je het verliezen. Maar als je het leven verlies omwille van Christus, die zal het behouden.

Omwille van Christus? Ja, dat is de Heer van de gemeenschap van de kerk. Dat is de Heer die zelf aan dat zwaard ten onder is gegaan, en is opgestaan. Hij is letterlijk de belichaming van wat Hij, en eerder Jeremia, betoogt. Alleen door te staan voor wat je gelooft en heilig acht; alleen door zelf je verantwoordelijkheid te nemen voor de dienst aan God; alleen zo komt er een nieuwe toekomst.

Hier wordt dus geen lijden verheerlijkt tegenover een leven waarin lijden vermeden wordt. Hier wordt gezegd: het lijden is er en het hoort erbij. Alleen zo is de vrede en gewonnen vrede, en geen lieve vrede. En dat alles is liefde. En liefde komt van God. Er bestaat geen lieve God, maar er is wel de liefde van God. En die liefde maakt het dragelijk het lijden te doorstaan. Als je die liefde zelf ook maar leeft.

Ik vond een mooi stuk in de Arabische literatuur van de dichter Kahlil Gibran dat ik hier graag bij wil lezen.


"Als de liefde je roept, volg haar dan
al is de weg ook steil en zwaar.
Als haar vleugels je omarmen, vrees dan niet het zwaard
daartussen, maar geef je aan haar over.
En heb vertrouwen in wat zij zegt,
ook al slaat haar stem je dromen stuk,
zoals de noordenwind een tuin verwoest.

Want de liefde is een koningskroon en een doornenkroon.
Zoals de liefde doet groeien, zo snoeit zij ook.
Zoals zij reikt tot in de hoogste takjes die trillen in het zonlicht,
zo bukt zij zich tot aan de wortels, die zich vastklampen aan de aarde, en rukt ze los.
Als graan zal de liefde je oogsten.
Zij zal je dorsen totdat je naakt bent.
Zij zal je zeven tot je zuiver bent van het kaf.
Zij zal je malen tot je wit bent.
Zij zal je kneden tot je soepel bent;
en dan vertrouwt ze je toe aan haar heilige vuur, opdat je het gewijde brood wordt voor het heilige feest van God.

Dit alles zal de liefde met je doen opdat je de geheimen van je hart leert kennen, en zo deel wordt van het hart van het Leven.

Maar als je uit vrees slechts zoekt naar de rust en de genoegens van de liefde,
bedek dan liever je naaktheid en verlaat de dorsvloer,
en betreed een wereld zonder seizoenen waar je lach hol zal klinken en je tranen zoutloos zullen zijn.

Liefde geeft alleen zichzelf en neemt alleen van zichzelf.
Liefde kent geen bezit en is geen bezit.
Want liefde is zichzelf genoeg.

Als je liefhebt, zeg dan niet: “God is in mijn hart”, maar zeg: “Ik ben in het hart van God.”

En je zult de loop van de liefde niet kunnen bepalen, want wanneer je de liefde waardig bent, zal zij jouw koers bepalen.

Liefde kent geen verlangen dan de vervulling van zichzelf.
Maar als je lief hebt en toch verlangt, laat dan diy je verlangen zijn:
Te smelten en te stromen als een beek die ruist als een lied in de nacht.
Te overstromen van liefde zodat het pijn doet.
Verscheurd te worden door de kennis van liefde,
en gewillig en vol vreugde hiervoor te lijden.
Te ontwaken met een verheven hart en een nieuwe dag vol liefde te begroeten.
Te rusten in het middaguur en de verrukking van de liefde te overdenken.
Thuis te komen op het avonduur met dankbaarheid.
En dan te slapen met een gebed voor de geliefde in je hart en een danklied op je lippen."

Kahlil Gibran

donderdag 23 juni 2011

Voor uit gaan - preek in de eerste dienst van de Protestantse Wijkgemeente Ambrosiuskerk

Tekst: Exodus 34: 4-9 en Mattheüs 28: 16-20

Podcast/geluidsfragment

In deze eerste viering van de Protestantse Wijkgemeente Ambrosiuskerk worden we er door Jezus op uit gestuurd met een missie. En daartoe versterken we ons vandaag met nieuwe ambtsdragers. Het is tijd om vooruit te kijken. De afgelopen jaren in aanloop naar de vereniging hebben we 40 jaar kerkgebouw en 50 jaar Gereformeerde Kerk gevierd en stilgestaan bij onze historie. Ook hebben we vanwege de fusiegesprekken stilgestaan bij wat er nog tussen onze twee gemeenten instond. Nu zijn we verenigd en is het tijd om vooruit te kijken.

Dat is wat anders dan dat het volk Israël deed. Bevrijd uit de slavernij van het angstland Egypte tartten ze God en zijn gezant Mozes door een gouden kalf te maken. Dat is wat vooraf gaat aan het verhaal dat wij zojuist lazen. Niet voor niets hakt Mozes nu twee stenen platen uit, net als de vorige, zoals we lazen. De vorige zijn namelijk door Mozes stukgegooid toen hij de berg afkwam en zag dat het volk een gouden kalf gemaakt had. Een gouden kalf, een god in eigen beheer. Met eigen middelen bij elkaar gebracht nota bene. Het volk droeg er met zijn eigen sieraden aan bij. Met eigen middelen creëerden zij zich een god om achteruit te kijken. Want dat is wat ze deden. Zonder vertrouwen in de toekomst en de God die hen daarin zou leiden, houden ze vast aan de zekerheden van voorheen. De slavernij. Ze maken zichzelf gevangene van een statische god, die zijzelf kunnen manipuleren. Zonder vertrouwen en zonder geloof blijven zij steken in het verleden. Het is nog veel erger. Ze identificeren hun nieuwe god in eigen beheer met het glorieuze verleden van de God van Abraham, Izaak en Jakob. Het is deze gouden god, die ons uit Egypte heeft geleid, zeggen ze. Het is dus allemaal heel bedrieglijk. Dit gouden stierkalf is niets minder dan een valse voorstelling van het verleden, dat waar mensen houvast aan hebben. Het gouden stierkalf staat symbool voor een kerk die gestold is en zich beroept op het verleden. Die concrete vormen heilig verklaart, die met eigen middelen bij elkaar zijn verzameld. Die de eigen inbreng stelt boven die van de Heer van de Kerk.

Hoe reageert God daarop? Woedend is Hij. Geen twijfel over mogelijk. Maar Mozes gaat meteen met hem in conclaaf. God is zo woedend dat hij het volk het liefst uit de weg ruimt. Een logische eerste reactie. Dat God zich zo verraden voelt, maakt begrijpelijk dat hij zo reageert. Maar Mozes zegt tegen hem: Wilt u dat de Egyptenaren zeggen dat het u allemaal daarom te doen was; om hen te bevrijden en vervolgens te doden? Bij woede val je vaak in je eigen zwaard. Al voel je je nog zo verraden en heb je nog zoveel reden om de ander iets aan te doen; dergelijke woede keert zich altijd als een boemerang op je terug. Doe je jezelf niet het meeste geweld aan als je je woede volgt?

Maar het is wel goed om te laten zien waar het op staat. Mozes komt niet zomaar naar beneden met een gezicht van: goh, vertel eens, hoe kwamen jullie hiertoe? Nee, hij smeet woedend de twee stenen tafels aan stukken. De omgangsregels, de basis van de gemeenschap ligt aan stukken wanneer mensen God gijzelen in hun eigengemaakte beelden.

Hoe nu verder? God zegt tegen Mozes in het hoofdstuk voorafgaand aan dat van vanmorgen: Vertrek van hier, met het volk dat je uit Egypte hebt weggeleid – Hoor je dat? Hij trekt zijn handen ervan af. Mozes, vertrek jij van hier met het volk dat jíj uit Egypte hebt geleid. Oké, Hij stuurt een engel vooruit. Maar, zegt God, Ik trek niet met jullie mee, want jullie zijn een onhandelbaar volk en ik zou jullie daarom onderweg kunnen doden.

De woede zit diep. God zou zomaar de neiging kunnen hebben van zich af te slaan. Hij kan maar beter niet mee. Hoewel, God zou God niet zijn als hij niet probeert het volk weer voor zich te winnen. Hij zegt: doe je sieraden af, dan zal ik besluiten wat ik met jullie zal doen. Waar eerst het volk al zijn sieraden gaf voor het gouden kalf, wil God nu zien dat ze ze wegdoen voor Hem.

God trekt niet mee, maar blijft er nog wel bij. Buiten het kamp staat een ontmoetingstent. En hij communiceert met het volk via Mozes. Dat leek God even beter. Soms moet je even afkoelen.

En Mozes zegt: Ja, nu zegt U wel dat ik verder moet trekken met het volk, maar hoe weten wij dan dat U ons goedgezind bent? Vergeet toch niet dat deze mensen uw volk zijn. Toen antwoordde God: Moet ik dan zelf meegaan? Ja, zei Mozes, of laat ons anders niet verder trekken. Hoe kunnen wij bestaan als kerk, als gemeenschap van gelovigen, als we ons in onze bijzondere boodschap en onze waarden en normen niet gesteund worden door onze God? Een kerk zonder God is zinloos. Hoe onhandelbaar wij soms ook kan zijn. Wij hebben godnodig dat Hij met ons meetrekt, door onze weerbarstigheid heen.

Laat mij dan toch uw majesteit zien, zegt Mozes. Ik zal in mijn volle luister voor je langs gaan en in jouw bijzijn mijn Naam ‘Ik zal er zijn’ uitroepen. Maar mijn gezicht zul je niet zien, want geen mens kan mij zien en in leven blijven. Anders gezegd: wie kan God recht in de ogen kijken? Dat kan niemand. Dus zegt God: oké, je zult me zien, maar als ik voor je langs ga, zal ik je in een kloof laten schuilen en mijn hand beschermend voor je houden tot ik voorbij ben. Als ik mijn hand weghaal, zul je mij van achteren zien; mijn gezicht mag niemand zien.

Uiteindelijk horen we in het stuk van vandaag Mozes vragen: Als u mij goedgezind bent, Heer, trekt u dan met ons mee, ook al is dit volk onhandelbaar. En God antwoordt dan in het volgende vers: Ik wil een verbond sluiten.

Zo trekt God met ons mee. Hij gaat voor ons uit. En dus zien wij Hem van de achterkant. Wij kunnen hem niet recht in de ogen kijken. Maar Hij is ons goedgezind. En daarom doet hij dat, hoe onhandelbaar wij ook zijn. En God presenteert zich dan met de naam ‘Ik zal er zijn’ en presenteert zich onder andere als een God die duizenden geslachten zijn liefde bewijst, die schuld, misdaad en zonde vergeeft, maar niet alles ongestraft laat en voor de schuld van de ouders de kinderen en kleinkinderen laat boeten, en ook het derde en vierde geslacht. Daar wil ik even bij stilstaan. Want God bewijst zijn liefde dus, vergeeft, maar laat ook niet ongestraft. Hoe zit dat? Vergeeft hij nou wel of niet, en wat kunnen volgende generaties daar nu aan doen dat hun voorvaderen iets deden dat niet goed was.

Allereerst zegt de Joodse traditie dat de duizenden geslachten die hij zijn liefde bewijst dan toch minimaal met 500 keer zoveel zijn dan de vier geslachten die niet ongestraft blijven. Maar er is nog iets anders. En daarvoor ga ik naar het andere verhaal van vanmorgen. Ook daar worden mensen op weg gestuurd, nu de discipelen, en door Jezus. En ze krijgen de opdracht alle volken tot zijn leerlingen te maken en te dopen in de Naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest en hun te leren dat ze zich moeten houden aan alles wat Hij heeft opgedragen.

Dat woord voor ‘houden’ kan misschien beter vertaald worden met bewaren, of acht slaan op, of letten op, of toezicht houden op, of waken over. Waar we God niet onder ogen kunnen komen, is het nodig om te zorgen dat we onze ogen op de geboden gericht houden. Net als bij Mozes die van God op de berg naar beneden kwam met de twee stenen tafelen. Israël weet dat wat slecht gaat de volgende generaties beïnvloedt. Weliswaar met een beperkt bereik van enkele generaties, maar toch. Daarom richt Jezus de leerlingen en de volken op de geboden. Om dat te doorbreken. Als Jezus zegt dat ze zich moeten houden aan wat Hij heeft opgedragen, zegt Hij eigenlijk: leer van de fouten van de vorige generaties. Doorbreek dat, want God vergeeft. Niet zomaar, maar wanneer je je ogen houdt op de geboden. God is geen God van goedkope genade. Hij is een God die worstelt met het onhandelbare volk dat wij zijn, maar Hij is een realistische God. Hij heeft lief, en Hij vergeeft, en Hij gaat dus zijn volk voor.

Dat doet God uiteindelijk ook weer in Exodus. Zonder God is het volk stuurloos. Is het niet dat bijzondere volk dat God heeft uitgekozen. Is het verloren. Zo ook wij. Het is mooi om te lezen in het verhaal uit het Nieuwe Testament dat de leerlingen Jezus eer bewezen, maar dat enkelen nog twijfelden. Ja, zo is het. En daarom gaat Jezus ons voor. Hij stuurt ons erop uit om in zijn Naam mensen tot zijn leerlingen te maken, gericht op de geboden. Daar halen we de moed vandaan om de kerk ook te besturen, en een ambt op ons te nemen. Maar ook daarbuiten, in het ambt van gelovige is het onze roeping erop uit te trekken en alert te leven en zo te laten zien hoe de verhalen van het geloof ons inspireren. De Naam van God gaat voor ons uit – ‘Ik zal er zijn’ – en wij gaan in dat spoor. Zo gaan we vooruit

in de Naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest.

zondag 12 juni 2011

Verenigingsdienst Protestantse Gemeente Waalwijk Pinksteren 2011: 'Samen kerk: van verdeeldheid naar veelkleurigheid'

Tekst: Genesis 11: 1-9 en Handelingen 2: 1-13

Podcast/geluidsfragment

Vandaag zijn onze gemeenten verenigd tot de Protestantse Gemeente te Waalwijk. Dat kan een beetje weemoedig stemmen. Dat de gemeenten zelfstandig waren had ook iets vertrouwds. Ook verdeeldheid kan vertrouwd zijn. Het is overzichtelijk en deelt mensen in, soms op veilige afstand.

Onze vereniging is een stap naar een nieuwe situatie, naar de toekomst. Om het verhaal van het Evangelie beter te kunnen vertellen. Om die reden doen we het. Omwille van het doorvertellen van de goede boodschap, het Evangelie, van Jezus.

Het unieke van onze vereniging is dat we het niet doen uit praktische noodzaak. Al zijn we ook niet blind voor de toekomst. Maar die kunnen we juist door in deze tijd de handen ineen te slaan, beter aan. We doen het niet uit noodzaak om allemaal bij elkaar in 1 kerkgebouw, met 1 kerkenraad en 1 predikant te komen. Dat hoeft niet. Er blijven twee delen van het geheel bestaan. En juist in die twee-eenheid ligt de kracht voor de toekomst van Protestantse Gemeente te Waalwijk.

Ik wil dat laten zien aan de hand van de verhalen van vandaag. Het eerste verhaal is het verhaal van de spraakverwarring, het verhaal van de Toren van Babel. Een oerverhaal. Deel van de oergeschiedenis uit Genesis. En deze oerverhalen zijn verhalen die ontstaan zijn rondom vragen over de wereld waarin wij leven. Zingevingsvragen. Vragen over waartoe de wereld is zoals hij is. Wij zijn echter in onze tijd de verhalen gaan lezen als verhalen die vertellen hoe de wereld zo geworden is, en dan krijg je onvermijdelijk de vraag of ze wel waar gebeurd zijn? Maar dat vertellen deze verhalen niet. Deze verhalen komen voort vanuit hoe de wereld is, en willen een antwoord geven op de vraag waartoe de wereld is zoals hij is. In het geval van het verhaal van de Toren van Babel gaat het om vragen over de spraakverwarring tussen mensen. Het begint bij de waarneming dat mensen in de wereld verschillende talen spreken. Daardoor blijven mensen op afstand van elkaar staan, omdat ze elkaar niet begrijpen en verstaan. Maar ook als je die andere taal spreekt wil dat nog niet zeggen dat je de taal, en de cultuur, verstaat in al zijn nuances. En ook in je eigen taal is dat moeilijk. We ervaren dat de verschillen met mensen zo groot kunnen zijn, dat we uit verschillende werelden lijken te komen, ondanks dat we dezelfde taal spreken. En dat is zo mogelijk nog frustrerender. Je zegt iets heel duidelijk, en daar lijkt geen woord Spaans bij, en toch kan een ander het niet begrijpen, of totaal anders opvatten. Spraakverwarring is zoveel meer dan een technische taalverschil. Het brengt verdeeldheid onder mensen; het drijft mensen uiteen.

Het verhaal van de Toren van Babel vertelt daarover het volgende: Allereerst laat het verhaal zien dat de achtergrond ervan in onszelf ligt. Als we ervaren dat we een ander totaal niet begrijpen of een ander ons volstrekt niet verstaat, merken we ook een stuk onmacht en pijn, ja ook een stuk weerstand daarin. In elk misverstand hebben mensen een eigen rol. En of dat nu onmacht is, of eigenwijsheid, of onwil; we hebben er een eigen rol in. En het verhaal van de Toren van Babel vertelt dat inderdaad wijzelf aan de voet staan van die verwarring. In het verhaal ligt het heel duidelijk aan de mens, dat zij uiteindelijk verstrooid raken in hun misverstaan en over de aarde verspreid raken.

Maar het verhaal gaat nog een laag dieper: wat is in het verhaal de eigen rol van mensen in de verstrooiing? Dat is dat ze een toren willen bouwen die tot aan de hemel reikt. Ook dat is de weerslag van een concrete waarneming. Het volk van de bijbel, het volk Israël, leeft in ballingschap in Babel als ze deze verhalen vertellen. En in Babel zien ze concrete torens van Babel. Ze staan symbool voor een staat, die andere landen leegrooft en ze onderwerpt; die knechten maakt van andere volken en die eenheid schept door tegenstand in bloed te smoren. Een staat dus, die de hele wereld naar zijn hand wil zetten. Die alle volken wil persen in een eenheidsstaat, tot eer van de machthebbers in Babel, die torens bouwen die tot in de hemel reiken. Babel, in het Babylonisch betekent dat poort Gods. Deze stad van de Babyloniërs is het middelpunt van de aarde, het hart van het heelal. De hele wereld draait om hen. Met die torens reiken ze tot in de hemel, stappen ze zo door de hemelpoort, om als God te kunnen zijn. Dát, weten de vertellers van dit verhaal, kan de bedoeling van de God van de Schepping niet zijn, toen hij de mens schiep. Behalve dat het verhaal de mens wijst op zijn eigen rol in de spraakverwarring, geeft het ook aan dat het zinnig is dat mensen verspreid zijn. Vanuit de ervaring dat je niet kunt leven zoals God dat heeft bedoeld als je in een eenheidskeurslijf geperst wordt. Als mensen andere landen en groepen mensen annexeren en inlijven om alles tot eenheid te smeden. God heeft ieder zijn eigen taal gegeven. Dat is een hele verantwoordelijkheid, en dat gaat ook niet altijd goed. Maar een mens kan ook alleen maar mens zijn als hij zijn eigen taal heeft. Als hij zijn eigen woorden kan vinden voor zijn eigen beleving. God wil gemeenschap van mensen die samenleven over de hele wereld, en geen statische eenheidsmensheid tegenover zich hebben staan. Daar wordt namelijk niemand gelukkig van.

Verscheidenheid is dus Gods bedoeling, maar verdeeldheid is de schuld van de mens. Dit Bijbelse gegeven vormt de achtergrond van de missie naar onze vereniging. Als Christus bidt om eenheid is het zijn bedoeling dat de verdeeldheid tussen mensen wordt opgeheven. Dat laat onverlet dat er verscheidenheid tussen mensen blijft. We hebben allemaal verschillende achtergronden. En we spreken soms letterlijk of figuurlijk een andere taal. De bedoeling van een vereniging kan niet zijn om die verschillen op te heffen, maar om de verdeeldheid op te heffen. In een verdeelde situatie verlies je onnodig veel energie aan het gescheiden houden van mensen die elkaar niet of nauwelijks kennen. Terwijl we allemaal gedreven zijn door hetzelfde verhaal van Jezus Christus. En dat is juist wat de kern moet zijn van de kerk: de verkondiging, het vertellen van dat verhaal. Vanuit die kern zoeken we ernaar dat verhaal in ieders taal te kunnen vertellen. Want die taal is je vertrouwd. In die taal heb je leren bidden, psalmen leren zingen of andere liederen. In die taal hoor je preken, en spreek je zelf over je geloof. Als Christus bidt om eenheid, belooft hij de Trooster die ons daarin ondersteunt. Hij zendt ons de Geest die ons inspireert het verhaal in ieders taal te vertellen. Als we op die beweging meegaan, dan ligt onze prioriteit niet bij ons eigen eilandje van onze eigen gemeente, ook nu na de vereniging, maar zoeken we naar mogelijkheden om de verdeeldheid op te heffen. Om niet zoveel energie kwijt te zijn aan het gescheiden houden van mensen en kerken, maar ook niet om alles onder één noemer te brengen in een eenheidskerk. Juist door te werken in vereniging is het mogelijk iedere gelovige de ruimte te geven die hij of zij nodig heeft. In onderlinge verbondenheid met elkaar. En die verbondenheid ligt niet in ons, nog in onze instituten, maar in Jezus Christus, de Heer van de Kerk.

In zekere zin zetten we dus ook niet alleen een stap in de toekomst, maar zetten we ook een stap terug in de tijd. Namelijk naar het moment van Pinksteren. Het moment waarop alle gelovigen het verhaal in ieders taal hoorden. Dat was het startpunt van de Kerk, die toen even één was, in al zijn veelkleurigheid. De spraakverwarring kwam daarna, en is louter aan onszelf toe te schrijven. Vandaag keren we een stukje op onze schreden terug, en herenigen we wat we zelf verdeeld hebben. Zo komen we dichter bij de kern, bij Jezus, die de Weg, de Waarheid en het Leven is. Onverdeeld en ongescheiden. Dan ontstaat de ruimte om volop kerk te zijn, nu en in de toekomst. Ruimte die ingenomen wordt door de Geest, God onder ons, die ons inspireert en leidt. Onze veelkleurigheid zal dan stralen als de regenboog van Gods verbond met ons. Dat verbond van de regenboog is het verbond van Gods belofte dat Hij ons niet laat vallen. Dat ieder van ons mag bestaan. Onder zijn boog kunnen wij leven, is de strijd gestreden. Een strijd, die Jezus met zijn sterven en opstaan heeft beslecht. Waarna Hij ons zijn Geest zond. En in die Geest kunnen we boven onszelf uitstijgen en één kerk zijn. Van God, voor elkaar en voor de wereld.

zondag 5 juni 2011

Laatste preek in de Gereformeerde Kerk Waalwijk: Vertrouwen in geestelijke verbondenheid

Tekst: Genesis 9: 1-17 en Johannes 16: 32-33; 17: 1,9-11,20-23

Podcast/geluidsfragment

In de luwte tussen Hemelvaart en Pinksteren beleven we vandaag toch een bijzondere moment. Vandaag vieren we voor het laatst als Gereformeerde Kerk van Waalwijk. Na bijna 51 jaar worden we één protestantse gemeente met onze zusters en broeders van de Kerk aan de Haven. We spreken van een vereniging, dat beter dan het woord fusie laat zien dat het bedoeld is om de eenheid in geloof te zoeken, waar Jezus om bad. En je zou zelfs kunnen spreken van een hereniging van twee delen van de kerk van de Reformatie die verschillende wegen waren gegaan. Kerkscheuringen zijn immers het werk van mensen, terwijl er maar één Kerk is, namelijk de Kerk van Christus.

Vandaag dus een bijzondere zondag. Een beetje spannend ook. Omdat we weten dat we niet meer Gereformeerde Kerk zullen zijn, en nog niet protestantse wijkgemeente zijn. Er is hard gewerkt aan dit moment. Wat heet, 40 jaar. Met de climax in het laatste jaar. Als na de 40 dagen tot hemelvaart zijn we tot het moment gekomen dat alles is geregeld, de handtekeningen zijn gezet, op twee na, die van de voorzitters van de oude kerkenraden, die gezet zullen worden tijdens de Pinksterviering. En nu is het afwachten. Net als tussen Hemelvaart en Pinksteren.

Deze zondag heet wel ‘Wezenzondag’. Een moeilijke naam. Wat doet die naam hier? De naam verwijst naar de belofte van Jezus dat Hij ons niet als wezen achterlaat, als hij aankondigt dat Hij niet meer onder ons zal zijn. Hij belooft de Trooster, de heilige Geest. Die Geest zal ons leiden, inspireren, ons het gevoel geven dat God ons draagt en meeneemt in ons leven. Een belofte die Hij inlost met Pinksteren.

Maar deze zondag is als het ware het tegenbeeld van Pinksteren. Nu Jezus met Hemelvaart niet meer onder de leerlingen is, en de belofte nog openstaat van de komst van de heilige Geest, leven de leerlingen in een soort tussentijd tussen ‘niet meer’ en ‘nog niet’. Jezus is niet meer onder de leerlingen en de Geest is nog niet uitgestort over hen. Een lege tijd dus. Een spannende tijd. Alles is er klaar voor om de toekomst in te gaan, alles is voor ons geregeld, maar de leegte van de tussentijd voelt verweesd. Waar de leerlingen eerst konden vertrouwen op de fysieke aanwezigheid van hun Heer, zo moeten ze nu gaan vertrouwen op een geestelijke aanwezigheid van God. De kerk moet zich oefenen in openheid voor de Geest die komen zal, maar die niet op afroep beschikbaar is en nooit je bezit kan worden.

En daar is moed voor nodig. Moed om te vertrouwen in de kracht van Gods Geest. En zeker in de leegte van de tussentijd is dat moeilijk, tussen het ‘niet meer’ en ‘nog niet’. En Jezus bidt dan niet voor niets voor ons, en voor onze eenheid. Want de leegte van wat komt, bedreigt die eenheid. In de leegte tussen het moment dat alles geregeld is voor ons met het oog op de toekomst, en Jezus uit ons zicht verdwijnt, en de werkelijke vervulling van de belofte; in die leegte kunnen we ons gedwongen voelen zelf het heft in eigen hand te nemen. Die leegte kan zo verweesd voelen, en de nieuwe werkelijkheid zo onzeker, dat we voelen niet anders te kunnen dan op onszelf te vertrouwen. Met alle gevolgen voor de eenheid van dien.

Jezus beschrijft dat voorafgaand aan wat het ‘hogepriesterlijk gebed’ is gaan heten. Daar zegt hij, nog tegen zijn leerlingen: “Er komt een tijd, en die tijd is er al, dat jullie uiteengedreven worden, dat ieder zijn eigen weg gaat en mij alleen achterlaat. Maar ik ben niet alleen, want de Vader is bij mij. 33 Ik heb dit gezegd opdat jullie vrede vinden bij mij. Jullie zullen het zwaar te verduren krijgen in de wereld, maar houd moed: ik heb de wereld overwonnen.”

Waarom worden de leerlingen uiteengedreven en wat maakt dat ze het zo zwaar te verduren krijgen in de wereld? Je zou het wellicht zo kunnen zeggen: De pijn van Jezus’ volgelingen is dat ze door Jezus helemaal in Gods werkelijkheid zijn betrokken, en dat ze geloven in en leven uit een andere realiteit, maar, dat ze intussen wel in de realiteit van alledag achterblijven. En dat kan eenzaam voelen, en onbegrepen. Want wanneer je gelooft in en leeft vanuit een andere realiteit dan doet het pijn en wringt het als de realiteit van alledag daar haaks op staat. Gelovigen leven zo in twee werelden. In een komende wereld, die ons leven nu vervult van geloof, hoop en liefde; en in de wereld van alledag die me al zijn pijn die we met en aan elkaar ondervinden en met alle tegenslagen, en ja zelfs met vervolgingen, ver af staat van die toekomende wereld. We zingen niet voor niets dat bekende lied, waarvan het refrein is: ‘Here God wij zijn vervreemden, door te luist’ren naar uw stem. Breng ons saam met uw ontheemden naar het nieuw Jeruzalem.’

Dat ontheemde gevoel kan je ertoe brengen dat je geen heil verwacht van anderen, en je je op jezelf teruggeworpen voelt. Het lied heeft daar twee coupletten over: ‘Menigeen ging zelf op pad daar hij thuis geen vrede had. Eeuwig heimwee spoort hem aan, laat ook hem het woord verstaan.’ En de andere: ‘Velen, die de moed begaf, blijven staan of dwalen af, hunk’rend naar het oude land. Reisgenoten, grijp hun hand.’ In het leven en geloven in twee werelden in de tussentijd tussen ‘niet meer’ en ‘nog niet’ ligt het gevaar op de loer dat je het gevoel krijgt dat je in de steek wordt gelaten. Immers: God kan verder weg voelen dan ooit, mensen kunnen vijandig zijn, en dan ben je op jezelf teruggeworpen. Wanneer je daar niet uitkomt ontstaat er verdeeldheid tussen mensen. Dan zoeken mensen niet meer hun heil in de verbondenheid met elkaar, maar in een soort overleven in de harde realiteit. En dan scheurt de kerk, en niets minder dan dat. Aan de vooravond van de vereniging van onze gemeenten is het goed om daarbij stil te blijven staan. Verenigen is geen voltooiing, maar een werkwoord. We moeten blijvend zorgen dat we ons verenigen met elkaar. Want kerk zijn is niets minder dan dat ze haar verbondenheid met het heil moet zien uit te zingen in een heilloze situatie. Niets van ons kerk-zijn geeft zekerheid in de realiteit van alle dag. Ons kerk-zijn staat steeds onder spanning door de gebrokenheid van de wereld. Er is een blijvende alertheid nodig van iedereen, en het gebed van Christus bovenal, om te zorgen dat we door het gewoel van de tijd niet uit elkaar gedreven worden.

Waar halen we onze moed vandaan? Want de wereld maakt het ons niet gemakkelijk. En wij onszelf soms ook niet. Deze ‘Wezenzondag’ laat in zijn uppie, als enige zondag tussen Hemelvaart en Pinksteren, zien hoe kerk-zijn is. We leven en geloven niet vanuit een fysieke aanwezigheid van God; we leven van de wind, die aanrukt uit den hoge. We hebben dus geen fysieke verbondenheid met God. We leven vanuit een geestelijke verbondenheid met God. En in die geestelijke verbondenheid met God moeten we het zien uit te houden in een wereld die het ons niet gemakkelijk maakt; en waarin we het elkaar ook niet makkelijk maken. Dan komt het op vertrouwen aan, en dat is moeilijk als het fysieke ontbreekt. Voor ieder mens is het belangrijk aangeraakt te worden, maar hoe kun je aangeraakt worden door een geestelijke verbondenheid? Hoe put je moed uit een geestelijke verbondenheid met God die niet tastbaar is? Hoe kun je openstaan voor de Geest die jou leidt, maar die niet op afroep beschikbaar is? Dat kan soms heel alleen en in de steek gelaten voelen. Hoe kan weggaan, zoals dichter Kopland zegt; hoe kan weggaan een soort van blijven zijn?

Jezus weet wat dat betekent. Hij zei: ‘Er komt een tijd, en die tijd is er al, dat jullie uiteengedreven worden, dat ieder zijn eigen weg gaat en mij alleen achterlaat. Maar ik ben niet alleen, want de Vader is bij mij.’ En daarna: ‘Ik heb dit gezegd opdat jullie vrede vinden bij mij. Jullie zullen het zwaar te verduren krijgen in de wereld, maar houd moed: ik heb de wereld overwonnen.’ Onze vrede in de onzekerheid van het niet tastbaar aanwezig zijn van God vinden we juist in die mens Jezus, die, zo zegt hij, de wereld heeft overwonnen. Wat betekent dat?

God gaat met mensen een verbond aan, zoals hij met Noach en zijn familie een verbond aanging. Dit verbond is een initiatief van God. Het is niet het resultaat van ons wanhopig vasthouden aan een onbereikbare God en een naïef en onrealistisch geloof tegen beter weten in, dat Hij bij ons zou willen blijven. Nee, het is het een initiatief van God. En Hij stelt een teken. Een regenboog. Over die regenboog valt in zijn veelkleurigheid veel te zeggen over eenheid, en hoe alle kleuren in het verbond tot zijn recht komen. Maar er is ook een andere symboliek. Het woord voor regenboog in het Oude Testament is hetzelfde woord als voor strijdboog. In de antieke wereld is het een teken van vrede als je een boog met de kant van de snaar naar iemand toewendt. En hier hangt God als het ware de strijdboog weg. In het verbond van God is vrede, en geen strijd. Het hoeft niet bevochten te worden. God is er. Ja, ook door alle schuld heen. God zal nooit meer een vloed over mensen laten komen. Dit verbond is volkomen en toereikend. 7 maal wordt in dit stuk van Genesis het woord ‘verbond’ gebruikt, het getal van volkomenheid, compleetheid. De boog en het teken worden 3 keer genoemd. En als iets 3 keer wordt genoemd in de bijbel kan er geen twijfel over bestaan. God houdt zijn verbond in stand.

Nee, sterker nog: God neemt alle gebrokenheid en alle onvolkomenheid, ook van ons vertrouwen, waardoor we anderen beschadigen, voor eigen rekening. In Jezus’ sterven en opstaan vernieuwt hij het verbond met ons. Het komt niet voor onze rekening, net zo min als het verbond ons initiatief is. En daarom mogen wij daar moed uit putten. Omdat Jezus de wereld heeft overwonnen. Het hoeft niet van ons te komen. Ook niet in onze onzekerheid over het uitblijven van Gods finale stem die alles rechtzet. We leven in de tussentijd, en de enige manier om daarin te kunnen leven is door elkaar vast te houden. Daarom bidt Jezus om eenheid. Dat is geen eenheid waarin alle verschillen zijn toegedekt, geen eenheidsworst, maar wel eenheid in geestelijke verbondenheid met God. Als we daarop vertrouwen door naar het teken van Gods verbond te kijken in Jezus, en in de regenboog, dan worden we ook in onze eenzaamheid en machteloosheid gedragen, en zal God zijn kerk sturen naar het land van belofte.

donderdag 2 juni 2011

Hemelvaart: geen verdwijning, maar blijvende verschijning

Tekst: Daniël 7: 9-10, 13-14 en Handelingen 1: 1-11

Podcast/geluidsfragment

Om deze overweging met Hemelvaart te beginnen wil ik u vragen eens uw beeld van de gebeurtenissen rondom Hemelvaart voor ogen te halen.
Want Hemelvaart: wat betekent dat eigenlijk voor ons geloof? Het is toch een ongelofelijke gebeurtenis. Om ons eigen beeld te krijgen heb ik maar eens een paar kunstuitingen erbij genomen.

Met Hemelvaart neemt de Paastijd een beslissende wending op weg naar Pinksteren. Vandaag komt het erop aan de Opstanding goed te verstaan. Anders is Hij weg, verdwenen. Wat betekent die Opstanding voor ons geloof? Ik zeg het bewust zo omdat Hemelvaart geen afsluiting is van de Opstanding van Jezus hier op aarde. Dat kan het wel gauw lijken, maar dan zijn de problemen niet te overzien en komen we met de Opstanding in de knoop te zitten. Als we de hemelvaart zien als een afsluiting van de Opstanding, en we zien Jezus op een wolk naar de hemel gaan om zijn troon te bestijgen, dan wordt de opgestane Christus een verre hemelse en niet aardse vorst, die wij slechts hebben te dienen en die ons niet meer dient.

Daarom is het eerst belangrijk na te denken over ons beeld van Jezus na de Opstanding. Je zou door het verhaal van de hemelvaart de indruk kunnen krijgen dat Jezus na de Opstanding gewoon heeft verder geleefd, gegeten, geslapen, gesproken. Maar niets is minder waar. Alle verhalen over Jezus na de Opstanding zijn verschijningsverhalen. Op de een of andere wijze is Jezus aanwezig bij gelovigen en geeft hij voorbij de dood zijn boodschap door aan hen.

De hemelvaart staat in die lijn. Het is geen verhaal van een aardse Jezus die door een wolk wordt opgepakt en ten hemel wordt gevoerd, een verdwijningsverhaal. Nee, het is geen verdwijningsverhaal, maar een verschijningsverhaal. Dat is ook de enige zin die je aan de hemelvaart kunt geven. Wat zouden wij te vieren hebben als Hij was verdwenen? Oké, naar een hemelse troon, maar wat hebben wij daaraan?

Begrijp me goed, ik wil Christus niet naar beneden halen, en niets afdoen aan Zijn hemelse troonsbestijging, maar ik wil Hem ook niet in ons beeld van Hem laten zweven.

Geloof in de Opstanding van Christus is de kern van ons geloof, en dat geloof betekent niet dat Hij verdwenen is.

Geloof in de Opstanding betekent dat je niet naar de grond blijft kijken, zoals Jezus’ volgelingen dat na zijn kruisiging geneigd zijn te doen. Het verhaal van Jezus is niet voorbij. Alle verschijningsverhalen zijn een bemoediging om niet verder te hoeven leven als voor de kennismaking met Jezus, maar om te geloven dat Hij leeft. Dat betekent dat de gebeurtenissen met Jezus niet alleen maar waardevol zijn geweest toen ze gebeurden, maar dat Jezus’ daden en woorden kracht blijven geven, en steeds weer actueel zijn, en steeds weer als nieuw tot ons komen. Zoals een woord ineens je weer kracht geeft, een gebed je verwarmt, een gelovig mens je kan raken.

Geloof in de Opstanding betekent ook niet dat het leven gewoon verder gaat met Jezus als voor de Opstanding. Helaas, want het zou wel zoveel makkelijker zijn als alles gewoon verder gaat. Denk ook maar aan allerlei situaties van rouw en verlies. Natuurlijk zouden we gewoon weer graag verder leven, maar dat kan niet. Daarmee houden we onszelf voor de gek.
Opstanding betekent niet dat Jezus weer gewoon verder leeft, maar dat we het van verschijningen moeten hebben. Alle verschijningsverhalen zijn bemoedigingsverhalen. Troostende nabijheid. Een hele vreemde ervaring. Ver weg, maar toch dichtbij. Er is een lief liedje van Toon Hermans, die zingt van alle dingen om hem heen die spreken, spreken van mensen, een lief, dat er niet meer is. Hij zingt over ‘een lieve naam op een kalender, die zegt opeens: hallo, ik ben der! Heb je mij nog altijd lief. En in de foto’s op de schouw hoor ik de liefelijkste akkoorden, ze zeggen soms veel meer dan woorden, soms hoor ik zacht: ik hou van jou.’ Zo verschijnt Jezus, ook na de hemelvaart, nog steeds. Denk in de bijbel maar aan Saulus, maar ook aan zo veel andere verhalen van mensen die zeggen iets van Jezus te hebben gezien, letterlijk of figuurlijk. Na zijn opstanding is Jezus niet weg, en Hij leeft niet zomaar voort als voorheen, Hij verschijnt. De meest ultieme verschijning is de Hemelvaart.

Geloof in de Opstanding betekent daarom ook niet dat Jezus na de Hemelvaart nu in de hemel is geparkeerd tot zijn wederkomst. De tekst die de mannen in witte gewaden zeggen is veelbetekenend: ‘Galilieeërs, wat staan jullie naar de hemel te kijken? Jezus, die uit jullie midden in de hemel is opgenomen, zal op dezelfde wijze terugkomen als jullie hem naar de hemel hebben zien gaan.’ Jezus volgelingen bleven na de kruisiging eerst naar de grond turen, nu doen ze datzelfde naar de hemel. Ze zweven en kunnen er tegelijk met hun pet niet bij. En de mannen in witte gewaden zetten hen met beide benen op de grond. Dat doen ze precies om te voorkomen wat in de geschiedenis wel is gedaan: Jezus als een getransformeerde hemelse triomfator neerzetten. Jezus mag dan de wereld gewonnen hebben en de hemelse koning zijn, maar wat heb je aan een grote vorst ver weg? Ik bedoel dit: mensen hebben op basis van het hemelse koningschap van Christus de wapens ter hand genomen om zijn Koninkrijk op aarde te stichten. Zo groot als Christus zou zijn, zo groot zou zijn koninkrijk ook moeten zijn. Dit noem ik vandaag ‘verdwijningsdenken’. Juist door Jezus zo ver weg in de hemel te parkeren, worden mensen zo op zichzelf aangewezen, dat ze zelf het leven ter hand moeten nemen. Maar het is net als bij rouw en verlies: de bemoediging zit hem niet in grote woorden – Kop op! Grote jongen! –, maar in kwetsbaarheid. Jezus verschijnt aan zijn leerlingen niet als grote koning, maar als gekruisigde; de tekenen ervan zijn nog zichtbaar. En zo zal Hij ook terugkomen. Ja de wereld is overwonnen, maar wel in kwetsbaarheid, in lijden, door de dood heen. Zoek je Jezus, dan is die niet te vinden in grote gelovigen en wereldmachten, maar in de kwetsbare verschijning, in bemoediging – en daar zit me toch een power in!

Het verhaal van Jezus gaat na de Opstanding niet gewoon verder, helaas, maar Hij verdwijnt ook niet. Het is een nieuw soort leven. Niet als voorheen, en ook niet als daarvoor, weer alleen. Het is een nieuw soort leven, leren leven van verschijnen. Ver weg, ja, maar o zo dichtbij. Met eigen benen op de grond, ja, maar met een hemel boven je. De wereld gewonnen, ja, maar in kwetsbaarheid. Zoek Jezus niet ver weg, en zoek hem niet in grote woorden, zekerheden en instituten, maar vind hem naast je, kwetsbaar. Toon je kwetsbaar. Dan is hij onbeschrijfelijk dichterbij dan je dacht toen je Hem dacht te zien verdwijnen. Hij zal verschijnen, tot aan de jongste dag. Halleluja!